14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. Westkant der stad naar het Oosten, noodzakelijk veran derd en verbeterd moet worden. Op het oogenblik wordt al het verkeer geleid langs Nieuweweg, Keizersgracht en Wijbrand de Geeststraat naar den Groningerstraat weg toe; ik ben van meening, dat wij noodig naar andere wegen moeten zoeken om die wegen eenigszins te ont lasten. Ik ben van meening dat wij met het autoverkeer nog niet aan het eind zijn, maar eigenlijk pas aan het begin en dat dus het verkeer op de wegen nog veel drukker zal worden dan het reeds is. Daarom acht ik het van belang, dat het verkeer van het Westen der stad langs de Nieuwestad wordt geleid en zoo door de ver- breede Peperstraat naar het Oosten. Met de verbreeding van de Peperstraat zijn we er echter nog niet, dat is pas een begin. Er zal een verdere verbreeding in die richting moeten komen door de Oude Oosterstraat, tot den Ossekop; de daarvoor benoodigde panden zijn reeds alle in het bezit van de gemeente. De commissie was ook van meening, dat dit deel reeds direct moest worden verbreed en of dan verderop de Oude Oosterstraat ook aan de beurt moet komen en moet worden verbreed, of dat men langs een andere richting een uitweg moet zoeken, n.l. door slooping van een paar huizen aan den Ossekop, is iets, dat later on derzocht zal kunnen worden. Maar de commissie was het er over eens, dat er nog meer verruiming zal moeten komen in de richting van de Keizersgracht, terwijl men dan ook nog verder zal kunnen gaan en een gedeelte van het verkeer zal kunnen leiden langs de Tweebaks- markt, enz., waar toch ook de Meelbrug zal worden gewijzigd en ook daarlangs een belangrijk verkeer zal plaats hebben. Er is opgemerkt dat deze zaak voor de gemeente financieel een groot nadeel zal opleveren. Ik geloof ook wel, dat het een schadepost voor de gemeente zal zijn, maar dat is het in elk opzicht. En waneer wij den toe stand op het oogenblik in oogenschouw nemen, moet toch ieder tot de conclusie komen, dat deze niet langer bestendigd kan worden. De woningen in de Peperstraat zijn van dien aard, dat althans sommige aan de bewoning onttrokken moeten worden, omdat het niet meer ver antwoord is, daarin de menschen te laten wonen. Naar de heer Peletier opmerkt, zouden die menschen wel graag bereid zijn om bij verbetering de rente van het bedrag van 30.000.op te brengen in den vorm van meerdere huur. Mij zijn echter andere feiten bekend; ik weet dat sommigen zeggen: op het oogenblik hebben wij hier al geen bestaan en wij denken er niet aan om meer huur te betalen, als er verbetering aan de wonin gen wordt aangebracht. Dat is eenigszins in tegen stelling met wat de heer Peletier zegt de meerdere kosten zullen dus niet door de huuropbrengst in den vorm van meer huur worden gedekt. Zooals de toestand nu is, ben ik van meening, dat de Peperstraat absoluut verbreed moet worden in dier voege als door Burgemeester en Wethouders is voor gesteld. Dan krijgen wij een geheel anderen toestand en ik ben van meening, dat die een groote verbetering zal brengen, niet alleen wat betreft de verkeersruimte, maar ook uit een oogpunt van welstand. Als men van de Nieuwestad komt is het, zooals de toestand op het oogenblik is, allerminst een aardig gezicht. Mij dunkt, dat ieder moet weten, dat die hoek een van de mooiste punten van de stad is, waarom deze noodzakelijk ver beterd moet worden, ook uit een oogpunt van welstand. Als de grond, die eventueel voor verkoop beschikbaar blijft, voor bouwterrein wordt benut, ben ik van meer- ning, dat dit een van de allermooiste punten van de stad kan worden en die grond zal dan niet behoeven te worden verkocht voor 60.per M2., zooals hier is opgemerkt. Ik zal er mij niet in verdiepen, hoeveel die dan wèl zal kunnen opbrengen, maar wanneer men nagaat, hoeveel is geboden voor een nabijgelegen pand, daar in de onmiddellijke omgeving, dan ligt