16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. ginnen met één ding, dat mij opvalt. De heeren van den Vrijheidsbond bestrijden dit voorstel en dat is hun recht op financiëele gronden en dan doet men vaak uitingen, die in zijn kraam te pas komen. Zoo ook de heer Peletier, die zegt dat, als wij ruim 30.000.aan reparatie besteden, de huurders voor de rente daarvan dan misschien wel wat meer huur willen betalen. Waar die 30.000.— dan later vandaan moet worden gehaald, wordt er echter niet bij gezegd; dat bedrag zal dus po sitief moeten worden afgeschreven als een verliespost. Die oude gebouwen gaan hard achteruit, ook trots de reparatie, die er aan zou kunnen plaats hebben, en als men dan alleen eenige procenten terug ontvangt van het geld dat men er daarvoor nog in steekt, is straks de rest ook weg. Ik wil wel zeggen, dat ik als leek den indruk krijg en meer zal ik er niet van zeggen dat dit voorstel van Burgemeester en Wethouders het beste is, omdat het afdoende is. Eenige reparatie of eenige wijze van herstel is hier absoluut een kwestie van uitstel, meer niet. En dan heeft men het hier steeds over het ver- koopen van de panden. Waarom is men zoo hard voor verkoopen? 't Is net, of men daar iets in ziet, niet voor de gemeente, maar voor een ander De heer Westra: Dat is een insinuatie De heer Vromen: Dat meen je niet. De heer Dijkstra: Ik zeg in den regel wél wat ik meen. De heer Vromen heeft gevraagd: kunnen Burgemeester en Wethouders ook betere gegevens omtrent den prijs van den grond overleggen? Dat kunnen Burgemeester en Wethouders echter niet, dat is niet te doen. Burge meester en Wethouders kunnen alleen zeggen, wat ik ook wensch te zeggen, n.l. dat men gelooft op goede gronden, dat het straks met het bouwterrein, dat ik hier niet wil schatten en dat niet is te schatten, zoo zal gaan, dat, als er straks een paar firmanten komen, die zeggen: dat past ons net, dat is juist iets voor ons, het dan op geen 1000.— en ook op geen 10.000.aankomt De heer Westra: Dan moet men het laten zooals het is. De heer Dijkstra: Neen, niet zoo laten als het is, maar dan moet men den grond bouwrijp maken. Ik meen op grond van een en ander, wat ik hier heb mogen hooren en op grond van wat ik heb beluisterd bij de bestrijding van dit voorstel, dat de heeren daarin niet sterk zijn en dat zij ook slechts hypotheses hebben opgebouwd dat verkoopen of repareeren beter is. Ik meen dat de beste weg is, deze afdoende voorstellen van Burgemeester en Wethouders, ook met het oog op het verkeer, ook wat betreft het voetgangersverkeer en dat van de fietsen en ook met het oog op het heele stadsbeeld, aan te nemen. De heer MullerHier is zoopas de opmerking ge maakt, dat door de verbreeding van de Peperstraat een bepaald typisch beeld zal worden geschonden. Daar zit wel een groote waarheid in, inderdaad valt dat niet te ontkennen. Maar wij hebben al zooveel typische beelden in het belang van verschillende zaken moeten opofferen en als dat gebeurt in het belang van den goeden gang van zaken, geloof ik, dat wij wel eenigszins daaraan tegemoet moeten komen. Een andere opmerking, die van de bestrijders van het voorstel is naar voren gekomen, is, dat men het steeds heeft gehad over het toekomstig doorgaand verkeer, dat men bang was dat het hierlangs zou worden geleid en dat men daarvan de mogelijkheid niet zag. Ik geloof ook j niet, dat het doorgaand verkeer daarlangs zal worden geleid, nu men in de laatste jaren juist zooveel pogingen in het werk heeft gesteld om dat langs andere wegen te leiden. Maar over het locale verkeer practiseert men hier heelemaal niet en ik geloof zeer zeker mevrouw Buisman heeft daar ook reeds op gewezen dat het locale verkeer