52 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930. De heer B. Molenaar: De dokters zijn wel eens vaker mis De heer Westerhuis: U hebt zoopas gezegd, dat men er niemand van de leden van Burgemeester en Wethou ders een verwijt van kan maken, dat zij, wat het salaris van de stadsgeneeskundigen betreft, met voorstellen zijn gekomen, zooals het college heeft gedaan en de heeren M. Molenaar en Westra hebben er ook nog eens op ge drukt, dat dit een voorstel is van de doktoren zelf, terwijl de heer De Boer heeft gezegd: wij hebben er de orga nisatie naar gevraagd, dan had men maar met andere voorstellen moeten komen. Ik zou daarover dit willen zeggen. In de eerste plaats is „Medicorum Vinculum" géén vakorganisatie, is het niet de vakorganisatie van de geneeskundigen hier. Die vakorganisatie is in deze plannen niet gekend, maar het gezelschap „Medicorum Vinculum" is een vereeniging van Leeuwarder artsen, dat gansch andere doeleinden nastreeft dan die, welke een vakvereeniging nastreeft. Dat gezelschap „Medicorum Vinculum" is nu om advies gevraagd. Nu wordt in de eerste plaats gezegd dat de stadsartsen zelf dit salaris van 2000.hebben voor gesteld. Dat zij geen hooger salaris hebben voorgesteld, daarvan kan ik alleen deze verklaring geven, dat het buitengewoon onaangenaam is om voor eigen parochie te preeken. In de tweede plaats lag het niet op den weg van „Medicorum Vinculum", dat ten slotte, zooals ik zoopas heb gezegd, absoluut geen vakorganisatie is, om met cijfers te komen; men heeft dus eenvoudig te kennen willen geven dat met den arbeid, die er voor gevraagd wordt, het salaris nergens op leek en dat de vereeniging dit onvoldoende achtte. Mij dunkt, dat dit toch ook voor Burgemeester en Wethouders een reden althans eenige reden had moeten zijn, om naar aanleiding daarvan te overwegen, wat dan wél voldoende werd geacht. Als ik mij niet vergis, dan werd in het rapport van 1922, dat wij vroeger nooit hebben gehad dat is in- tusschen geen verwijt ook voor ieder van de stads artsen een salaris voorgesteld van 2000.maar daarin werd ook verondersteld dat er 3 stadsartsen zouden zijn. Daarin werd dus voor de geneeskundige armenverzorging 6000.voorgesteld, terwijl dat be drag nu maar 4000.zal worden. Ik geloof dus den Raad voldoende duidelijk te hebben gemaakt, waarom de stadsartsen niet met een voorstel tot hooger salaris zijn gekomen en ik denk dat het den Raad tevens wel duidelijk zal zijn, waarom de vereeni ging „Medicorum Vinculum" dat ook niet kon doen. De heer Vromen: Ik moet nog enkele woorden toe voegen aan hetgeen de heer Westerhuis heeft betoogd. Als ten aanzien van het advies, dat aan „Medicorum Vinculum" is gevraagd, ik heb verklaard, dat „Medi corum Vinculum" dit op prijs heeft gesteld en als er dan straks eenige keeren met nadruk is gezegd: ik hoop, dat de uitspraak, die hier is gedaan, dat die vereeniging dat op prijs heeft gesteld, gemeend is, dan kan ik met den zelfden nadruk verklaren, dat die vereeniging dat op prijs heeft gesteld; ik heb dat zonder voorbehoud en onvoorwaardelijk gemeend. Wat de verdere opmerkingen betreft, wil ik mede- deelen dat het rapport aan „Medicorum Vinculum" op de volgende wijze is voorgelegd. De door de commissie aangewezen rapporteurs hebben daarvan in de verga dering van „AAedicorum Vinculum" voorlezing gedaan en zij hebben er bij gevoegd dat, waar men hoop had dat er zeer spoedig een beslissing zou worden genomen en voor zoover men daarmee in „Medicorum Vincu lum" op de hoogte was, meende men, dat dit absoluut juist was, omdat Burgemeester en Wethouders reeds bij drie begrootingen dat hadden beloofd en waar men meende dat de zaak groote haast had, men de verga dering verzocht, daarvoor niet weer een commissie te benoemen. De zaak is daar toen in den breede bespro ken en er is gezegd: dit is een verbetering. En als ik nu straks onze opvatting