46 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930.
dezer zake veel beter deskundig is dan ik, hebben wij
afgesproken, dat hij deze kwestie zal behandelen.
Er is nog een punt en wel dit. Straks komen er voor
dit alles nieuwe verordeningen en nu heb ik mij afge
vraagd, waarom de geneeskundige ambtenaren van de
stad zoo'n uitzonderingspositie moeten innemen tusschen
de andere ambtenaren. Ieder ander ambtenaar wordt
eerst tijdelijk en daarna vast benoemd, maar de stads-
artsen worden steeds om de 3 jaren herbenoemd. Het
is mij volkomen onduidelijk, waarom de stadsartsen die
uitzonderingspositie moeten innemen en pas als men mij
overtuigt, dat er een bepaalde reden is, waarom zij
daarin verkeeren, zou ik mij daar in de toekomst bij
kunnen neerleggen. Ik zou dus den wensch willen uit
spreken, dat er ook op dit punt straks een verandering
wordt voorbereid.
Voorloopig zal ik het hierbij laten. Ik zal het genoegen
hebben U straks over te reiken een voorstel, dat mijn
collega, de heer Vromen en ik samen hebben geredigeerd
en waarin staat, dat in art. 1 van de voorgestelde ver
ordening het eerste lid zal worden gelezen: ln het eerste
lid van art. 13 wordt in plaats van „1300" gelezen
,,18002400"; in de tweede plaats, dat voor ,.600"
dat is het bedrag voor de vroedvrouwen zal worden
gelezen ,,900" en in de derde plaats, dat in het laatste
lid van het artikel met betrekking tot het aantal ver
lossingen in plaats van „40" wordt gelezen ,,60".
De heer Muller: Ik wensch ook een paar woorden te
zeggen. In de eerste plaats kan ik mij wel aansluiten
bij dokter Westerhuis, waar hij zegt, dat het hem niet
duidelijk is, waarom de functies van stadsartsen en van
arts in algemeenen dienst in één hand moeten zijn. Ik
meen ook dat er gevallen kunnen zijn en in dat op
zicht ben ik blij, dat het van deskundige zijde hier naar
voren is gebracht dat die functies beter gescheiden
kunnen worden en iedere poging, die daartoe wordt
aangewend, zal ik met kracht steunen.
Een andere kwestie, die ik even naar voren zou willen
brengen is, dat over hetgeen hier door den heer Wester
huis is voorgesteld omtrent de wijziging van de cijfers
1300.en 2000.m. i. de Raad niet zoo kan be
slissen. Dat zou, indien de Raad dat al zou willen, m. i.
eerst naar het Georganiseerd Overleg terug moeten,
opdat men daar kan onderzoeken of het wel noodzakelijk
is. Wij weten dat het Georganiseerd Overleg er is voor
de behandeling van dergelijke belangrijke zaken, het
heeft ook deze zaken behandeld en men is daar tot over
eenstemming gekomen, zoodat, nu het voorstel van de
heeren Westerhuis en Vromen hier naar voren komt,
het m. i. niet anders kan, indien de Raad daar eenigszins
voor voelt wat ik niet direct onderschrijven wil
dat dit voorstel wordt gerenvoyeerd naar Burgemeester
en Wethouders met verzoek, om het in het Georgani
seerd Overleg terug te brengen.
Verder wil ik nog wijzen op een derde punt en wel
het salaris van de vroedvrouwen. Ik ben met den heer
Westerhuis van oordeel, dat het salaris van de vroed
vrouwen hier te laag is. De heer Westerhuis doet nu
het voorstel om 1800.te blijven besteden voor de
ongeveer 120 bevallingen, die hier per jaar in de armen-
practijk zijn en om deze dan te laten verrichten door 2
vroedvrouwen, dus om de vacature, die er ten opzichte
daarvan bestaat na het vertrek van mej. Dekker, niet
weer te doen vervullen.
Mijnheer de Voorzitter, U zult het met mij eens wezen,
dat daarover thans hier niet zoo gemakkelijk kauworden
besloten. Ik heb mij indertijd ten sterkste verzet tegen
een wijziging van de verordening ten opzichte van de
vroedvrouwen, om het aantal van 3 op 2 te brengen
De Voorzitter: Mag ik er U even opmerkzaam op
maken dat ik het voorstel, om het aantal vroedvrouwen
van 3 op 2 te te brengen, hier niet heb gehoord Ik
heb alleen gehoord om het cijfer 600 te veranderen in
900 en het cijfer 40 in 60; anders niet. Dat blijkt ook
uit het ingekomen voorstel, waarin alleen staat dat voor
600 zal worden gelezen 900 en voor 40 zal worden ge
lezen 60.
