82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929.
wij op de salarissen bezuinigen? Neen. Kunnen wij be
zuinigen door het aantal kinderen per klas op te voeren?
Neen, ook niet. Toen is, in verband daarmee, het voor
stel van den heer Vromen gekomen en deze heeft gezegd:
nu is er toch nog eenige bezuiniging mogelijk in dezen
zin, dat de leeftijdsgrens van het kind wordt veranderd.
Nu zegt de heer Muller, dat dit hoogstens een besparing
zal geven van 6000.per jaar, wanneer het wacht
geld niet wordt uitgekeerd of wanneer dat is afgeloopen
en dat is het, waar ik het niet mee eens ben. Want het
gevolg zal niet alleen zijn een bezuiniging op de sala
rissen, doordat wij minder onderwijzeressen in betrek
king hebben, maar ik meen ook dat deze post voor het
Bewaarschoolonderwijs zijn maximum bereikt heeft en
dat wij dus met het treffen van dezen maatregel van den
leeftijdsgrens niet alleen 6000.besparen, maar dat
daarmede ook wordt beoogd het voorkomen van meer
dere uitgaven in de toekomst. Dat is ook een van rede
nen, en wel een van financieëien aard, waarom ik niet
kon meegaan met het voorstel van de meerderheid der
commissie. Ik meen dat er niet alleen 6000.wordt
bespaard op de salarissen, maar dat door het treffen
van dezen maatregel ook meerdere bezuiniging zal
worden verkregen in de toekomst, n.l. door het Voor
komen van hoogere uitgaven voor dit onderwijs bij uit
breiding van de bevolking. Ik heb bij herhaling mee
gedeeld, dat deze post hoog is, dat ik dit een belang
rijke uitgaafpost vind, die zijn maximum heeft bereikt
en als wij nu werkelijk willen bezuinigen, dan is de
eenige mogelijkheid, dat wij het voorstel-Vromen tot
het veranderen van de leeftijdsgrens accepteeren
anders zie ik ook geen mogelijkheid om te bezuinigen.
De heer Feitsma Ik heb bezwaar tegen den post
Bewaarschoolonderwijs, omdat hij, hoewel er circa
100.000.voor wordt uitgetrokken, nog maar ten
goede komt aan een zeker deel der bevolking.
En waar de voorstanders van het bijzonder onderwijs
dezelfde rechten hebben, zouden, bij toepassing van
gelijk recht voor allen, nog zwaardere eischen aan de
gemeentekas worden gesteld.
Ook ik heb reeds eerder gezegd, dat m. i. de betee-
kenis van het Bewaarschoolonderwijs niet deze groote I
uitgaaf wettigt.
Nu zullen er, wanneer het voorstel-Vromen wordt
aangenomen, moeilijkheden rijzen, doch deze vindt men
bij iedere bezuiniging; echter geloof ik niet dat Leeu
wardens jeugd er door geschaad zal worden.
Het wil mij voorkomen, dat de Raad zijn plicht doet
tegenover de burgerij, gezien ook van het standpunt van
de voorstanders van het Gemeentelijk Bewaarschool
onderwijs, zoo hij de gelegenheid geeft aan de ouders,
om zoo goed als kosteloos, van het 4e tot het 6e jaar,
gedeeltelijk de opvoeding van de kinderen over te
nemen.
Hoe groot de bezuiniging zal zijn, is niet precies te
berekenen; echter zal er, naast de bezuiniging, voor
komen worden, dat binnenkort tot uitbreiding moet
worden overgegaan.
Een en ander geeft mij aanleiding deze beperking van
het Bewaarschoolonderwijs aan te bevelen, en ik zal
mijn stem dus aan het voorstel-Vromen kunnen geven.
De heer H. de Boer (wethouder): Het doet mij ge
noegen dat niet weer, evenals bij de discussies van den
vorigen keer, de discussies over de waarde van het
Bewaarschoolonderwijs naar voren zijn gekomen, al
thans niet in de geheele breedte en diepte, zooals den
vorigen keer, maar dat men zich nu in hoofdzaak heeft
bepaald tot de kwestie, wat eigenlijk het voorstel-
Vromen aan bezuiniging zou opleveren. Wij kunnen dus
gewoon zakelijk met elkaar daarover spreken.
