48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930.
werd gedaan, iets kleiner is, maar naar mijn inlichtingen
niet belangrijk kleiner. Bij de nieuwe inrichting van den
Geneeskundigen Dienst zullen dus 2 stadsartsen ieder
1 '/2 wijk te doen hebben en dan is het voorgestelde
salaris, gezien ook de argumenten, die de heer Wester
huis opnoemt, zéér gering, te gering. Dat salaris komt
ons niet gewenscht voor en daarom wenschen wij het
te veranderen.
Ik kan ook volkomen accoord gaan met de meening
van den heer Westerhuis, dat het niet gewenscht is om
het tweede lid van art. 2 van de verordening op den
Geneeskundigen Dienst, waarin staat dat alle stads
artsen maar voor 3 jaren worden benoemd en waar
aan men zich ook niet altijd heeft gehouden te hand
haven. Dat deze ambtenaren telkens maar voor 3 jaren
worden benoemd, is een toestand, die niet juist is te
achten, daarvoor zijn geen belangrijke of juiste motieven
aan te voeren.
Dan wil ik er er op wijzen, dat het o. i. zeer terecht
is, ook in de salarissen van deze ambtenaren de moge
lijkheid van verhooging aan te brengen, omdat de ar
beidsprestatie van iemand, die jaren een functie be
kleedt, meer waard is, dan toen hij begon en daarom
hebben wij een beginsalaris voorgesteld met verhoo
ging, in de regeling waarvan het Ambtenarenreglement
voldoende voorziet.
Nog een enkel woord over de vroedvrouwen. De re
organisatie van den Geneeskundigen Dienst is buiten
gewoon langzaam gegaan, er is rapport op rapport ver
schenen en er is een lange tijd verloopen sinds het
eerste rapport en dat was waarschijnlijk niet het
eerste, maar ik zal maar niet terug gaan tot vóór Chris
tus' geboorte -is verschenen. Dat was in 1922. Het
was een geweldig groot rapport met veel meer plannen
en veel uitgebreider dan het laatste. Als wij dat verge
lijken met de aanhangige voorstellen, dan heeft de berg
een muis gebaard. Maar ook het laatste rapport dateert
nog van November 1928 en toen is er juist een onvoor
ziene verandering gekomen in den toestand van het ver-
leenen van verloskundige hulp, doordat er toen plotse
ling een stads-vroedvrouw is ontslagen. Na dien tijd zijn
er door Burgemeester en Wethouders geen stappen ge
daan, om in die vacature te voorzien en ik zou nu in
de eerste plaats willen vragen waaróm dat niet is ge
daan en in de tweede plaats, of het de bedoeling is, om
dat nog wél te doen. Ik zou Burgemeester en Wethou
ders dan in overweging willen geven, dat niet te doen
en ik zou hun ook in overweging willen geven om, waar
in de verordening op den Geneeskundigen Dienst sprake
is van 3 vroedvrouwen ik meen dat het art. 21 is
dit cijfer te veranderen in 2, op dezelfde motieven, als
waarop men meent om in plaats tot het aanstellen van
3 stadsartsen, tot het aanstellen van 2 stadsartsen over
te kunnen gaan. Het is mij gebleken, dat 2 vroedvrou
wen het werk wel kunnen doen; gedurende de l/2 jaar
dat het nu door 2 wordt gedaan, zijn daarover, voor
zoover mij bekend is, geen klachten gekomen. Daaruit
vloeit dan ook logisch voort in zooverre was de con
clusie van den vorigen spreker volkomen terecht dat
aan het voorstel van den heer Westerhuis en mij, om
het salaris van de vroedvrouwen te bepalen op 900.
wel de bedoeling vastzit, om te volstaan met 2 stads-
vroedvrouwen, tenzij Burgemeester en Wethouders zeer
ernstige motieven zouden hebben om 3 stads-vroed-
vrouwen te willen houden. Maar als daarvoor werkelijk
zulke ernstige motieven aanwezig zouden zijn, dan zou
er van deze zijde eenige verwondering moeten worden
uitgesproken over het feit, dat er gedurende 1 y2 jaar
geen moeite is gedaan, om de bestaande vacature te
doen vervullen.