van die woorden op den voor grond heb gesteld, dan was daarmee niet bedoeld een negatieve kritiek maar een opbouwende kritiek. „Medi corum Vinculum" heeft zich bij de behandeling van het rapport op het standpunt gesteld, dat het betere wel eens de vijand kan zijn van het goede; als wij datgene, wat werd voorgesteld, niet goed vonden, zou de zaak misschien weer worden uitgesteld en bovendien, zoo is er gezegd, hebben wij toevallig altijd nog een paar dok toren in den Raad, die daar de meening van „Medicorum Vinculum" kunnen toelichten. En waar nu toch niet de reorganisatie van den Geneeskundigen Dienst in haar geheel wordt aangeboden want dan moesten de ver ordeningen er ook bij zijn heb ik de vrijheid gevon den om verschillende wenschen, die nog bij de medici leven ten opzichte van het toekomstig ideaal, hier naar voren te brengen. Ik vermoed toch, dat ook Burge meester en Wethouders niet in de meening verkeeren, dat met deze reorganisatie de heilstaat op het gebied van den Geneeskundigen Dienst bereikt is. Er is dus alle reden om de wenschen, die er nog bij de medici leven, hier tot uiting te brengen en daarin moet men niet zien een negatieve kritiek; het is wel degelijk als positief werk bedoeld en als men dat positieve werk daarin niet wil zien, spijt mij dat ten zeerste. Dat is dan ook de reden, waarom ik enkele opmerkingen heb vast geknoopt aan enkele zinsneden uit den Raadsbrief. Wat er over consultatiebureaux staat in den Raadsbrief, is niet, wat de medici onder consultatiebureaux voor zwan- geren verstaan; de moederschapszorg omvat een veel breeder terrein dan de kiem, die hier thans aanwezig is, maar ik heb gezegd, dat de kiem die hier thans aan wezig is, het particulier initiatief zal opwekken het Groene Kruis of wat dan ook om deze kiem uit te werken tot een zaak van behoorlijken omvang. Als ik straks heb gesproken over de zinsnede in den Raadsbrief, dat nader zal worden overwogen of en in hoeverre voor het gebruik van de lokalen huur zal wor den geëischt, dan is het m. i. volkomen juist en logisch, dat Burgemeester en Wethouders de gelegenheid heb ben om, voordat over die zaak wordt beslist, te hooren, hoe daarover in medische kringen wordt gedacht en dan wil ik nog eens zeggen, dat men het in medische kringen absoluut logisch vindt, dat daarvoor geen huur wordt gevraagd. De redeneering van den Voorzitter daarom trent geldt hoogstens voor de tuberculosebestrijding, die eenmaal Rijkszorg is of die het Rijk aan zich heeft ge trokken, hoewel die zorg ook ten deele wordt betaald met gelden, verzameld door het particulier initiatief. Die redeneering geldt hoogstens voor de tuberculosebestrij ding, maar in geenen deele voor de zuigelingenzorg, omdat deze men zie maar naar de gemeenten in het Zuiden van ons land gemeentezorg is. In gemeenten als Leeuwarden is echter, trots het feit, dat er jarenlang is aangedrongen op een bureau voor zuigelingenzorg, dit ten slotte door het Groene Kruis aangebracht en toen heeft men, omdat de gemeenten niet meewerkten, sub sidie aan het Rijk gevraagd en gekregen. Het is echter met juist, dat dit een Rijkszorg is; wel wordt thans die zorg waarschijnlijk deels door het Rijk en deels door het Groene Kruis bekostigd, maar dat komt, doordat de gemeente die zorg heeft laten slippen. Medisch ge sproken vind ik dat onjuist en dan begrijp ik niet, dat ik niet mag zeggen, dat de gemeente geen huur mag vragen. Een enkele opmerking nog over de salariskwestie. De heer Westra heeft er op gewezen, dat en dat moge hier misschien verschillenden groepen in den Raad vreemd voorkomen de betrokkenen zelf komen met een voorstel, dat door de betrokken groep niet wordt goedgekeurd. Men moet echter de historie van de zaak bekijken. Het eenige salaris dat door de commissie, waarin de betrokkenen zitting hadden, is vastgesteld, is het salaris van den arts in algemeenen dienst, n.l. in Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930. 