Het spijt mij, dat de heer Vromen meende het recht
te hebben te beweren, dat ik de vorige maal anders zou
hebben geredeneerd, dan op het oogenblik in het rap
port van de commissie voor de Bewaarscholen en ook
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders naar
voren komt. Indien dit zoo was, zou dat niet zoo erg
zijn; als ik mij in de cijfers had vergist, zou op zichzelf
het herstellen van die cijfers ook zeer zeker volgaarne
door den heer Vromen worden geaccepteerd. Ik meen
dus dat dit niet zoo erg zou zijn. Maar als zulks niet
het geval is en de indruk wordt gewekt alsof het wèl
zoo is, dan vind ik dat een klein beetje den bedenke-
1Hken kant naderen en daarom voel ik mij verplicht om
thans te zeggen dat woord voor woord en zin voor zin
door mij wordt gehandhaafd, wat ik den vorigen keer
heb gezegd.
De heer Vromen is den vorigen keer begonnen met
het indienen van een voorstel om den leeftijd van toe
lating te brengen van 3 op 4 jaar en in dat stadium
van het debat, loopende over dat voorstel, is door mij
gezegd, dat daardoor niet bezuinigd zal kunnen worden.
Want indien de bepaling, dat de kinderen tusschentijds
kunnen worden toegelaten, blijft bestaan, dan zal van
geen enkele bezuiniging sprake kunnen zijn, omdat die
150 kinderen van 4 jaar, die het vorig jaar onmogelijk
konden worden toegelaten, blijven en de 226 tusschen
3 en 4 jaar dat blijkt nu 225 te zijn, dat is dus één
kind minder dan ik den vorigen keer heb gezegd, een
bezuiniging dus van één kind, in zooverre heeft de heer
Vromen dan gelijk die 225 zouden dat jaar succes
sievelijk worden toegelaten. Neen, zelfs indien de heer
Vromen was gebleven bij wat hij den vorigen keer heeft
gezegd, toen hij opmerkte dat er niet een herhaalde toe
lating moest zijn, maar alleen twee keer per jaar, zelfs
dan zou er ook van bezuiniging niets kunnen komen,
want ook dan zouden die 225, als er twee maal per
jaar toelating was, aanstonds worden toegelaten. Ik heb
toen gezegd dat er dan bij het begin van het leerjaar
enkele onderwijzeressen op wachtgeld zouden kunnen
komen en dat zij, wanneer er weer kinderen worden
toegelaten, dan weer moesten worden aangesteld en
toen ik dat zei, dus toen de heer Vromen vernam dat
hij de zaak niet goed had doordacht iets, wat mij
ook kan gebeuren, ik maak hem daar dan ook geen
verwijt van toen heeft de heer Vromen gezegd: nu
begrijp ik den wethouder, dan mag ik nog wel wat ver
der gaan, want dan moet men ook de tusschentijdsche
toelating schrappen.
Toen de heer Vromen dat heeft gezegd het was
zijn laatste woord heb ik wijselijk gezwegen, want
ik kon niet plotseling uitrekenen wat daarvan de ge
volgen zouden zijn. En omdat ik dat niet heb gedaan,
zal de heer Vromen aanstonds natuurlijk ridderlijk er
kennen dat, zooals hij hier den indruk heeft gewekt, hij
dien, natuurlijk onopzettelijk, ten onrechte heeft gewekt.
Toen nu dat gecombineerde voorstel van den heer
Vromen werd ingediend, spreekt het vanzelf, dat daarbij
wel van eenige bezuiniging sprake zou zijn en wat die
bezuiniging oplevert, blijkt nu uit dit voorstel. Daar is
door mij vooraf met geen enkel woord over gesproken;
wij zien alleen wat voor ons ligt en door ons allen kan
worden beoordeeld.
De heer Muller heeft in hetzelfde verband even ge-
zegd en volkomen terecht dat in volle consequentie
de bezuiniging 6000.zou kunnen zijn. Maar mij
gaat dat aanstonds wel een klein beetje te veel het pu
bliek in. De bezuiniging is toch voorloopig maar een
kwestie van 1500.— a 1800.—, zoo staat practisch
de zaak. Echter, in volle consequentie zou het dat be
drag kunnen worden. Ik geloof dat ik daarover niet meer
behoef te zeggen, omdat ik die zaak tot de juiste pro
porties heb teruggebracht
De heer Visser: Maar nu de toekomst.