hierdoor zeer zeker wél zal worden ver beterd. Daarnaast zou ik nog een enkele opmerking willen maken, die hier nog niet is gemaakt. Ik had verwacht, dat de heer Feddema dat zou hebben gedaan, maar hij heeft daarover niet gesproken, althans ik heb het niet gehoord. Ik bedoel den toestand van die oude gebouwen, die daar staan, met het oog op brandgevaar. Deze is ook niet zoo reusachtig goed, maar de toestand van die panden is zoodanig, dat zij haast niet meer voor woning geschikt zijn. Als wij de kwestie ook van dien kant be zien, dan blijkt daaruit, dat de heele zaak noodzakelijk tegen den grond moet. En als die panden tegen den grond gaan en men wil op dezelfde plaats weer nieuwe panden zetten, dan is dat ook geen goede manier van doen; dan is het beter om dan ook maar direct tot ver breeding van de straat over te gaan. Over de financiëele uitkomsten wil ik niet spreken, omdat dat een slag in de lucht is, maar misschien dat er iets valt te zeggen voor de opmerking, die hier is gemaakt, dat het misschien goed is, dat wij in geheime zitting mededeelingen over de financiëele uitkomsten krijgen van Burgemeester en Wethouders. De heer Visser: Ik geloof toch dat. als wij deze zaak bekijken uit een financiëel oogpunt, het niet zoo'n groot risico zal zijn. Er zit nu voor een kapitaal in van 320.000.voor aankoopsommen plus wat daarbij komt aan renteverlies, n.l. een bedrag van 65.000. Daar zal nu nog bij komen een bedrag van 40.000. dat wij straks zullen voteeren om de zaak te verbreeden. Nu stel ik mij de zaak zoo voor. Als de toestand daar veranderd wordt en verbreed en verbeterd, blijft het be zit, dat wij daar hebben al blijft dat altijd een kwestie, die niet tot op enkele guldens kan worden uitgebeeld als gemeenteobject ons eigendom. De waarde daarvan vermeerdert echter en deze vermeerdert m. i. ten minste in gelijke mate als het bedrag, dat wij aan de verbree ding ten koste zullen leggen, al kan ik dat niet bewijzen. Het kapitaal zit er ook nu in en dat brengt wel huur op, maar het geeft ook verlies De heer Peletier: Het scheelt 14.000. De heer Visser: Ja, maar het kapitaal zit er in en blijft er in; wij hebben daar voor 320.000.aan bezit, althans dat hebben de panden ons gekost en als wij die verhuren, leggen wij er per jaar 7000.— bij. En nu is maar de kwestie: wat komt daar bij? Er is hier gezegd: we smijten geld naar geld, maar dat betreft dan toch alleen dat bedrag van 40.000.ik kan het niet anders zien De heer Westra: Wat de grond minder opbrengt. De heer Visser: Wat de grond minder opbrengt, maar ten slotte kan men over de vraag, wat de grond bij ver koop zal opbrengen, verschillend denken. Die 675 M2. ligt daar dan ook op een stand en die zal m. i. ik zeg nog eens, dat men ten opzichte van deze kwestie pessi mistisch en optimistisch kan zijn heel wat opbrengen; het wordt een uitgekozen winkelstand. Men moet niet vergeten dat daar langs loopt alles wat komt door de Oosterstraat en de Wijbrand de Geeststraat; de heele buitenstad aan dien kant komt door de Peperstraat en voor neringdoenden is het daar dus een dorado. Die grond zal m. i. dan ook heel veel opbrengen; ik meen, dat bij eventueelen verkoop deze grond wel zooveel zal opbrengen, dat wij daarmee de meerdere uitgaven zullen kunnen dekken. Deze verbreeding kost de gemeente nu slechts 40.000.— en dat bedrag komt straks bij het kapitaal van 320.000.plus 65.000.maar men kan nu Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1930. 