12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. wil men inderdaad verbetering aanbrengen. Dat is hier geenszins het geval; men gaat hier over tot een par- tiëele verbetering, die op zichzelf geen verbetering of althans niet een verbetering in voldoende mate zal zijn. Maar mijn hoofdbezwaar is, dat dit een financiëel slechte zaak is voor de gemeente en ik moet er tegen opponeeren, dat juist de kwestie van den financiëelen kant in het praeadvies zoo wonderbaarlijk is voorgesteld. In de eerste plaats heet het, dat de gemeente op het oogenblik staat voor een uitgaaf van ruim 30.000. om het noodzakelijke te doen voor het opknappen van de panden, eigen aan de gemeente. Ik wil dat aannemen, naar mijn inlichtingen is dat inderdaad juist, maar niet juist is, dat dit bedrag daarmee verloren zou zijn, omdat de huurders wel genegen zijn om, als de noodzakelijke verbeteringen zijn aangebracht, de rente van het kapi taal, dat daarin wordt gestoken, aan meerdere huur te betalen. Het spreekt vanzelf, waar de laatste jaren de huurders hebben gezeten in panden, die noodig aan on derhoud toe waren, maar waar de gemeente niets aan deed, waardoor de huurders zelf de hand aan den ploeg hebben geslagen en daaraan kosten hebben besteed, dat eens de tijd zoover zou komen dat men verbetering zou moeten aanbrengen. M. a. w. deze uitgaaf van 31.500.is een uitgaaf, die niet nadeelig behoeft te zijn voor de gemeente, omdat de rente daarvan zal wor den opgebracht door de huurders ik geloof dat alle huurders daarmee wel content zullen zijn. Mijn hoofdbezwaar is, dat het hier wordt voorgesteld, alsof men na verbouwing van de Peperstraat en na tot amoveering van de eigen panden van de gemeente te zijn overgegaan, het bedrag, dat de gemeente daarin heeft zitten, productief gaat maken. Zoo staat het in het prae advies. Maar wat is het geval Dat de gemeente op het oogenblik een huuropbrengst van 14.000.toucheert. Daar komt weliswaar bij dat op de geheele exploitatie nog een jaarlijksch verlies wordt geleden van 7000. maar dat verlies blijft altijd. Als men de panden amo- veert, gaat men dus doorwerken met een verlies van 21.000.en in plaats van de 14.000.huurop brengst, die men prijs geeft, zegt men: wij kunnen dat terrein productief maken. De kosten van de straatver betering, waarbij men 675 M2. verkoopbaar terrein overhoudt, bedragen 40.000.terwijl ik de waarde van het vrijkomend terrein taxeer op ongeveer 60. per M2. Ik zal dan wel niet ver van de waarheid af zijn en dan kom ik precies De heer Dijkstra: 600.— De heer Peletier: Ja, had je ze maar dan kom ik op om en nabij 40.000.Het kan iets hooger en ook iets lager zijn, maar dan compenseert de opbrengst van den grond ongeveer de kosten van de straatverbreeding en dan blijft men zitten met een jaarlijksch verlies van 21.000.terwijl dit nu 7000.bedraagt. Waar blijft nu het productief maken Daarom meen ik, dat dit voor de gemeente een heele slechte zaak is. Als er nu een bepaalde urgentie was in verband met het verkeer of de welstand daar een verbetering nood zakelijk maakte, dan zou men daaraan eenige opoffe ringen ten koste kunnen leggen, maar om een jaarlijksch bedrag van 14.000.