53 ciit rapport van 1928. Daarover heeft „Medicorum Vin culum" geen opmerking gemaakt, wij brengen geen op merking dienaangaande over, onze voorstellen betreffen niet dat salaris, maar zij betreffen het salaris van de stadsartsen. Die zijn ten slotte niet vastgesteld door de betrokkenen zelf, maar wij hebben er op gewezen, dat door de commissie van 1922 uitdrukkelijk is voorgesteld om den geneesheer-directeur niet te belasten met de armenpractijk, maar drie stadsartsen te belasten met de armenpractijk en daarvoor ieder een salaris te geven van 2000.Nu hebben de betrokken medici in „Medi- corum Vinculum" tegen de algemeene meening in ge zegd: doe ons een pleizier en geef ons geen bepaalde opdracht betreffende ons salaris, wij vinden het zoo akelig en beroerd om eigen salarisverhooging voor te stellen; laat dus het salaris er buiten, wij zijn ten slotte met hetgeen wordt voorgesteld tevreden. Het is dus op verzoek van de betrokkenen zelf geweest, dat „Medicorum Vinculum" geen salarisvoorstellen heeft gedaan; misschien is dat onjuist geweest, maar men diende met dat verzoek rekening te houden. Toen dan ook de brief van „Medicorum Vinculum" bij Burgemeester en Wethouders kwam, zullen Burge- meester en Wethouders m. i. contact hebben moeten zoeken met de betrokken rapporteurs en zullen zij zich in dezen hebben moeten afvragen: wat waren de opmer- j kingen van „AAedicorum Vinculum" over het salaris, j waar het ons toeschijnt dat die vereeniging zich heeft uitgesproken, dat zij niet juist waren Er is hier gezegd, dat ik een schampere opmerking over het Georganiseerd Overleg heb gemaakt; misschien was dat zoo, maar dat doet er niet toe, want ten slotte j heb ik het recht, om hier schampere opmerkingen te maken, als daartoe aanleiding is. In elk geval is hier erkend, dat de behandeling in het Georganiseerd Over leg slechts was een formeele behandeling en ik heb een schampere opmerking daarover gemaakt, omdat hier direct als argument tegen deze voorstellen of tegen het wijzigen van deze zaak is gezegd, dat die voorstellen naar het Georganiseerd Overleg terug moesten. Het Ge organiseerd Overleg heeft de zaak al gehad en het is daar een formeele kwestie geweest, zonder meer, zoo formeel zelfs, dat de voorzitter van het Georganiseerd Overleg blijkbaar daarheen niet heeft meegenomen het schrijven van de eenige medische organisatie al is dat dan niet een vakorganisatie die zich speciaal heeft uitgesproken over de salariskwestie. Van al die andere lichamen als Voogden van de Stads-Armenkamer en de Gezondheidscommissie kon men toch niet ver wachten, dat zij zich met de salariskwestie zouden be moeien; Voogden van de Stads-Armenkamer hadden dit desnoods nog wel kunnen doen en misschien had men dat wel verwacht, maar in elk geval, de eenige veree niging, die zich uitdrukkelijk over de salarissen heeft uitgesproken, was de medische organisatie en deze heeft gezegd: ze zijn niet juist. Als nu de voorzitter van het Georganiseerd Overleg met deze verklaring van die or ganisatie, dat de salarissen niet juist waren, in het Ge organiseerd Overleg was gekomen, kan ik mij niet an ders voorstellen, dan dat de commissie voor Georgani seerd Overleg had gezegd: laten wij dan de zaak niet formeel bekijken, maar laten wij haar werkelijk bekij ken. Daarom meen ik de conclusie te mogen trekken, dat het schrijven van „Medicorum Vinculum" niet in het Georganiseerd Overleg is geweest, want anders kan ik mij niet voorstellen, dat men daar met een formeele be handeling kon volstaan. De heer M. Molenaar: De heer Vromen stelt het voor alsof het bedrag van 2500.het voorgestelde salaris voor den geneeskundige in algemeenen dienst, alleen is voorgesteld door de commissie, waarin de heeren Uf- felie en Nierstrasz zitting hadden, maar de heer Vromen vergist zich; ook dat bedrag van 2000.wordt ge noemd in het rapport. Hier staat, dat het wenschelijk zal zijn, dat een bedrag wordt uitgetrokken voor een plaats vervanger voor de waarneming tijdens ziekte en verlof van den stadsarts en verder „Het salaris van de stadsartsen, dat thans 1300. bedraagt, zou de Commissie willen gesteld zien op 2000.