28 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Februari 1930.
1923 no. 4 en 1925 no. 3), hebben wij de toepassing
dier verordening tijdelijk opgeschort. Nadat echter de
Hooge Raad bij arrest van 8 Februari 1929 de bedoelde
verordening verbindend heeft verklaard, hebben wij aan
hare verdere uitvoering gevolg gegeven en mitsdien aan
de eigenaren van die particuliere straatgedeelten, welke
naar onze meening voor overneming in aanmerking
kwamen en van wie nog geen verklaringen van afstand
waren ontvangen, medegedeeld, dat in hunne aan die
straten gelegen perceelen geen gas of electriciteit meer
zal kunnen worden geleverd. Intusschen verklaarden wij
ons daarbij bereid, alsnog een voorstel tot overneming
van hunne straatgedeelten in onbezwaarden eigendom
door de gemeente bij Uwen Raad aanhangig te maken,
na betaling hunnerzijds van 2.85 per M2. als bijdrage
in de kosten van het voortdurend onderhoud dier straten.
Onderscheidene eigenaren hebben daarop verklaard
tot straatoverdracht bereid te zijn en hebben de daaraan
verbonden kosten in de gemeentekas gestort. Met enkele
straatjes zijn wij dan ook thans zoover gevorderd, dat
zij kunnen worden overgenomen, te weten een straatje
in de Zak, behoorende bij de perceelen Zak nos. 54, 56
en 58 en straatjes ten Westen van de Bleekerstraat en
nabij de Houtstraat, behoorende bij de perceelen onder
scheidenlijk Bleekerstraat nos. 59 t/m 101 en Houtstraat
nos. 120 t/m 136.
De verbetering van deze straten kan dan daarna ter
hand worden genomen.
Ten aanzien van het laatstbedoelde straatje is het de
bedoeling om van de bleeken een strook van 2.50 M.
over te nemen en hiermede de ten Noorden gelegen
middenstraat tot 5 Meter te verbreeden; hierdoor ont
staat eene flinke verbindingsstraat tusschen de Hout
straat en de le Korte Houtstraat, terwijl het thans on
middellijk langs de woningen loopende straatje alsdan
bij de bleeken wordt gevoegd.
Onder overlegging van de stukken geven wij U der
halve in overweging te besluiten
in eigendom over te nemen het voor straat bestemde
gedeelte van de perceelen kadastraal bekend, gemeente
Leeuwarden
Sectie C no. 615 van A. J. van der Noord en de Wed.
S. J. van der Noord, alhier;
Sectie E
no. 2111 van de Wed. M. van der Goot, alhier;
2112 Th. Steenstra,
2113 D. W. van der Meulen, alhier;
nos. 2114 en 2117 van Mej. L. van der Velde,
no. 2115 van T. Heiner,
2116 C. Walta,
nos. 2118 en 2119 van S. S. de Vries, Schenkenschans;
no. 2120 van de Wed. IJ. Poelsma en Cons., alhier;
nos. 2121, 2123, 2124 en 2128 van T. Jellema
en de Wed. T. Nestra, alhier;
2122 en 2127 van W. Fransen Jzn.,
no. 2125 van C. van der Meulen,
2126 R. Gunstra,
2129 G. Broersma en Cons.,
2130 P. de Jong,
2131 R. Ruiter,
2101 A. Bruinsma,
1552 G. P. Ellens en A. Ellens,
minderjarige kinderen van G. Ellens, Haarlem;
1554 van J. Westra, alhier;
1556 W. Keizer,
1558 J. Hobma,
no. 1560 van A. van der Schuit, alhier;
1562 J. de Vries,
1 o64 l r VpfKi-iicrcren
1566 J' vtrDruö&tn>
1568 E. Jorritsma,
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verstrekken van gelden aan het bestuur der Leeuwar
der Schoolvereeniging voor de uitbreiding van leermid
delen voor het onderwijs in de lichamelijke oefening
aan zijne scholen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij schrijven van 19 December j.l. vraagt het Bestuur
der Leeuwarder Schoolvereeniging ten behoeve van de
uitbreiding van leermiddelen voor het onderwijs in de
lichamelijke oefening aan zijne scholen, de daarvoor
benoodigde gelden op grond van artikel 72 der Lager
Onderwijswet 1920 uit de gemeentekas toe te staan.
Uit het schrijven blijkt genoegzaam, dat is voldaan
aan de bepalingen der genoemde wet. Ons is bovendien
nog gebleken, dat door de aanschaffing van de ge
noemde leermiddelen de normale eischen, welke aan het
geven van lager onderwijs gesteld mogen worden, niet
worden overschreden. De gemeente behoort derhalve
krachtens het aangehaalde artikel 72 de vereischte
gelden beschikbaar te stellen.