— prijs te geven aan een verbete ring die, naar het mij voorkomt, niet van veel beteekenis is, daaraan wensch ik niet mede te werken. Ten slotte zou ik nog deze opmerking willen maken, dat ik bij de stukken geen voldoende verklaringen, be rekeningen en adviezen van de betreffende ambtenaren heb gevonden, zoodat ik de draagwijdte van het geheele voorstel niet kan bepalen. De heer Westra: Dit voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft mij licht verbaasd en het advies van de commissie voor Openbare Werken heeft mij nog méér verwonderd. Want ik leefde n.l. in de thans blijkbaar naïef gebleken veronderstelling, dat er in dezen Raad geen meerderheid voor een dergelijk voorstel zou zijn te vinden. Nu is dat hier ook nog wel niet gebleken, maar als men hier dit voorstel ziet van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders, waaruit niet blijkt, dat er in dit college een minderheid is, die er anders over denkt, zoodat Burgemeester en Wethouders blijk baar over dit voorstel eenstemmig denken en men ziet dan daarnaast een eenstemmig advies van de commissie voor Openbare Werken, dan begint men zich als tegen stander van een dergelijk voorstel wel een beetje onbe haaglijk te voelen. Ik heb gezocht naar de motieven, die Burgemeester en Wethouders tot het indienen van dit voorstel hebben geleid en om die motieven te ontwaren, heb ik moeten terugtasten op de stukken, die ook in de portefeuille hebben gelegen en die zich bepalen tot de bijlagen van 1917 en 1919. Daaruit bleek, dat het oorspronkelijk in de bedoeling heeft gelegen, om door een verbreeding van de Peperstraat en van een gedeelte van de Oude Oosterstraat te komen tot een beteren verkeersweg van het Oosten der stad naar het Westen. Hiermee was blijkbaar bedoeld een weg voor het nyverkeer, dus niet alleen voor voetgangers, maar voor alle verkeer, ook het snelverkeer. Daarbij is er toen uitdrukkelijk op gewezen, dat het niet voldoende was, dat men had gekregen een nieuwen verkeersweg voor het rijverkeer via de Keizersgracht en den Nieuweweg, maar dat de toestand juist verbeterd zou worden door een directe aansluiting tot stand te brengen vanaf het Blokhuisplein naar de Nieuwestad. Nu geloof ik, dat er inmiddels wel iets is geschied, waardoor dit motief belangrijk in waarde is verminderd, zoo niet geheel is verdwenen. Want ik geloof dat, als men de menschen, die er belang bij hebben, vraagt wat het zwakke punt is in den verkeersweg van het Oosten naar het Westen der stad, dan zal blijken, dat dit niet is de Nieuweweg, maar de Keizersgracht en daarvoor wordt géén verbetering voorgesteld. De Nieuweweg is sinds 1917 belangrijk verbeterd, enkele panden zijn daar geamoveerd op den hoek bij het Ziekenhuis en men heeft daar een beteren toestand gekregen. Bovendien, er is sinds dien tijd meer geschied. De verkeersweg van het Oosten naar het Westen wordt niet meer gedacht via de Nieuwestad, maar langs het Zaai land, het Wilhelminaplein, voorbij het Paleis van Jus titie en langs het Ruiterskwartier, de verbeterde Scha- verneksbrug en de Westerplantage. Dat is op het oogen blik de verkeersweg van het Oosten naar het Westen der stad en wij hebben in dien weg hier en daar belang rijke verbeteringen gekregen, o. a. aan de Schaverneks- brug. Ik begrijp dan ook niet, hoe men nu met motieven kan aankomen, dat het noodig is een goeden verkeersweg te maken van het Oosten naar het Westen via den Ossekop, de Oosterstraat, Paardepijp, Peperstraat en Nieuwestad. Is het de bedoeling dat het verkeer in een verkeerden geest is geleid over de minder drukke loop wegen en dat dit verkeer zal worden verbeterd of min der gevaarlijk zal worden, door het nu te leiden midden door de stad heen? Ik geloof niet dat dit de bedoeling is en daarom is het groote motief voor verbreeding van de Peperstraat vervallen door hetgeen reeds is geschied. Mijn eerste bezwaar is dus, dat er geen motieven zijn, maar ik heb er meer en het eerste daarvan zou ik kun nen noemen als zijnde van aesthetischen aard. Dat is natuurlijk een zaak, waarover men zeer verschillend kan oordeelen, het is iets, waar wij ons dezer dagen hebben moeten indenken en dan wil het mij voorkomen, dat zoowel komende van de Nieuwestad als komende van de Beursbrug, dus van den kant van den Wirdumerdijk, het aanzicht er niet op zal verbeteren en het stadsbeeld Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. 