Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929. brengen, welke door aftakking van de stoomleiding in het ketelhuis kan worden tot stand gebracht. Voor nadere bijzonderheden verwijzen wij naar de ter visie liggende stukken. De kosten van de bovenomschreven werken worden door den Directeur der Gemeentewerken geraamd op 61.448.11 of rond 61.500.Daarvan kan een be drag van rond 50.000.op rekening worden gesteld van de uitbreiding ten behoeve van het exportbedrijf. Laatstgenoemde som dient zoo spoedig mogelijk te worden afgeschreven, zulks met het oog op de moge lijkheid dat wijzigingen in het exportbedrijf kunnen ontstaan. Het lijkt ons daarom gewenscht de afschrijving over geen langer tijdvak dan 10 jaren te laten loopen, zoodat jaarlijks ten minste 5000.moet worden afgeschreven. Ten einde een snellere afschrijving mo gelijk te maken, ware telken jare onder het oog te zien of in verband met de uitkomsten, welke het export bedrijf voor het Openbaar Slachthuis oplevert, een hoogere afschrijving mogelijk is. De Commissie voor de Openbare Werken berichtte ons bij schrijven van 21 Mei j.l. met de voorgenomen plannen accoord te gaan. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging te besluiten ci. voor het bouwen van een afzonderlijke slachthal bij het Openbaar Slachthuis, ten behoeve van het exportbedrijf, met bijkomende werken, het vergrooten van het keurlokaal met daarmede gepaard gaande ver plaatsing van het schaftlokaal, het maken van een kan toortje voor de hulpkeurmeesters en van een werkplaats voor de machinisten, zoomede tot het aanbrengen van centrale verwarming in de kantoorlokalen, een bedrag van 61.500.beschikbaar te stellen; h. te bepalen, dat van het onder a genoemde bedrag eene som van 50.000.zoo spoedig mogelijk, doch in ten hoogste 10 jaren, zal worden afgeschreven, met dien verstande, dat jaarlijks naar gelang van de uitkom sten, welke het exportbedrijf voor het Openbaar Slacht huis heeft opgeleverd, de hoegrootheid van een even tueel extra af te schrijven bedrag zal worden vast gesteld. De beraadslagingen worden geopend. De heer Westra: Ik heb bij de stukken, die over deze voordracht in portefeuille lagen, nog gemist één stuk, waarvan het mij evenwel niet verwonderde, dat wij het moesten missen, omdat Burgemeester en Wethouders niet in de gelegenheid zijn het te verstrekken. Wat ik verlangde, is het advies van een bedrijfscommissie of commissie van bijstand voor het Openbaar Slachthuis. Burgemeester en Wethouders hebben indertijd den Raad te kennen gegeven, dat zij de wenschelijkheid van het instellen van een dergelijke commissie niet inzagen en derhalve geen voorstel zouden doen tot het instellen daarvan. De Raad moet ten slotte die meening van Bur- gemeester en Wethouders eerbiedigen, maar daar staat j tegenover, dat de Raad indertijd te kennen heeft gege ven ik weet niet of de Raadsmeerderheid nog op dat standpunt staat, maar ik wel dat door hem op prijs zou worden gesteld een advies van een dergelijke com- j missie, wanneer zaken, het Openbaar Slachthuis betref fende, aan de orde komen. En ook Burgemeester en Wethouders zullen ten slotte die meening van den Raad moeten eerbiedigen en als de Raad aan die meening de consequenties zou vastknoopen, zullen Burgemeester en Wethouders misschien hun eigen meening moeten her zien. Dat zou het gevolg kunnen worden. Thans heb ik bezwaar mijn stem aan deze voordracht te geven, juist om het gemis van een dergelijk advies. En als ik motieven zou moeten zoeken, die zouden plei ten voor het instellen van een dergelijke commissie, dan geloof ik, dat die in deze voordracht zelf ook wel te vinden zouden zijn, omdat niet alleen uitbreiding wordt voorgesteld, maar ook verschillende verbeteringen, waarvan ook in het voorstel tot uitdrukking komt, dat