—." Dat is het voorstel van de commissie-Uffelie-Nierstrasz, die eveneens het voorstel deed om den geneesheer in algemeenen dienst 2500.te betalen. Er kon dus vol komen naar waarheid van de zijde van het college aan de commissie voor Georganiseerd Overleg worden medegedeeld, dat omtrent de salariëering overeenstem ming was bereikt met de betrokkenen. De heer Van der Veen: Ik zou, hoewel ik tot nu toe niet aan deze discussie heb deelgenomen, toch wel een enkele opmerking willen maken. Er zijn hier over en weer betrekkelijk onaangename uitdrukkingen gebezigd en ik geloof, dat dit overbodig was geweest. In de eerste plaats is door den heer Vromen op een schampere ma nier gesproken over de behandeling van deze zaak in het Georganiseerd Overleg; eerst zeide hij: ik bedoelde het zoo niet, maar later zeide hij: ik ben van meening, dat ik daar alle recht toe heb. De heer Vromen zou daartoe het recht hebben, als hij daarvoor een reden aangaf, maar waar gebleken is dat het college uitdrukkelijk advies heeft gevraagd aan de doktoren, die er bij betrokken zijn en aan de doktoren- vcreeniging, meen ik, dat elk recht, om aan het Georga niseerd Overleg een verwijt te maken, dat het deze zaak in een vrij vlug tempo heeft behandeld, ontbreekt Ik kan mij voorstellen, zooals de heer Westerhuis heeft gezegd, dat de betrokken doktoren Nierstrasz en Dffelie het niet prettig vonden voorstellen betreffende hun eigen salaris te doen, maar zij hadden dan ook ab soluut geen salarisvoorstel moeten doen. Dan zou ik, als ik een van die doktoren was geweest, gezegd hebben: dat is voor mij onaangenaam, dat kan ik niet doen, dat moeten anderen maar doen. En als dat was gebeurd, dan was het niet de taak geweest van de doktorenveree- niging om te zeggen de salariëering is niet precies, zooals het hoort, maar dan was het haar taak geweest om te zeggen hoe het wel behoorde en dan had deze heele onverkwikkelijke discussie achterwege kunnen blijven. De heer H. de Boer (wethouder): Ik wensch alleen even op te komen tegen de voorstelling, die de heer Vromen wekt, aslof door mij hier met één woord zou zijn beweerd, dat ik in hetgeen hier omtrent den Ge neeskundigen Dienst wordt voorgesteld, een soort heil staat zou zien. Met geen enkel woord heb ik mij daar over uitgelaten. Ik heb het alleen betreurd, dat de ver dere wenschen, die bij de heeren doktoren aanwezig zijn, niet in een positieven vorm bij het college van Burge meester en Wethouders zijn gebracht, opdat wij die in voorstellen hadden kunnen belichamen. Dat is juist de reden, waarom wij advies hebben gevraagd, omdat, nu ja, de heilstaat wei niet zoo spoedig zal worden bereikt, maar wij er toch ernstig en met kracht naar moeten streven om dien heilstaat te benaderen. Dat streven was aanwezig bij het college en het spijt ons, dat wij in ons streven niet voldoende zijn gesteund. Dat moet dan blijkbaar op een misverstand berusten en daar kan men niemand een verwijt van maken, maar ik wensch er te gen op te komen, dat wij als college van Burgemeester en Wethouders méér hadden kunnen doen dan wij op het oogenblik naar voren brengen. Verder ben ik het met den Voorzitter eens wat betreft die punten, welke ik eerst meende dat naar Burge meester en Wethouders terug moesten; die andere voor stellen betreffen meer wijziging van de verordeningen en zijn dus op het oogenblik toch niet aan de orde. Het draait hier nu om een tweetal punten en daarbij komt zeer zeker de principiëele kwestie naar voren; als

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 10