13 niet zal worden verfraaid, wanneer men de Peperstraat belangrijk gaat verbreeden en zoodoende de afsluiting van het Waagspiein gaat wegnemen. Ik weet wel dat ik dat bezwaar niet al te zwaar kan laten wegen, omdat de toestand thans zoo moeilijk is te beoordeeien; als eenmaal de nieuwe toestand er is ge komen, zal deze kunnen meevallen en dus weet men niet, wat in dezen het zwaarst zal moeten gelden. Maar ik heb ook een bezwaar van verkeers-technischen aard. Wij hebben op het oogenblik op dat drukke punt van de stad een driesprong van wegen, daar zal men in dit geval een viersprong van maken en zoodoende zal de toestand daar belangrijk veel gevaarlijker worden. Op het oogenblik hebben de wagens of auto's, komende van den kant van den Overijselschenstraatweg, alleen reke ning te houden met wat hun tegemoet komt uit de St. Jacobsstraat, want wat van de Nieuwestad komt. gaat aan de andere zijde van den verkeerspaal langs. Dat zal straks veranderen en men zal dan ook in belangrijke mate rekening moeten houden met het verkeer, dat uit de Peperstraat komt. Ik geloof dan ook dat dit zoowel voor het rijverkeer als voor de voetgangers geen ver betering kan worden genoemd, ook al is het op zichzelf geen bezwaar, dat er hier of daar in de stad een vier sprong van wegen is. Dat mag natuurlijk nooit een be zwaar zijn en het bezwaar, dat er door ontstaat, zal ook wel zijn te ondervangen, maar ik geloof toch, dat deze toestand geen verbetering voor het verkeer geeft en dit bezwaar geldt dan ook voor mij iets zwaarder dan het aesthetische. Maar ten slotte is het is hier ook al door den heer Peletier uitgemeten het financiëele bezwaar voor mij het allerzwaarste. Ik geloof, dat deze voorstel len niet in den Raad zouden zijn gekomen, als wij nu nog stonden voor het feit, dat de panden moesten wor den aangekocht; als de feiten van 1917 en 1919, die ik hier heb gereleveerd, niet hadden plaats gevonden, ge loof ik niet, dat er een voorstel in den Raad zou komen om over te gaan tot verbreeding van de Peperstraat. Ik geloof eerder, dat dit voorstel moet worden beschouwd als een soort van uitweg, om uit de financiëele impasse te komen, waarin de Raad zich heeft gestoken door dezen misschien wat inderhaasten koop, die indertijd is gedaan De heer Dijkstra: Dat komt in den handel ook voor De heer Westra: Nu kan dat geschieden; er worden wel meer verkeerde koopen gedaan en het is dus ook mogelijk, dat de Raad van Leeuwarden dat heeft gedaan, maar ik geloof toch altijd, dat het een verkeerd systeem is om, wat wij in den handel noemen, geld naar geld te smijten. En ik geloof, dat dit wel eenigszins ligt in het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men be klaagt zich hier, dat deze panden de gemeente jaarlijks 7000.kosten, maar de heer Peletier heeft reeds uit eengezet en ik kan mij feitelijk in dezen alleen wel bij zijn betoog aansluiten dat men de zaak nu nog duurder wil maken, zonder dat, zooals ik heb uiteen gezet, daarvoor behoorlijke motieven aanwezig zijn. Bij de stukken lag de copie van een brief, die door Burgemeester en Wethouders aan de commissie voor Openbare Werken is gezonden en waarin het college om advies vroeg. Daar stond in dat er slechts twee wegen open stonden om in deze zaak tot een oplossing te ko men; de eene weg was en deze was het eerst ge noemd om er toe over te gaan de panden weer te verkoopen en het spijt mij, dat die weg blijkbaar in liet college van Burgemeester en Wethouders geen meer derheid heeft gevonden en de andere weg die, welke thans in dit voorstel ligt. Ik geloof echter, als men de zaak goed beziet en men werkelijk juist