het voor de hand, dat deze grond veel meer zal opbrengen. Daarom heb ik niet zoo'n vrees dat dit voorstel een zoo groot nadeel voor de gemeente zal opleveren en daarom wensch ik den toestand niet te bestendigen of de panden te verkoopen. Ik ben van oordeel dat voor een noodzakelijke ver ruiming van het verkeer het noodig is, dat dit plan wordt uitgevoerd en in de tweede plaats meen ik, dat het uit een oogpunt van welstand ook noodig is en dat het overweging verdient om die terreinen daar te be nutten voor een winkelgalerij. Met het oog daarop zou ik het wel op prijs stellen dat aan dit bouwplan bijzon dere zorg werd besteed en dat men het niet aan den eersten den besten bouwer zal overlaten om dat nieuwe terrein te bebouwen. Ik meen wel dat het overweging verdient en ik wil daarop dan ook speciaal de aan dacht vestigen dat men een speciaal bevoegde zal uitkiezen, die het gevelplan zal maken en dat de koopers er aan zullen worden gehouden om naar dat plan te bouwen. Ik ben dus zoowel uit een oogpunt van welstand als uit een oogpunt van verkeer voorstander van dit voorstel. De heer Vromen: Het is mij nog nooit zoo moeilijk gevallen om mijn standpunt te bepalen bij een voorstel dan ten opzichte van dit voorstel, wat natuurlijk ook zijn oorzaak vindt in de zeer ingewikkelde zaak, die hierbij aan de orde wordt gesteld. Ik meen ook dat de wijze, waarop het in dezen Raadsbrief aanhangig wordt gemaakt, het voor den Raad niet vergemakkelijkt. Dit is niet bedoeld als een verwijt aan Burgemeester en Wethouders, want de zaak is moeilijk, maar als uit den Raadsbrief bleek, dat het standpunt van Burgemeester en Wethouders één van beiden was öf een nood zakelijke verbetering voor het verkeer, èf dat dit de beste financieele oplossing is om een zaak, die reeds zoo lang traineert, te liquideeren, dan zou men zijn standpunt gemakkelijker kunnen bepalen. Uit den Raads brief blijkt echter, dat Burgemeester en Wethouders op beide standpunten ook hinkende zijn. Ik wil hierbij nog in herinnering brengen, dat bij de laatste begrooting van de zijde van Burgemeester en Wethouders ook is gezegd, naar aanleiding van besprekingen over de Peperstraat, toen er stemmen opgingen dat deze zaak niet urgent was en dat zij geen belangrijke verkeers- verbetering zou brengen: maar het is hier niet in hoofd zaak de verkeersverbetering, maar de liquidatie van deze financieele aangelegenheid. Daarom is het juist zoo moeilijk om deze zaak zuiver te bekijken. Bekijk ik haar eerst uit een oogpunt van verkeer, dan blijkt al uit hetgeen ik zoopas als het standpunt van Burgemeester en Wethouders bij de begrooting heb ge citeerd natuurlijk in algemeene lijn dat ook Bur gemeester en Wethouders niet zoo overtuigd zijn en ik kan mij voorstellen dat zij dat ook niet konden zijn van een zoo belangrijke verkeersverbetering. Wel staat er in dit voorstel dat het ter verruiming van het verkeer in het drukke centrum der binnenstad gewenscht is, maar dat is het secundaire argument. Wel wordt dit argument hier primair aangevoerd, maar daarna volgt toch wat, naar den indruk dien ik er van krijg, ook bij Burgemeester en Wethouders de hoofdzaak is de finan cieele kant. Over de verkeersverbetering is gesproken door de heeren Peletier, Westra en J. de Boer. Ik moet mij in dezen grootendeels scharen aan de zijde van den heer Westra, die in. i. op uitstekende wijze heeft betoogd dat een verkeersweg OostWest op natuurlijke wijze nooit zal kunnen gaan en ook nooit is geweest via het meest drukke centrum, maar dat een natuurlijke ver keersweg OostWest is een niet drukke winkelstraat als de Nieuweweg. Dat dit overigens reeds een zoo ideale verkeersweg zou zijn, ben ik niet met den heer Westra eens, maar ik wil in herinnering brengen, dat mevrouw Buisman reeds voor enkele jaren een weg heeft aangegeven voor een rationeele verbetering van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. 