Wij geven U dan ook, onder overlegging van het
schrijven, in overweging te besluiten
aan het Bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging
uit de gemeentekas gelden te verstrekken voor de uit
breiding van leermiddelen voor het onderwijs in de
lichamelijke oefening aan zijne scholen.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
toekenning van vergoedingen ingevolge art. 100 der
Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1928 aan be
sturen van bijzondere scholen.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge artikel 12 van het Koninklijk besluit van
4 September 1923 (Staatsblad no. 432), zijn aan U
ingezonden de aanvragen van de hieronder vermelde
schoolbesturen om vergoeding over het jaar 1928, als
bedoeld bij artikel 100 der Lager Onderwijswet 1920.
Om na te gaan van hoeveel onderwijzers, verbonden
aan bijzondere scholen, de jaarwedden voor rekening der
gemeente komen, strekt tot grondslag der berekening
het gemiddelde aantal leerlingen per onderwijzer aan
de gezamenlijke overeenkomstige openbare scholen.
Voor de vergoeding over 1928 moet worden genomen
het gemiddeld aantal leerlingen over 1927, berekend
naar de teldata aangegeven in artikel 28 der wet. Dit
aantal bedroeg
a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs
3612.5
b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 227.
Volgens de gevestigde jurisprudentie moet voor de
sterkte van het onderwijzend personeel worden geno
men het grootste aantal onderwijzers op zekeren dag
in 1928 aan de scholen voor openbaar lager onderwijs
verbonden, behoudens het geval van tijdelijke vervan
ging, in welk geval de afwezige leerkracht niet mag
worden medegerekend. Ook blijven de reserve-onder-
wijzers hier buiten beschouwing.
Dit aantal bedroeg
a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs
114;
b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 12.
Het gemiddelde aantal leerlingen per onderwijzer be
droeg derhalve in 1928 aan
1. de scholen voor gewoon lager onderwijs 3612.5
114 31.689
2. de school voor uitgebreid lager onderwijs 227
12 18.917.
Het quotient, dat verkregen wordt door het gemid
delde aantal leerlingen, dat over 1927 als werkelijk
schoolgaande aan de scholen voor bijzonder gewoon en
uitgebreid lager onderwijs bekend stond, te deelen door
respectievelijk 31.689 en 18.917, geeft het maximum getal
leerkrachten aan, wier jaarwedden door Rijk en Ge
meente moeten worden vergoed. Uit de rechtspraak
Vvd'U.U'1 V
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Februari 1930.
29
over het tweede lid van art. 100 blijkt thans duidelijk,
dat de in dat lid vastgelegde garantie bedoelt een
klassedeeler, wanneer die voor de schoolbesturen voor-
deeliger blijkt, nog gedurende 2 jaren na het jaar der
vergoeding te handhaven. De klassedeeler voor de te
berekenen vergoeding over 1928 is dus voor het lager
onderwijs 31.689 en voor het uitgebreid lager onderwijs
niet 18.917 maar 17.438 (klassedeeler over 1926), zoo
als is aangegeven in de bij de stukken gevoegde nota.
Uitkomsten met een fractie moeten worden afgerond
naar de gebruikelijke methode voor den halven cent.
Voor de gedetailleerde berekening verwijzen wij naar
de hiervoren vermelde nota, welke een overzicht geeft
van de wijze waarop de vergoeding voor iedere school
afzonderlijk is berekend. Opgemerkt worde nog, dat in
navolging van het Rijk, hetwelk steeds de wedden der
duurste leerkrachten vergoedt, in de daartoe leidende
gevallen de goedkoopste leerkrachten ten laste van het
schoolbestuur worden gelaten.
Voor zoover uit de stukken is na te gaan, kunnen de
door de schoolbesturen berekende en na een enkele
wijziging onzerzijds ten laste van de gemeente komende
jaarwedden als juist worden aangemerkt, terwijl de
voorgeschreven termijnen in acht zijn genomen. Verder
zij nog medegedeeld, dat het bestuur der Roomsch-
Katholieke Schoolvereeniging de aanvrage voor zijne
school aan de Tweebaksmarkt no. 44 (Julianaschool B)
heeft ingetrokken, omdat het Rijk de jaarwedden van
alle aan deze school verbonden onderwijzers heeft ver
goed.