Verder nog een enkele technische opmerking. Het is
mij opgevallen, dat bij de afdeeling consultatiebureau
voor tuberculose wel volgens het rapport een gelegen
heid zal komen voor Röntgen-opnamen, maar dat bij die
afdeeling geen donkere kamer is geprojecteerd. Aange
zien het nu bij vroegere voorstellen wel is gebleken, dat
het later wijzigen van plannen niet altijd ten voordeele
van de gemeente strekt, zou ik willen vragen, of men er
zich wel van heeft vergewist, dat voor dat deei een don
kere kamer niet beslist noodzakelijk is. Wat hebben wij
aan Röntgen-opnamen, wanneer wij geen donkere kamer
hebben? Deze laatste zal toch m. i. absoluut noodza
kelijk zijn.
Ik zal er niet meer aan toevoegen, dan dat ik met
kracht wil onderstrepen de opmerking van den heer
Westerhuis met betrekking tot den arts in algemeenen
dienst. Waar hier staat
„Ingevolge de bestaande regeling is een der stads
artsen tevens aangewezen als geneeskundige in alge
meenen dienst,"
meenen wij, dat het niet gewenscht is een bepaling op
deze wijze weer in de verordening op te nemen, maar
dat men althans de mogelijkheid moet scheppen, dat de
twee functies gescheiden kunnen zijn. Zoover als de
vorige spreker gaat, omdat hij misschien heeft begrepen
dat dit de bedoeling van den heer Westerhuis was,
meen ik niet dat het onze bedoeling is; wij hebben geen
bezwaar, dat deze functies accidenteel vereenigd zijn
en dat dit af en toe eens voorkomt, maar wij maken er
bezwaar tegen, dat zij van nature vereenigd zijn. Wij
willen de mogelijkheid open houden, dat die functies
t. z. t. niet altijd vereenigd zuilen blijven en wij stellen
dan ook voor dat zij bij wijziging van de verordening
afzonderlijk zullen worden genoemd.
Ten slotte nog een enkele opmerking met betrekking
tot de functie van den arts in algemeenen dienst. Aan
de taak, die aan hem is opgedragen, zou ik onder letter
willen toevoegen: ,,het jaarlijks uitbrengen van een ver-
slag betreffende den Geneeskundigen Dienst". De heer
Westerhuis heeft er reeds op gewezen en m. i. zeer
terecht hoe precieze statistische gegevens een basis
geven voor den arbeid van de stadsartsen en dat die
basis hier ten eenenmale ontbreekt. Men zou deze taak
ook kunnen onderbrengen bij de statistiek van de Stads-
Armenkamer, maar in elk geval moet men trachten
betere en meerdere gegevens te verzamelen dan die,
waarmee men zich tot nu toe heeft moeten behelpen en
die door de stadsartsen niet anders dan globaal konden
worden verstrekt, al hebben wij daaruit ook wel den
indruk gekregen, dat het werk van de stadsartsen en
dat was ook hun eigen indruk zich buitengewoon
heeft uitgebreid en dat werkelijk het voorgestelde salaris
naar niets lijkt. Ik zou dus in overweging willen geven
om aan de taak van den geneesheer in algemeenen
dienst toe te voegen: het jaarlijks uitbrengen van een
verslag omtrent den Geneeskundigen Dienst.
De heer Visser: Ik zou iets willen vragen naar aan
leiding van het voorstel van den heer Westerhuis. Dat
voorstel beoogt om het salaris van de artsen te ver-
hoogen, alsmede om wijziging te brengen in het salaris
van de vroedvrouwen. Zou het nu niet gewenscht zijn,
dat dit voorstel werd gesplitst Het zou toch mogelijk
kunnen zijn, dat men wél is voor verhooging van de
eene groep en niet van de andere en waar het hier nu
één voorstel betreft, acht ik het om technische reden
beter, dat het wordt gesplitst.