17 toch wel aannemen dat, als de gemeente hieraan dat bedrag van 40.000.ten koste legt, zij de kans heeft den grond zoodanig te verkoopen, dat wij daarmee voor- deeliger uit zijn dan nu. De zaak staat nu zoo, dat deze panden alle jaren achteruit gaan. Als zij niet worden opgeknapt, gaat de waarde daarvan achteruit en vermindert deze en daar komt nog bij, dat wij niet zeker zijn, dat wij niet minder huur zullen ontvangen. Nu wil men den toestand hand haven en de menschen zullen dan, zooals de heer Pele tier zegt, wel meer huur kunnen betalen, maar dat is voor mij de vraag. Wij komen dan voor belangrijke on derhoudskosten te staan en als men die niet voteert, zal de waarde der panden verminderen en zal men straks in plaats van meer, minder huur gaan ontvangen, zoodat dan in de toekomst het bedrag van 7000.wel eens kan gaan stijgen. Er is misschien eenig risico om voor deze zaak het bedrag van 40.000.te voteeren, maar de kans bestaat, dat wij dan straks den grond tegen een hoogere koopsom kunnen verkoopen. De heer Tamminga: lk had heeds herhaaldelijk het woord gevraagd, maar mijn stem is blijkbaar niet tot U doorgedrongen, lk heb verschillende bezwaren tegen dit voorstel, maar die zijn meest alle reeds te berde gebracht, zoodat ik niet veel nieuws meer heb te zeggen ten opzichte van deze zaak. Het zal voor mij niet ge makkelijk zijn, om voor dit voorstel te stemmen en als ik dat doe, doe ik dat in elk geval niet van heeler harte. De bezwaren, die van rechts tegen deze voorstellen zijn ingebracht ik bedoel in dit geval door de heeren die rechts van mij zitten acht ik zeer gegrond; het komt ook mij voor, dat wij hierdoor niet een verkeersoplossing zullen krijgen van groote beteekenis en van groot be lang. De toestand is nu zoo: als men fietst vanaf de Peperstraat in de richting van de Keizersgracht, dan is het daar op den hoek bij Mr. Beekhuis zeer gevaarlijk, men heeft daar een tamelijk sterke helling, en die toe stand blijft zooals die nu is. Ik geloof dan ook, dat dit voorstel niet een belangrijke verbetering geeft. Er is hier reeds zeer veel over den financiëelen kant gesproken en de heer Vromen heeft er vooral op gewe zen. dat hier geen cijfers zijn gegeven, waaraan men houvast heeft. Ik ben het in dit geval met den heer Vro men eens; ik heb slechts één cijfer gevonden, waaraan wij eenig, zij het een zwak, houvast hebben en dat is de tegenwoordige huuropbrengst, die volgens den Raadsbrief 14.000.bedraagt. Als men die huurop brengst kapitaliseert naar een rente van 7 geeft dat een bedrag van 200.000.Dat is het eenige cijfer, waarmee men eenigszins de tegenwoordige waarde kan benaderen. Wat de panden vroeger hebben gekost, doet weinig ter zake; blijkbaar had men vroeger heel veel voor die doorbraak over, maar een groot deel van die kosten kan men nu toch zeer gevoegelijk afschrijven. Die waarde bestaat niet meer. Volgens een berekening, uit gaande van de huuropbrengst, is de waarde van de panden ongeveer 2 ton. Daar komt bij de 40.000. die de straataanleg zal kosten en dat bedrag kan dan worden verminderd met de opbrengst van de afbraak en met de opbrengst van het bouwterrein De heer Peletier: De afbraak is al verrekend. De heer Tamminga: Is die al verrekend? Dat blijkt niet uit de stukken. Enfin, ik geef toch maar globale cijfers, maar het wil mij voorkomen, dat ik niet zoover van de werkelijkheid af ben, als ik de totale kosten van de doorbraak schat op 2 ton en het is voor mij de vraag of die 2 ton waard is. De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben bij dit voorstel, dat zij hebben ingediend, een compli mentje in ontvangst kunnen nemen voor het historisch materiaal, dat zij hierbij hebben verschaft. De geachte Raadsleden zullen het mij niet kwalijk nemen, als ik zeg, dat het misschien toch wel goed van ons is geweest, dit historisch materiaal te hebben verschaft, want ik geloof, dat wij hier langzamerhand op een geheel ander terrein