De heer Muller: Dat volgens het voorstel het cijfer
40 zal worden 60, daaruit blijkt toch, dat de heer
Westerhuis wél genoegen neemt met 2 vroedvrouwen en
niet met 3. Want als hij er 3 zou willen hebben, dan
behoefde dat cijfer 40 niet te worden veranderd, maar
dan bleef dat 40. Het is dus wèl de bedoeling van den
heer Westerhuis om het aantal vroedvrouwen van 3 te
brengen op 2. Ik heb dat indertijd bestreden en de Raad
heeft dat toen ook verworpen, maar ik wil erkennen,
dat de toestand van de verloskunde zich sinds dien tijd
eenigszins heeft gewijzigd
De Voorzitter: Ik herhaal dat die kwestie niet voort
vloeit uit het ingediende voorstel. Ik zag den heer
Westerhuis zoopas wel even fijntjes lachen, dus het is
misschien wel waar dat het zijn bedoeling is, maar dan
zal de heer Westerhuis een voorstel moeten doen tot
wijziging van de verordening, om het aantal van 3 op 2
te brengen; ik wil opmerken dat een dergelijk voorstel
thans niet aan de orde is.
De heer Muller: Maar ik mag daar toch wel iets
van zeggen bij dezen gang van zaken.
De Voorzitter: Dan moet er een voorstel komen om
het aantal vroedvrouwen van 3 op 2 te brengen en dat
is thans niet aan de orde.
De heer Muller: Maar ik doe dat voorstel aanstonds
niet.
De Voorzitter: Neen, maar U bent buiten de orde en
ik roep U terug tot de orde van den dag.
De heer Muller: lk kom er wel weer in. Wij hebben
hier indertijd de geschiedenis van den verloskundigen
dienst en van de vroedvrouwen besproken, toen hier
een voorstel van Burgemeester en Wethouders is ge
weest om het aantal vroedvrouwen op 2 te brengen.
Dat voorstel is toen verworpen, maar sindsdien heeft
zich m. i. de toestand gewijzigd door de vestiging hier
van een derde vroedvrouw. Ik sta op het oogenblik niet
zoo sterk op het aanstellen van een derde stadsvroed-
vrouw zoo zal ik mij maar uitdrukken en ik zou
naar aanleiding van die kwestie en ook naar aanleiding
van het feit, dat de heer Westerhuis op het oogenblik
het voorstel doet om ook de salarissen van de vroed
vrouwen te verhoogen, aan Burgemeester en Wethouders
willen vragen om de kwestie ten aanzien van de vroed
vrouwen nader onder de oogen te willen zien en na te
gaan of het niet gewenscht is, om binnenkort met
voorstellen te komen tot wijziging van de verordening,
waarbij wordt bepaald dat er in plaats van 3 vroed
vrouwen 2 zullen moeten zijn. Als dat gebeurt, dan kan
men daarna de salarissen onder de oogen zien. Dat is
feitelijk mijn gedachtengang.
De heer Vromen: lk kan natuurlijk beginnen met te
zeggen wat ik straks ook al naar aanleiding van het
voorstel-Molenaar heb gedaan dat het mij genoegen
doet, dat nu eindelijk deze reorganisatieplannen, waarvan
ik speciaal den Geneeskundigen Dienst zal bespreken,
aan de orde zijn gesteld. Ik kan mij voor een belangrijk
deel aansluiten bij hetgeen mijn collega, de heer Wes
terhuis, heeft gezegd met betrekking tot de opvatting,
welke de Leeuwarder doktorenvereeniging ten aanzien
van deze voorstellen zich heeft kunnen vormen, aange
zien zij in de gelegenheid is gesteld om het rapport te
behandelen. Ik wil hier onmiddellijk verklaren, dat de
L.eeuwarder doktorenvereeniging het bijzonder op prijs
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930. 47
heeft gesteld, dat Burgemeester en Wethouders althans
op eenigeriei wijze den rapporteurs hebben verzocht of
de gelegenheid hebben gegeven om de Leeuwarder dok
torenvereeniging, vóór de openbare behandeling van de
zaak, daarvan kennis te doen nemen. Dat is zeer op prijs
gesteld, al is niet geheel juist wat ik lees uit het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, dat dit tot gevolg
heeft gehad een volledige instemming met het uitge
brachte rapport. Die volledige instemming ontbrak bij
de doktorenvereeniging in de eerste plaats ten aanzien
van de salariëering, maar ook uit het eerste lid van de
motie, waarover de heer Westerhuis niet heeft uitge
weid en waarin staat dat er volgens het rapport een ver
betering zal komen in den Geneeskundigen Dienst, kunt
U hooren, als U goed luistert, dat men daarmee den
toestand nog niet ideaal vindt, maar dat men daarmee
alleen zet een eersten stap in de goede richting. Er zijn
op het oogenblik nog wel enkele dingen, welke de
Leeuwarder doktorenvereeniging meent, dat er op den
duur moeten komen en ik zou hier we! op enkele van
die dingen willen wijzen.