Wat het salaris van de artsen betreft, wil ik met
belangstelling aan U, mijnheer de Voorzitter, vragen,
wat de gedachte van het college te dien opzichte is.
Wanneer wij het cijfermateriaal, dat wij hier voor ons
hebben, nagaan, dan wordt hier reeds een belangrijke
verhooging voorgesteld, n.l. van 1300.tot 2000.
Dat is een verhooging van ruim 77 waar nog bij
komt, dat de betrokken arts tot nu toe bij ziekte of
verlof op eigen kosten voor een plaatsvervanger moest
zorgen. In procenten uitgedrukt, valt hier dus wel van
een belangrijke verhooging te spreken, maar ik kan daar
op dit oogenblik moeilijk over oordeelen en ik zal
dan ook met belangstelling afwachten het antwoord, dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1930. 49
door het college zal worden gegeven aan de artsen, die
hier het woord hebben gevoerd.
De heer M. Molenaar: De heer Vromen heeft een
beetje schamper gesproken over de behandeling van de
salarissen, die in deze voordracht staan, in de commissie
voor Georganiseerd Overleg
De heer Vromen: Niet waar, ik heb alleen iets gezegd
over de geruchten, die er loopen.
De heer AT Molenaar: Nu is het inderdaad juist,
dat de betrokkenen niet vertegenwoordigd zijn in de
commissie voor Georganiseerd Overleg, maar dat is niet
de schuld van de commissie. De behandeling werd daar
niet gemakkelijker door, maar men was ook bekend met
het feit dat blijkt uit het rapport, dat bij de stukken
heeft gelegen en dat door de heeren Nierstrasz en
Uffelie is uitgebracht en onderteekend dat de belang
hebbenden accoord gaan met de cijfers en dat zij deze
zelfs hebben voorgesteld. Indien dus de artsenvereeni-
ging deze cijfers te laag vindt, maakt dat een zeer eigen-
aardigen indruk, waar die cijfers door de betrokkenen
zelf zijn voorgesteld.
Nu is het volkomen waar, wat de heer Vromen zegt,
dat de Raad vrij is te doen met deze voordracht, wat
hij wil, hij kan die aannemen, verwerpen of amendeeren.
Iets anders is het echter, of het gewenscht is, dat dit
laatste gebeurt. Ik acht dat niet gewenscht, maar ik
acht het gewenscht om, indien er belangrijke wijzigingen
worden voorgesteld, daarover eerst het oordeel te vragen
van de commissie voor Georganiseerd Overleg.
De heer W'estra: Na wat de heer Molenaar heeft
gezegd, kan ik wel kort zijn. Ik was ook van plan er
op te wijzen, dat de heer Vromen hier den indruk heeft
gewekt, alsof er een zeer bijzondere waarde kan worden
toegekend aan zijn woorden ten opzichte van deze
amendementen, méér waarde, dan aan het advies van
de commissie voor Georganiseerd Overleg. Nu geef ik
dadelijk toe, dat ik in deze kwestie niet zoo bar veel
waarde hecht aan het oordeel van de commissie voor
Georganiseerd Overleg ook, omreden de doktoren daarin
zelf niet vertegenwoordigd zijn, maar daartegenover
moet men ook niet te veel waarde hechten aan de argu
menten, die de heer Vromen in het midden heeft ge
bracht, omdat, zooals zeer juist door den heer Molenaar
is gezegd, deze voorstellen juist afkomstig zijn van een
commissie, waarin de belanghebbenden zelf zitting
hebben gehad. Als die voorstellen dan bij Burgemeester
en Wethouders komen en zij zeggen: wij meenen die
voorstellen tot de onze te moeten maken, dan meen ik,
dat wij daarmee feitelijk op den goeden weg zijn en dan
moet men niet zeggen, dat belanghebbenden zelf niet
voldoende gelegenheid hebben gehad.