15 den Nieuweweg en ik meen dat die kwestie ook nog altijd een punt van overweging bij het college uit maakt. Ten slotte is van dien weg veel meer te maken dan hij is en dan zal hij kunnen worden een van de meest aangewezen en geschiktste verkeerswegen, terwijl, wanneer wij het oog op de toekomst richten, misschien nog de mogelijkheid zal bestaan van een brug van het Ruiterskwartier naar de Fonteinstraat, waarmede alvast proeven zouden kunnen worden genomen bij den bouw van een nieuwe Vrouwenpoortsbrug, die bij de laatste begrooting is aangekondigd. Dan blijft dat de verkeers weg van Oost naar West en dan is het dus niet ge wenscht het verkeer over de Nieuwestad te leiden, waar de toestand zoowel aan de Oost- als aan de Westzijde groote moeilijkheden oplevert aan de Oostzijde door het plotseling samentreffen van groote verkeerswegen en aan de Westzijde door de zeer sterke vernauwing, die daar is en daar wel altijd zal blijven. Ten opzichte van de aesthetische gevolgen van het plan, dat hier wordt voorgesteld, is het buitengewoon moeilijk te oordeeien. Toch vrees ik, afgezien van het vraagstuk van den welstand, dat misschien wel op een andere eenvoudige wijze is op te lossen, dat men het typische stadsbeeld van het afgesloten Waagsplein met de typische 17de eeuwsche doorkijk door het Naauw daar geheel zal verliezen. Als op 20 M. afstand van het Naauw een heele breede verkeersweg komt te liggen met een bijzondere bebouwing van winkels met hun groote lichten, zal plotseling het heele beeld, dat zich nu concentreert op het Naauw met uitzicht op de Brol, bij avond en ook overdag worden veranderd en dan zal ook ons oog van onze typische Oude Waag worden gehaald en juist worden getrokken naar dien breeden verkeersweg van 12 J/2 M. Zoowel ten opzichte hiervan als ten opzichte van het verkeer sta ik dus absoluut niet sympathiek tegenover het voorstel, zooals het hier ligt, maar ik kan mij voor stellen dat men ten slotte met den financieelen kant van de zaak die een financieelen ondergrond heeft tot een oplossing moet komen. De zaak moet worden geliquideerd, zegt de heer Feddema, en er blijft een verlies, dat misschien kleiner zal zijn, als wij doen wat Burgemeester en Wethouders willen en grooter, wanneer wij op andere wijze een oplossing zoeken. Het meest voor de hand zou liggen de panden te ver koopen of ze op andere wijze in een beteren, of mis schien zelfs in een goeden toestand te brengen. Dat deze toestand zoo desolaat is, dat er woningen bij zijn van eenige beteekenis, die in aanmerking zouden komen voor onbewoonbaarverklaring zoo ongeveer heeft de heer J. de Boer zich uitgedrukt en die dus feitelijk aan de bewoning zouden moeten worden onttrokken, dat is een voorstelling, waarmee, naar het mij wil voor komen, de zaak wel wat erg op de spits wordt gedreven. Mocht dat het geval zijn, dan zouden wij daarover wel iets van Burgemeester en Wethouders hebben gehoord. Door Gemeentewerken is een cijfer van 31.500.ge noemd als zijnde noodig om de panden weer in bewoon baren toestand te brengen. Laten wij nu maar aannemen, dat zij daarmee alleen in bewoonbaren toestand kunnen worden gebracht, dan zou er toch ook nog een andere oplossing mogelijk zijn, n.l. door met iets meer kosten de woningen in een goeden toestand te brengen en dan zouden zeer zeker deze kosten uit de opbrengst van de huren weer tot hun recht komen. Wij zouden hier een zeer lange discussie kunnen op zetten over de waarde van de panden, of die hoog of laag zal zijn, en over de waarde van den grond; men zou kunnen gaan spreken over de cijfers 60.en 600.per M2., die hier zijn genoemd, maar ik heb daar geen verstand van en ik vrees dat zeer weinigen hier daarvan een juiste raming kunnen geven. En toch ontbreekt dat juist aan den geheelen opzet van de zaak en al zouden Burgemeester en Wethouders bezwaar hebben gehad om daarover openlijk in den Raad