De heer H, de Boer (wethouder): Over de toekomst
is door mij den vorigen keer natuurlijk precies hetzelfde
gezegd, wat nu ook gezegd zal worden: hier is te weinig
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929. 83
Bewaarschoolonderwijs en er zal meer moeten komen,
maar wanneer dat komt, zullen wij kunnen afwachten.
Precies hetzelfde heb ik den vorigen keer gezegd. Men
mag dat gerust overlaten aan het college van Burge
meester en Wethouders als het college van Burge
meester en Wethouders meent dat het moet komen met
een voorstel, dat indertijd al eens een keer in den Raad
is aangenomen, dan zal de Raad dat ongetwijfeld wel
bemerken, maar om dat hierbij naar voren te brengen,
heeft eigenlijk geen zin. Of bedoelt men daarmee, dat
men eigenlijk het college van Burgemeester en Wet
houders wil uitlokken om zoo spoedig mogelijk te ko
men met een voorstel om een nieuwe bewaarschool te
stichten? Wat dat betreft geloof ik, dat Burgemeester
en Wethouders wel flink genoeg zullen zijn om te ko
men met een voorstel als dat noodig is, maar als daar
toe werkelijk een drang in den Raad is wij hebben
zoopas bij de vorige discussie wel gemerkt, dat er wel
eens een drang van beneden moet komen dan geloof
ik wel dat die drang in een voorstel kan worden beli
chaamd.
Nu één woord over wat de heer Feitsma heeft gezegd.
Het spijt mij, dat daarbij naar voren is gekomen de
moeilijkheid, waarvoor kinderen zijn geplaatst van ou
ders, die een andere opvatting hebben als degenen, die
voorstander zijn van het openbaar onderwijs. Dat is ook
den vorigen keer door mij gezegd. Als U kwam met een
voorstel om een bijzondere bewaarschool op te richten
ik zeg niet dat ik dat wil uitlokken en ik zeg ook
niet dat ik het van belang zou achten, wanneer U dat
deed, maar die vrijheid heeft U natuurlijk en door
dezen Raad zou dat voorstel zoodanig worden ontvan
gen, dat van geen subsidie sprake zou kunnen zijn, eerst
dan zou U dat woord mogen gebruiken, wat U nu hebt
gebruikt, omdat U nu hier den schijn verwekt alsof hier
eenzijdig te werk wordt gegaan. Een heel groot deel van
Leeuwarden voelt voor het openbaar onderwijs en wij
doen wat wij kunnen om tegemoet te treden aan de ver
langens, die de menschen hebben, maar hier mag niet
de conclusie aan worden vastgeknoopt, alsof enkele
ouders van het bijzonder onderwijs moeten betalen voor
het openbaar bewaarschoolonderwijs
De heer IJ. de Vries: Waar komen de belastingcenten
dan vandaan
De heer H. de Boer (wethouder): Ik denk dat ieder
mij wel heeft begrepen, ik hoef daar verder niets aan
toe te voegen. Men mag hier niet verder gaan, dan zou
den wij hier het openbaar bewaarschoolonderwijs ver
moorden
De heer Hofstra: Waarom
De heer H. de Boer (wethouder): Ik behoef ook
daarop niet verder in te gaan. Omdat U ook net zoo
goed begrijpt, waarom dat zoo is. Van die uitdrukking
zult U geen pleizier hebben. Ieder voelt hier wel,
waar het om gaat; die kwestie zou alleen naar voren
kunnen komen en daarmee wil ik eindigen wan
neer de Raad afwijzend zou staan tegenover een voor
stel, om het bijzonder onderwijs te subsidieeren. Toen
heb ik den vorigen keer gezegd: maar als U daarmee
komt, dan zijn ook de voorstanders van openbaar be
waarschoolonderwijs aan zichzelf verplicht om minstens
te komen met den bouw van een of twee openbare be
waarscholen. Zoo heb ik het gezegd en nu moet daar
niet achter worden gezocht, alsof daarbij om den hoek
komt een strijd tusschen openbaar en bijzonder bewaar
schoolonderwijs. Ik heb die kwestie er niet in gebracht,
maar die is er van andere zijde bij gehaald. Het spijt
mij dat die er is ingebracht, maar ik denk dat men daar
geen pleizier van zal hebben, omdat het gezond verstand
van ieder Leeuwarder hier wel zal oordeelen, dat hier
geen sprake is van een kwestie tusschen openbaar en
bijzonder onderwijs, maar dat het hier alleen de vraag
is, hoe het openbaar bewaarschoolonderwijs, zooals het
hier over het algemeen is, zoo goed mogelijk zal gedijen.