zij reeds lang hadden moeten zijn geschied, omdat men reeds lang net gemis heeft gevoeld, dat zij er niet waren. Ik weet wel, dat daaraan door een dergelijke commissie misschien niet heel veel zou zijn veranderd, maar dat mag niet een motief wezen tot het niet instellen van zoo'n commissie. Want hier ligt ook een advies bij van de commissie voor Openbare Werken en dat luidt ook zeer eenvoudig, dat die commissie geen bezwaar heeft tegen deze voorstellen, maar toch geloof ik niet dat, omdat dit advies zoo eenvoudig is, de Raad zal besluiten om voortaan de commissie voor Openbare Werken af te schaffen. Ik geloof bovendien dat, al geeft zoo'n com missie een zeer eenvoudig advies, zij toch wel zeer nuttig werk kan gaan doen, want in het algemeen is het wel zeker dat, als er een Raadscommissie bestaat, de directeur en ook de wethouder eventueel gedwongen en verplicht zullen zijn met haar overleg te plegen en van dat overleg kan het gevolg zijn, dat het een belang rijken invloed heeft op de voorstellen, die den Raad bereiken. Waar de Raad tot nog toe gedwongen was de mee ning van Burgemeester en Wethouders te eerbiedigen, maar waar ik meen dat daartegenover Burgemeester en Wethouders ook reden kunnen hebben om eenige con sideratie te willen hebben met den Raad en met de meening van den Raad, geloof ik, dat het beter is, dat de Raad in dit geval zijn stem aan dit voorstel onthoudt, opdat Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid zullen zijn den Raad alsnog ook over te leggen een ad vies van een commissie voor het Openbaar Slachthuis, waarna de Raad zeer zeker bereid zal zijn, zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders te geven. De heer Peletier: Het gaat mij eenigszins, zooals de heer Westra heeft meegedeeld, ik mis ook iets in het praeadvies en dat is wel, dat ik ten aanzien van de min of meer belangrijke uitgaven, welke de gemeente zich zal moeten getroosten, niet zie aangewezen de dekking van die uitgaven. Weliswaar staat er in het voorstel, dat het in het voornemen ligt een tiende deel per jaar af te schrijven, maar dat is geen aangewezen dekking. De aflossing op zichzelf lijkt mij trouwens ook proble matiek; als men nagaat, dat deze zonder rente 5000.— per jaar zal bedragen, terwijl het laatste jaar volgens de stukken de winst slechts 6800.heeft bedragen, dan begrijp ik niet, hoe de directeur een winst kan cal- culeeren van ruim 13.000.per jaar. Voordat ik mijn stem hieraan geef, moet mij dan ook eerst duidelijk en aannemelijk worden gemaakt, dat een dergelijke winst mogelijk is. Dan komt er nog dit bij. Ik zou zeggen, als deze noodige en overigens zeer nuttige uitbreiding van het Slachthuis wordt geëntameerd, dan is het toch een ab soluut vereischte, waar men daarmee aan de export slagers de gelegenheid gaat geven voor export, dat de onkosten daarvan ook drukken op de slachtloonen voor den export. Anders toch dreigt het gevolg te zijn, als de begrooting niet sluitend kan worden gemaakt, mede door deze uitgaven, dat de algemeene slachtloonen zullen moeten worden verhoogd en dan zou het publiek van Leeuwarden moeten betalen de winst, die de ex- portslagers zouden behalen bij den export. En dat is toch de bedoeling niet. In de eerste plaats zal dus naar mijn meening aan nemelijk moeten worden gemaakt, dat een winst zal worden gemaakt van 13.000.a 14.000.zooals door den directeur is aangevoerd, zoodat dus de voor genomen afschrijving mogelijk wordt gemaakt en als dat inderdaad zoo is, dan is misschien ook de vrees weggenomen, dat eerlang hier de slachtprijzen zullen moeten worden verhoogd en dat het publiek op die wijze het kind van de rekening zou worden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929. 