Wij geven U alsnu in overweging te besluiten
over het jaar 1928 uit te keeren aan
1. het bestuur der Vereeniging voor Christelijk
Schoolonderwijs
a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Leeuwrikstraat no. 10, een bedrag van 2910.09;
b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Pieter Feddesstraat no. 2, een bedrag van
4358.84;
c. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Fonteinstraat no. 16, een bedrag van 3208.66;
d. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van
3746.75;
e. voor zijne school voor uitgebreid lager onderwijs
aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van
2800.17;
2. het bestuur der Nederlandsch Hervormde School
vereeniging, voor zijne school voor gewoon lager onder
wijs aan de Druifstreek no. 72, een bedrag van ƒ2155.50;
3. het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging
a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan het Raadhuisplein no. 25, een bedrag van 1707.67;
b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de St. Anthonystraat no. 4, een bedrag van
1873.84;
4. het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolver
eeniging, voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Speelmansstraat no. 1, een bedrag van 1400.67;
5. het bestuur van het St. Lucia Gesticht (gevestigd
te Rotterdam, Aert van Nesstraat no. 29)
a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Groote Kerkstraat no. 89, een bedrag van
2370.33;
b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Groote Kerkstraat no. 81, een bedrag van
j 2174.61;
6. het bestuur der Vereeniging tot stichting en
instandhouding van eene of meer kweekscholen ter
opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan
Christelijke scholen, voor zijne school voor gewoon
lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 2,
een bedrag van 2263.
Met algenieene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 59.
10. Voorstel van Burgemeester en Weihouders in
zake de toetreding der gemeente ten behoeve van de
ziekteverzekering ingevolge de Ziektewet tot de „Alge-
meene Bedrijfsvereeniging voor ziekengeldverzekering"
te Amsterdam.
Dit voorstel luidt als volgt
Krachtens Koninklijk besluit van 29 Juni 1929 (Stbl.
no. 375) zal de verplichte ziekteverzekering ingevolge
de Ziektewet in werking treden op 1 AAaart 1930.
Artikel 21 van genoemde wet zegt, dat o. a. zij, die
op gemelden datum in dienst van een publiekrechtelijk
lichaam zijn en die, waren zij in dienst van een onder
neming, onder de verplichte ziekteverzekering zouden
vallen, verzekerd zijn, tenzij zij door de Kroon zijn uit
gezonderd of te hunnen aanzien een regeling bij ziekte
is getroffen, die door de Kroon is vastgesteld of goed
gekeurd.
Bij Koninklijk besluit van 11 October 1929 (Stbl.
no. 456 zijn van de verplichte verzekering uitgezonderd
degenen, die ingevolge art. 3 der Pensioenwet 1922 (Stbl.
no. 240) ambtenaar zijn. Dientengevolge moeten worden
verzekerd de tijdelijke ambtenaren en werklieden, die
niet ambtenaar in den zin van de Pensioenwet zijn,
d. w. z. in het algemeen zij, die nog niet twee jaren
in tijdelijken gemeentedienst zijn, alsmede de ambtenaren
en werklieden, die op arbeidscontract zijn aangenomen,
de z.g. losse krachten, allen voorzoover zij een overeen
gekomen loon van 3000.of minder genieten.
Ten aanzien van deze categorieën kunnen nu drie
wegen worden gevolgd
le. verzekering door aansluiting van de gemeente
bij een bedrijfsvereeniging;
2e. verzekering door aansluiting bij de ziekenkas
van den Raad van Arbeid;
3e. het maken van een regeling, waarbij het risico
voor de gemeente zelve blijft en die ten minste gelijk
moet zijn aan de regeling ingevolge de Ziektewet.
Vóór den len Maart 1930 moet te dezen een besluit
worden genomen, daar bij verzuim automatisch inschrij
ving bij de ziekenkas van den Raad van Arbeid volgt.
Van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
ontvingen wij op 27 Januari j.l. een schrijven, dat ver
gezeld ging van een circulaire van de Coöperatieve
Vereeniging „Centraal Beheer", en waarbij den leden in
overweging werd gegeven het risico van ziektegevallen
over te dragen aan de bedrijfsvereeniging „Algemeene
Bedrijfsvereeniging voor Ziekengeldverzekering", die
aangesloten is bij „Centraal Beheer". Deze vereeniging
beoogt het doen dragen van de werkelijke kosten der
ziekteverzekering door hare leden volgens het zuivere
omslagstelsel, dus op dezelfde wijze als het geval is
met de onderlinge Risico-Vereeniging van Nederlandsche
Gemeenten ten aanzien van de ongevallenverzekering,
bij welke laatste vereeniging ook Leeuwarden reeds is
aangesloten.
Wij zijn van oordeel, dat aansluiting bij genoemde
vereeniging inderdaad de voorkeur verdient boven de
andere hiervoren vermelde mogelijkheden. Niet alleen
toch zal de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
uiteraard niet nalaten alles te doen wat in het belang
harer leden is, zoodat op een goeden gang van zaken
zal worden toegezien, maar ook mag van de vereeniging
„Centraal Beheer", die inzake de bedrijfsongevallen
verzekering tot onze volle tevredenheid werkzaam is,
verwacht worden, dat zij tot een vlotte en voor de ge
meente economische uitvoering van de ziekteverzekering
zal medewerken. Ten slotte zij er op gewezen, dat de
kosten van de verzekering bij de vereeniging, op grond
van de ervaringen opgedaan met de bij „Centraal Be
heer" aangesloten vereeniging „Ziekte-Risico", worden