Daar is in de eerste plaats het vraagstuk van de moe-
derschapszorg, dat in deze plannen wèl is genoemd
wij lezen in den Raadsbrief van een consultatiebureau
voor zwangeren, daar te onderzoeken door vroed
vrouwen maar het spijt mij te moeten zeggen, dat dit
eigenlijk niet is, wat men bedoelt met moederschaps-
zorg. Wat men hier voorstelt, is het stichten van een
lokaliteit, waar de gemeente-vroedvrouwen uitsluitend
de gelegenheid zullen hebben om stads-patiënten, bij
wie aan huis de gelegenheid voor onderzoek ontbreekt,
op bepaalde tijden en na voorafgaande kennisgeving te
onderzoeken. Maar dat is heel wat anders dan moeder-
schapszorg, waaronder men verstaat, dat iedere zwan
gere de gelegenheid krijgt om raad van deskundige zijde
Ie vragen tijdens de geheele zwangerschap. Evenzeer
als de zuigelingenzorg en de tuberculosezorg zich niet
speciaal bepalen tot de groep van stadspatiënten, maar
de geheele stadsbevolking omvatten, is het ook de be
doeling, dat de moederschapszorg dien kant moet uit
gaan. Uit ervaring weten wij medici, dat, voor zoover
haar de gelegenheid maar wordt geschapen, straks het
particulier initiatief de kans krijgt om in te grijpen
en die gelegenheid heeft men bij het beschikbaar stellen
van een mooi lokaal en evenzeer als dit is gebeurd
bij de tuberculosebestrijding en bij de zuigelingenzorg,
hopen wij medici en wij zullen daar t. z. t. ook moeite
voor doen dat misschien langs den weg van het
Groene Kruis of anderszins de moederschapszorg daarin
ook betrokken wordt. Wij hopen, dat het gemeente
bestuur daarmee rekening zal willen houden en dat het
stadsbestuur, door het ter beschikking stellen van lo
kalen in het nieuwe gebouw, deze zorg, die zich verder
behoort uit te strekken dan tot de stadspatiënten, zal
willen helpen bevorderen.
Ik wil hier onmiddellijk aan toevoegen, dat, waar in
den Raadsbrief ten aanzien van de zuigelingenzorg en
de tuberculosebestrijding staat
„Wij zullen nader overwegen, of, en zoo ja, welke
vergoeding voor het gebruik der gemeentelijke loca-
liteiten van de particuliere instellingen kan worden
gevraagd,"
ik wel wil zeggen, dat het ons medici voorkomt, dat
het antwoord hierop moet luiden, dat het niet op den
weg der gemeente zal hebben te liggen, om voor het
gebruik van die lokalen in dat opzicht een vergoeding
te vragen. Integendeel, de gemeente behoorde het op
prijs te stellen, dat de zuigelingenzorg en de tubercu
losebestrijding door het particulier initiatief van hare
schouders is genomen en dat daarin door anderen op
goede wijze wordt voorzien en het minste, wat de ge
meente ten opzichte hiervan kan doen, is dus wel het
gratis beschikbaar stellen van lokalen. Als hier dan ook
staat dat zal worden nagegaan of, en zoo ja, in hoeverre
vergoeding kan worden gevraagd, dan wil ik nu reeds
als het algemeen oordeel van de medici hier mededeelen,
dat het naar onze meening niet op den weg der ge
meente zal liggen, om daarvoor een vergoeding te
vragen.