zijn verzeild, dan waar wij oorspronkelijk zijn geweest. Indien destijds de oorlog niet was uitgebroken en wij daarna niet den na-oorlogstoestand hadden gekregen, zou vermoedelijk de verbreeding van de Peperstraat al veel eerder zijn geëntameerd. Men heeft indertijd die panden aangekocht öm de Peperstraat te verbreeden, er is zelfs een onteigeningswet voor aangevraagd en deze is er gekomen ook, waarbij in Den Haag het algemeen nut van deze onteigening is uitgesproken. Men weet, dat de gemeente daarna nog bij minnelijke schikking de panden in handen heeft gekregen, misschien wel voor veel geld, maar dat doet er niet toe, want al is dat voor dezen tijd wel veel geld, voor dien tijd was het dat blijkbaar niet; dan zou de Raad er zich toen wel tegen hebben verzet die panden aan te koopen. De bedoeling is dus altijd geweest en Burgemeester en Wethouders zijn dan ook van geen andere bedoeling van den Raad kunnen uitgaan dat de Peperstraat moest worden verbreed. Zelfs in de Memorie van Antwoord bij de laatste begrooting en bij die begrooting zelf is er ook nog over de verbreeding van de Peperstraat gesproken, maar over het n/ef-verbreeden daarvan is hier toen geen enkele klank gehoord, daarmee komt men nu eerst voor den dag. Waar berust dit voorstel van Burgemeester en Wet houders op het oogenblik op? Dat berust zuiver en al leen op dezen zin in het praeadvies „Langzamerhand is echter de toestand der gemeen telijke panden aan de Peperstraat van dien aard ge worden, dat, gelijk wij reeds mededeelden in de Me morie van Antwoord op het Sectieverslag van de be grooting voor 1930 (bijlage no. 16 van 1929), de ge meente thans moet overgaan of tot verbreeding van de Peperstraat óf tot afdoende verbetering van de gemelde perceelen." Nu is straks door een van de heeren sprekers een beeld opgehangen van den toestand van de huizen aan de Peperstraat. Laat men zich toch eens even realiseeren, hoe werkelijk de toestand is en men zal moeten toege ven dat, van den buitenkant gezien, eigenlijk op het oogenblik die winkels een vrij onooglijk aanzien geven, dat zij in den tegenwoordigen tijd niet meer passen en dat, wanneer deze winkels in particuliere handen waren geweest, waarschijnlijk de pui en de etalageruimte een groote verandering en verbetering zouden hebben onder gaan, gelijk dat bij de meeste winkels in Leeuwarden reeds is gebeurd. Dat is het echter niet alleen, want dan zou men misschien nog kunnen zeggen: laat men dat bij deze ouderwetsche winkels ook doen. Men moet n.l. niet vergeten, dat deze panden gedurende al den tijd, dat zij bij de gemeente in eigendom zijn, reeds op af braak hebben gestaan en dat er dus in dien tijd niet het meeste aan is gedaan. Het algemeen idee was dan ook bij Burgemeester en Wethouders dat, indien de Raad zou besluiten de panden op te knappen, dit weg gegooid geld zou zijn, omdat de toestand van de huizen langzamerhand zoo is geworden, dat deze begint te neigen naar onbewoonbaarheid. Zoo is werkelijk de toestand, zoowel op hygiënisch gebied b.v. wat be treft de privaten als op het gebied van de dichtheid van de daken, enz. Wij zijn werkelijk bij het oogenblik aangeland, dat er iets moet gebeuren aan de puien en gevels, maar er moet ook heel wat gebeuren ter wille van de bewoonbaarheid. Nu wil het er niet dadelijk bij mij in dat, als men, ter wille van de bewoonbaarheid van de huizen, zooals de directeur van Gemeentewerken heeft berekend, daarin nog eens ruim 30.000.zou steken, dan werkelijk de winkeliers, alleen omdat men de huizen fatsoenlijk be woonbaar zou maken, daarom meer huur zouden willen betalen. Het zou heel wat anders zijn, wanneer goede

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 7