En ik meen dat dit het beste kan geschieden, door mee
te gaan met het college van Burgemeester en Wethou
ders en dus niet in te gaan op het voorstel van den heer
Vromen.
De heer Vromen: Ik kan betrekkelijk kort zijn. Er is
door den wethouder niet gereageerd op een uitlating,
die hier is gedaan, maar die toch eigenlijk belangrijk
genoeg is om daarover nog even iets naar voren te
brengen. Er is gezegd: de vertegenwoordiger van den
Vrijheidsbond begaat feitelijk onrecht aan het voorstel,
dat door Burgemeester en Wethouders is gedaan, want
het onderzoek naar bezuiniging op het Bewaarschool
onderwijs is onmogelijk los te maken van de voorge
schiedenis.
Welnu, die vertegenwoordiger van den Vrijheidsbond,
d. w. z. ik, spreekt hier in dezen niet als vertegenwoor
diger van dien Bond, omdat hier geen partijaangelegen
heid aan de orde is. En ik heb mij met voordacht los
gemaakt bij deze zaak van de geschiedenis, omdat, toen
in December 1927 van de tafel van Burgemeester en
Wethouders het voorstel aan de orde kwam, door den
zelfden vertegenwoordiger van den Vrijheidsbond aan
Burgemeester en Wethouders deze vraag is gedaan
omdat ik zelf het idee had dat dit voorstel wel gebeurde
onder drang niet van onderen maar van boven af; dat
komt ook voor en het zal hier gebeurd zijn onder drang
van boven af mag ondergeteekende zoo vrij zijn aan
Burgemeester en Wethouders te vragen, zijn Burge
meester en Wethouders wel zoo warm voor dit voorstel.
Ik meen zelfs dat die vraag staat in het Sectieverslag.
Toen is daarop van de tafel van Burgemeester en Wet
houders met eenige verontwaardiging geantwoord, is
afgewezen het vermoeden alsof in dezen door hen niet
vrijwillig en op eigen initiatief zou zijn gehandeld en is
door Burgemeester en Wethouders gezegd: wij zullen
niet met voorstellen komen, waarvoor wij niet warm
zijn.
'Ais nu van andere zijde uit den Raad Burgemeester
en Wethouders in bescherming worden genomen en er
wordt gezegd: bedenk toch dat men niet onbillijk moet
zijn, want Burgemeester en Wethouders hebben in dezen
gehandeld onder de zweep van Gedeputeerde Staten,
dan vrees ik, dat dit lid door die woorden aan Burge
meester en Wethouders geen grooten dienst heeft be-
wezen.
Door datzelfde lid is ook gezegd: wanneer de verte
genwoordiger van den Vrijheidsbond meent, dat aan het
Bewaarschoolonderwijs nadeelen kleven, dan had het
op zijn weg gelegen om eigener beweging en op eigen
initiatief te komen met voorstellen in dezen. Ik wijs dat
absoluut af, want wanneer slechts eenige maanden na
het aanvaarden van mijn Raadslidmaatschap Burge
meester en Wethouders vrijwillig en met een warm hart
komen met voorstellen om een onderzoek in te stellen
naar de mogelijkheid van vermindering van het Bewaar
schoolonderwijs, dan behoort de vertegenwoordiger van
den Vrijheidsbond geduld te hebben en af te wachten
het resultaat van deze met een warm hart gedane voor
stellen. Ik geloof dus dat ik, wat dat betreft, volkomen
correct heb gehandeld en dat ik getoond heb het volle
vertrouwen te hebben in de door Burgemeester en Wet
houders op eigen initiatief en met een warm hart gedane
voorstellen.
Een enkele opmerking nog aan mevrouw Buisman,
die mij zeer terecht heeft verweten natuurlijk was
dat niet bedoeld als een ernstig verwijt U zegt dat
U over de nadeelen niet wilt spreken en U hebt dat toch
gedaan. Inderdaad, dat is waar, maar dat ik dat deed
had een zeer bepaalde oorzaak. Den vorigen keer is
tegenover een uitspraak van prof. Cornelia de Lange ten
opzichte van de hygiënische nadeelen van het Bewaar-