Ik zou ook een enkel woord willen wijden aan de
salariskwestie. In de eerste plaats is hier het princi-
piëele vraagstuk, in hoeverre eventueele voorstellen
omtrent wijziging van de voorstellen, welke voor ons
liggen, behoefte hebben aan een nieuw onderzoek dooi
de commissie voor Georganiseerd Overleg. Wij hebben
die principiëele kwestie reeds in den Raad gehad, toen
het gold het amendeeren van salarisvoorstellen bij de
herziening van het Ambtenarenreglement; ook toen zijn
er amendementen ingediend met betrekking tot de sala
rissen der verpleegsters en ook toen is hier de meening
opgeworpen, dat de Raad niet vrij zou zijn in zijn be
slissing, maar dat de amendementen eerst terug moesten
naar de commissie voor Georganiseerd Overleg. Daarbij
is er toen door U, mijnheer de Voorzitter, zeer terecht
op gewezen, dat de verordening op het Georg. Overleg
alleen den Raad verplicht om geen voorstellen, rakende
de salarissen van de ambtenaren of gemeente-werklie
den, in behandeling te nemen, alvorens over het onder
werp het advies van de commissie voor Georganiseerd
Overleg is ingewonnen. Welnu, wij zijn bezig met salaris-
voorstellen voor gemeente-ambtenaren te behandelen,
het advies over het onderwerp is aan het Georganiseerd
Overleg gevraagd en de Raad is dus verder vrij om die
voorstellen te amendeeren zooveel als hij wil. Dat is de
uitspraak, die toen heeft gegolden en die geldt thans
óók; de Raad is absoluut vrij, zonder dat hij de voor
stellen behoeft te renvoyeeren naar Burgemeester en
Wethouders ten fine van een verzoek om nadere behan
deling in het Georganiseerd Overleg hij is volkomen
vrij om in dezen te handelen, zooals hij wil. De bezwa
ren tegen het voorstel van den heer Westerhuis en mij,
door den heer AAnller ingebracht, zijn dus onjuist.
Een ander vraagpunt is de salarissen zelf en ik zou
een enkel woord aan hetgeen de heer Westerhuis daar
over heeft gezegd willen toevoegen. De heer Westerhuis
heeft er op gewezen, dat door de Leeuwarder doktoren
vereeniging de salarissen, zooals die worden voorge
steld deze stonden ook zoo in het rapport, ze zijn
daaruit zuiver overgenomen onvoldoende worden ge
acht. Dat zal den Raad toch iets hebben te zeggen. Ten
slotte is de zaak wel in de commissie voor Georgani
seerd behandeld en onderzocht en ik neem aan dat
dit een zeer nauwkeurige en ampele behandeling is ge
weest; ik geloof niet de geruchten, dat op Maandag
avond 3 Maart die behandeling zou hebben plaats ge
had, terwijl het stuk met de voorstellen, gedrukt en al
reeds den 4en Maart in handen van de Raadsleden was;
dat is iets, wat ik onmogelijk kan aannemen maar in
elk geval wil ik constateeren, dat in de commissie voor
Georganiseerd Overleg de medische ambtenaren noch
direct, noch indirect zijn vertegenwoordigd en dat voor
den Raad derhalve het oordeel van de Leeuwarder dok
torenvereeniging even zwaar, zoo niet zwaarder, zal
kunnen wegen dan dat van het Georganiseerd Overleg.
Ik wil er op wijzen dat, bij de eenigste salarisvoor
stellen, die zijn gedaan en die door den heer Westerhuis
en mij zijn geamendeerd dat zijn die van de stads
artsen het schijntalsof juist die salarissen belangrijk
zijn verhoogd. Maar dat is toch geenszins het geval,
als men de zaak goed bekijkt. De zaak is, dat de stad
tot nu toe in 3 wijken was verdeeld,waarbij ieder van
de 3 stadsartsen een wijk had tegen een salaris van
1300.Samen ontvingen zij dus 3900.Thans
zal deze dienst van 3 wijken worden verdeeld over 2
artsen, die daarvoor ieder 2000.zullen ontvangen,
dus in totaal 4000.Ëenige werkelijke salarisver-
hooging zit in deze voorstellen dus nauwelijks, behalve
dan ik wil dit er onmiddellijk bij voegen om dat ar
gument te voorkomen dat de derde wijk, die tot nu
toe officieel door den directeur van het Stadsziekenhuis