dis cussies te houden en over de verschillende waarden te spreken, dan was er toch nog wel een andere weg ge weest, n.l. door aan den Raad een berekening voor te leggen bij de verschillende oplossingen, naar een goede deskundige raming, als Burgemeester en Wethouders het zelf niet weten, waarop wij zouden kunnen afgaan. Thans is de een optimist en de andere pessimist, maar men mag hier niet op zijn gevoel afgaan; waar dit een zuiver financieele aangelegenheid is, is dat geen goed kompas. Burgemeester en Wethouders hadden, mis schien in gesloten zitting, aan den Raad moeten over leggen de berekeningen en naast elkaar moeten stellen de balansen van de eene oplossing van de zaak, waaruit zou moeten blijken dat het verlies zoo groot zou zijn de heer Feddema noemt nu wel een bedrag van 2 ton en de andere oplossing naar betrouwbare cijfers, waarbij aangegeven zou moeten zijn dat het kapitaalverlies zoo groot zou worden. Dan had men een financieel element en bestonden er voor den Raad eenige aangrijpings punten, waaruit het mogelijk zou zijn te kiezen. Dat is nu wel buitengewoon moeilijk. De financieele strop zou bij verkoop van de panden ruim 2 ton bedragen, zooals de heer Feddema schat, maar ik vrees dat hij naar dien kant wel wat te pessi mistisch is, terwijl aan den anderen kant bij de op lossing die Burgemeester en Wethouders voorstellen, de voorstelling van Burgemeester en Wethouders, dat daardoor de zaak belangrijk productief zal worden, vaak weer wat te optimistisch is. Dat zijn echter ten slotte gevoelsargumenten, waarmee wij niets verder komen. Ik had graag gezien, dat Burgemeester en Wethouders ten opzichte van de financieele gronden hadden getracht meer gegevens te verstrekken. Het is ook mij opgevallen, zooals ook de heer Peletier reeds heeft opgemerkt, dat er geen enkele berekening, ook niet ten opzichte van de kosten der straatverbreeding, van Gemeentewerken bij de stukken heeft gelegen. Wel waren de stukken rijk aan historisch materiaal er lagen bijlagen vanaf 1914 bij de stukken en ik waardeer dat ten zeerste, maar ten opzichte van den financieelen kant is de Raad naar mijn idee niet voldoende ingelicht. En indien Burge meester en Wethouders meerdere gegevens ter beschik king hebben of uitzicht kunnen openen tot het verkrijgen van meerdere gegevens, zou ik het op prijs stellen, als Burgemeester en Wethouders alsnog zouden zeggen wij zullen deze zaak nog even tot ons nemen, om den Raad met meerdere cijfers er van te overtuigen dat ons voorstel beter is dan elke andere oplossing. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik heb geinfor- meerd of hierover ook een uitspraak is gedaan door den heer Gratama, onzen adviseur op het gebied van het uitbreidingsplan en ik heb gehoord dat van hem géén advies is ingekomen en dat dit dus waarschijnlijk ook niet is gevraagd. Ik zou echter ook willen weten, waar ik toch den indruk heb gekregen dat er wèl met hem over gesproken is, hoe hij zich het aesthetisch beeld van de stad voorstelt en of Burgemeester en Wethouders ook een indruk hebben gekregen, hoe onze stedenbouw kundige, die toch op dit gebied bij uitstek deskundig is, over dit geval heeft gedacht. Verder wil ik opmerken, dat hier wel steeds wordt gesproken over het snelverkeer en het autoverkeer van Oost naar West, maar dat er, naar ik meen, ook nog een groot verkeer is van fietsen en dat het vooral voor de fietsers in de binnenstad een onhoudbare toestand is. Als b.v. een fietser van de Nieuwestad moet naar het postkantoor, moet hij öf omrijden door de St. Jacobs- straat en Klokstraat of Nieuweweg, öf hij moet met de fiets aan de hand gaan door de Peperstraat of door het Naauw. Dit voorstel is dus ook voor de fietsers van zeer veel belang. De heer Dijkstra: Het is niet zoo heel gemakkelijk hierover zijn meening te zeggen, maar ik wil toch be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 6