95 De heer Dijkstra: Ik wil beginnen met mij aan te sluiten bij wat de heer Westra heeft gezegd: ik heb het ook altijd zeer onaangenaam gevonden, dat op een ver zoek van den Raad, om voor een zoo belangrijk bedrijf een bedrijfscommissie in het leven te roepen, het college heeft geantwoord: wij achten dat eigenlijk niet noodig. Dat kan men wel gemakkelijk zeggen, maar kort daarna blijkt nu practisch uit de stukken, dat bij deze belang rijke en vrij haastig opgekomen voordracht een bedrijfs commissie ook voor dit bedrijf wel degelijk noodig is. Uit de discussies, bij het andere agendapunt gehouden, blijkt wel, van welk belang die commissie is; daarbij konden de Raadsleden verklaren, dat zij serieus den tijd hadden gehad om de stukken na te gaan. Zij hebben daarvoor den tijd gehad, maar dat kunnen lang alle Raadsleden niet doen. Ook met een bedrijf als dit, is heel wat te' doen en als men het wat goed wil kunnen beoordeelen, is het noodig, dat men vrij geregeld den gang van zaken daar volgt, terwijl wij nu als Raad absoluut alleen moeten zeilen op het advies van de directie en anders niets. Ik wil mij dus graag aansluiten bij den heer Westra, ook ik betreur het ten zeerste, dat er geen commissie is, maar ik wensch niet de consequentie te trekken, dat ik daarom tegen de voordracht zal stemmen, omdat ik, die in het bijzonder wel iets weet van de Slachthuis geschiedenis, ook weet dat dit noodig is. Ik wil hierbij ook aan een ander punt herinneren en dat is, dat nu zoo langzamerhand wel blijkt, dat het funest is, als men bij de oprichting van een nieuwe in stelling alleen spreekt van bezuiniging. Dat wreekt zich nu hier. Als niet door een bepaald optreden dit abattoir was gesticht en ik durf er bij te zeggen door een bepaald tactisch optreden, van wie dan ook dan had Leeuwarden het abattoir niet gekregen en dan was het zoo ni3ar den nek omgedraaid door Gedeputeerde Sta ten. En het altijd meer afknijpen had tot gevolg dat, toen men met de eene afdeeling van het Slachthuis bezig was, er reeds een stem kwam van de eerstbelang- hebbenden, om er toch ook een koelhuis bij te bouwen. Nu wreekt zich die bezuiniging ook, doordat door die methode een inrichting is gebouwd, waarvan men eigen lijk wel wist, dat zij gauw te klein zou zijn, al wist men niet precies hoe zich de export zou ontwikkelen. Men moet dus bij een vergelijking van den eersten opzet van het bedrijf en zooals dit in eerste instantie gebouwd is, het ten slotte betreuren, dat door een niet gemotiveerden bezuinigingskreet de gemeente telkens staat voor zulke onkosten. Want ik wil er op wijzen, dat ook de bouw van het koelhuis belangrijk meer heeft gekost, dan wanneer het direct in het plan was opge nomen. Ik zal stemmen voor dit voorstel, omdat ik van de noodzakelijkheid daarvan overtuigd ben en ik zal ook niet bedelen om een bedrijfscommissie hier in den Raad, maar ik wil toch hopen dat het college zijn standpunt in dezen zal herzien. De heer Hofstra: Ik zou ook iets willen zeggen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders en voor namelijk, waar Burgemeester en Wethouders zelf eenige schuchterheid toonen inzake dit voorstel. Ik zal niet in herhaling treden, hoewel ik mij direct aansluit bij wat de heer Westra heeft gezegd inzake het instellen van commissie voor het bedrijf, maar ik zou dit uitgangs punt willen nemen. Waar Burgemeester en Wethouders zelf zeggen ,,Het lijkt ons daarom gewenscht de afschrijving over geen langer tijdvak dan 10 jaren te laten loopen," daar blijkt toch, dat deze verbouw verband houdt met den export en dat men, zooals het ook altijd is geweest, niet een groot vooruitzicht heeft van wat de export elk jaar zal zijn. Nu zal hierbij wel een element wezen dat gene, wat zich thans voordoet in verschillende gemeen ten, n.l. dat daar besprekingen gaande zijn over den bouw van abattoirs. Ik zou dan ook voor