overweegt of wij op dit oogenblik zoo belangrijk veel geld moeten uitgeven voor een zaak, die ten slotte niet noodzakelijk is en waarvan het zeer pro blematiek is, of wij er wel juist mee doen ten opzichte van het verkeer in de stad, dat wij in dit geval beter en liever kunnen overgaan tot verkoop van de panden. Wanneer werkelijk aan deze kwestie een eind moet worden gemaakt, lijkt mij dat de juiste oplossing en ik geloof, dat er dan niet meer moet worden gesproken van twee wegen, maar van één weg, die ons in dat opzicht open staat. Ten slotte is, zooals de heer Peletier heeft gezegd, deze zaak niet urgent; het heeft geen haast, dat deze panden verkocht zuilen worden. Maar ik geloof toch, dat wanneer wat ik helaas niet durf hopen er voor deze voorstellen in den Raad geen meerderheid zal wor den gevonden, Burgemeester en Wethouders zich ern stig zullen moeten beraden om alsnog bij den Raad te komen met voorstellen, om deze panden wél van de hand te doen op die wijze, dat de meest geschikte en de meest schappelijke en de minst schadelijke oplossing wordt gevonden voor de gemeente. De heer Feddema: Er wordt hier verwondering uit gesproken over het feit, dat de commissie voor Open bare Werken zoo eenparig dit voorstel heeft gesteund. Ik kan hier wel de verzekering geven, dat er daar ook lang en breed over is gesproken en dat die zaak in klein comité van alle kanten is bezien. Daar ging ook een stem op om de panden te verkoopen, maar wanneer wij de tegenwoordige waarde ongeveer schatten en nagaan, wat de panden zullen opbrengen, dan wordt dat een enorm verlies De heer Westra: Dat is er tocli De heer Feddema dat te allen tijde blijft. En nu dat geld eenmaal weg is, moet men dat afgescheiden hiervan houden; het is misschien moeilijk om er zich bij te bepalen, dat dit weg is, maar men dient zich toch daarbij te bepalen. Men moet dat bij het andere plan wegrekenen, men moet maar aannemen dat er meer dan 2 ton weg is. Dan wordt er gezegd, dat ook is te overwegen om de panden op te knappen en ze te blijven verhuren. Maar als men dat rekensommetje maakt, wat opknappen en verhuren de gemeente kost, dan is dat wel het aller schadelijkste, wat er bij is. De commissie zag slechts één weg open en zij heeft zich daar ten laatste bij neergelegd om op de meest goedkoope wijze tot een oplossing te komen. Zij blijft er bij, dat de zaak wél urgent is te noemen, er moet iets gebeuren, op welke wijze dan ook, hetzij dat de panden worden afgebroken of dat zij heel goed wor den opgeknapt. Maar als dat laatste moet gebeuren, vraag ik mij af, of 30.000.— daarvoor wel voldoende is; daar zal nog wel een klein beetje bij komen. Er is ook over den omweg door den Ossekop gespro ken, maar nog slechts voorloopig. Ik ben in dit plan meegegaan, maar ik hoop, dat straks niet die m. i. ellen dige bochtige weg door den Ossekop er zal komen, maar dat men dan meteen dat heele korte stuk van de Oude Oosterstraat er bij zal nemen, zoodat men een flinken weg krijgt tot aan de Tweebaksmarkt, waar zich dan het verkeer kan splitsen naar den kant van de gevan genis en naar den anderen kant. De gemeente heeft in dat gedeelte van de Oosterstraat aan het eene eind reeds huizen in bezit, die aan het andere eind zal zij kunnen onteigenen en dan krijgt men een verkeersweg in rechte lijn door de Oosterstraat, waardoor de toestand veel mooier wordt. Wat de commissie betreft, deze is met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eenparig meegegaan. De heer J. de Boer: Ik ben voorstander van dit voor stel van Burgemeester en Wethouders en wel om deze reden. Ik meen dat de toestand, zooals die op het oogenblik is met den loop van het verkeer van den

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 5