de stemming over de stukken van Burgemeester en Wethouders willen vernemen, hoe de gedachte is over den export, ook in verband met de gemeentelijke bemoeiingen in Friesche steden ten opzichte van het bouwen van abat toirs. Want het is toch zeker dat, als de export in Leeu warden minder zou worden, deze bijbouw dan niet meer noodig zou zijn. Dat is een element, waarmee de Raad wel rekening dient te houden. De heer Muller: Ik geloof dat het goed is, dat hier door verschillende richtingen gewezen wordt op de houding, die het college van Burgemeester en Wethou ders heeft aangenomen nopens het verzoek en den wensch van den Raad, om een dergelijke commissie voor het bedrijf in te stellen en dat dit bij dit voorstel ter dege naar voren komt. Mocht het ook den schijn hebben gehad, dat het tot nog toe niet wenschelijk is geweest, dat voor dit bedrijf een commissie in het leven werd geroepen, men zal niet ontkennen, dat na deze uitbrei ding het belang van een dergelijke commissie hoe langer hoe grooter wordt. Nu geloof ik dat het goed is, dat wij hier precies zeggen, hoe wij over de zaak denken en dan ga ik niet mee met den heer Westra, als hij zegt dat hij hierin een reden ziet om zijn stem aan dit voor stel te onthouden. Want wanneer wij onze stem ont houden aan dit voorstel, terwijl wij zien en doordrongen zijn van het feit van de belangrijkheid daarvan voor den export, dan zullen wij in. i. een zware verantwoordelijk heid op onze schouders laden, indien wij Burgemeester en Wethouders de gelegenheid benemen, om den export tot verdere ontwikkeling te brengen. Maar als er ook dan nog geen commissie is ik stem thans voor dit voorstel zou ik er deze stok bij achter de deur willen zetten dat, indien het college van Burgemeester en Wet houders voor de volgende begrooting niet een dergelijke commissie in het leven heeft geroepen, ik voor mij clan geloof dat het goed is, dat wij aan andere voorstellen, dit bedrijf betreffende, onze stem onthouden. Misschien dat dit een goede prikkel is om ons doel te bereiken. De heer Feddema: Ik wil nog graag even aandikken wat zoopas is gezegd. Ik zal niet tegen dit voorstel omtrent een uitgaaf voor het Slachthuis zijn, want deze uitbreiding moet ér komen. Maar dat er niet erg serieus is gehandeld met de indiening, blijkt wel hieruit, dat de commissie voor Openbare Werken een paar dagen te voren een oproep kreeg om op een avond deze zaak te bespreken, terwijl wij de stukken niet eens thuis ter in zage hebben gehad. Daaruit blijkt dus ook wel, hoewel het natuurlijk niet een commissie zal zijn van bouwkun digen aard, dat er een commissie voor het Slachthuis moet komen. De heer O. F. de Vries (wethouder): Ik wil beginnen met in het kort te bespreken mijn meening omtrent het instellen van een commissie. Het kan den Raad bekend wezen, dat ik persoonlijk niet was tegen het instellen van een bedrijfscommissie voor het abattoir. Ik heb het vorig jaar en ook 2 jaar geleden daar voor gestemd, maar de wijze, waarop de heer Westra die zaak hier ter sprake brengt, vind ik heel sterk. Hij kan weten dat ik voorstander ben, maar toch zou ik het ten slotte niet aandurven om, omdat er geen commissie is, aan een dergelijk voorstel mijn stem te onthouden, want dan handelt men niet alleen tegen het gemeentebelang, maar maakt men misbruik van het oogenblik, om door te zet ten, wat men wenscht. Ten slotte is het toch zoo, dat een dergelijke com missie volgens de Gemeentewet wordt ingesteld als adviescommissie van Burgemeester en Wethouders. Als echter de meerderheid van Burgemeester en Wethouders het niet noodig oordeelt zoo'n commissie in te stellen, gebeurt dat niet en nu mag men daar ten slotte niet van laten afhangen het belang van deze zaak of van andere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 5