Ik zal het in dit geval niet op prijs stellen, dat de
amendementen worden teruggestuurd naar het Georga
niseerd Overleg; ik geloof niet dat dit daar tot een
vruchtbare bespreking kan leiden, maar voor zoover
hier niet sterkere argumenten naar voren worden ge
bracht, zal ik mij toch houden aan wat Burgemeester
en Wethouders, op voordracht van de betrokkenen zelf,
meenen te moeten voorstellen.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik zou iets willen
zeggen over een enkel onderdeel van de geheele ge
schiedenis, dat wel een klein deel uitmaakt van de rap
porten, die over de reorganisatie van den Geneeskun
digen Dienst zijn uitgebracht, maar dat toch van heel
groot belang is en waaromtrent nu iets door den heer
Vromen wordt aangesneden, wat m. i. eigenlijk eerder
had moeten worden opgemerkt.
De geschiedenis heeft zich zoo afgespeeld. In het oor
spronkelijk rapport van 1922 was opgenomen de instel
ling van een polikliniek, waarbij het ook de bedoeling
was, zittingsuren te houden voor zwangere vrouwen.
Dat rapport is gegaan naar de doktoren Uffelie en Nier
strasz, die daaromtrent hun gewijzigde meening naar
voren hebben gebracht in verband met veranderde om
standigheden en die om die reden het idee van een poli
kliniek hebben laten varen. Die rapporten zijn toen naar
„Medicorum Vinculum" gegaan, welke vereeniging, naar
ik meen, ook het oude rapport heeft ontvangen en wan
neer men daar nu van meening was dat het noodig was
een consultatiebureau in te stellen voor zwangere vrou
wen of voor moederschapszorg, dan was het een klei
nigheid geweest om dat hierbij onder te brengen en dan
had het op den weg dier vereeniging gelegen om Bur
gemeester en Wethouders daaromtrent te adviseeren.
Dat is niet gebeurd; er staat in het schrijven van de
vereeniging ik lees voor, wat er in het begin staat
„dat de voorgestelde reorganisatie een verbetering is
van den gemeentelijken Geneeskundigen Dienst". En nu
komen hier twee leden van „Medicorum Vinculum" ver
klaren, dat zij met veel genoegen kennis hebben geno
men van deze voorstellen, maar dat dit eigenlijk nog
maar iets ten halve is. Ik had dan toch van die beide
leden als Raadsleden mogen verwachten, dat zij Burge
meester en Wethouders op de hoogte hadden gesteld
met den wensch van die vereeniging, om het consultatie
bureau uit te breiden
De heer H. de Boer (wethouder): Daarom is advies
gevraagd
De heer O. F. de Vries (wethouder)maar dan
moet men niet achteraf daarmee komen. Men mag toch
wel dit veronderstellen, dat Burgemeester en Wethou
ders en ook de Raad, als zij een begin gaan maken met
moederschapszorg en het inrichten van bureaux, dit dan
liefst zoo goed mogelijk willen doen. Er is nooit bezwaar
tegen gemaakt om het te doen, maar er is ook nooit door
de deskundigen geadviseerd, dat het noodzakelijk was.
Daarom meen ik hier deze opmerking te moeten ma
ken, omdat het ons nu wat eigenaardig in de ooren
klinkt, dat de deskundigen in den Raad nu met deze
opmerkingen komen. Daarvan had men meer succes
kunnen verwachten, wanneer zij eerder waren gemaakt.
De heer H. de Boer (wethouder)Ik wensch vooraf
de opmerking te maken, dat ik mij volkomen kan aan
sluiten bij wat wethouder De Vries in het midden heeft
gebracht.
Ik vind dit een heel belangrijke kwestie, waarvoor wij
hier op het oogenblik zijn geplaatst. Ik hoop, dat het
gemeend is, wanneer uit den Raad aan het college van
Burgemeester en Wethouders een woord van erkente
lijkheid wordt gebracht voor het feit, dat het college
heeft gemeend, alvorens met deze voorstellen in den
Raad te komen, daarover eerst het oordeel te vragen van
de betrokken organisatie van geneeskundigen. Toen deze
zaak in het college van Burgemeester en Wethouders is
besproken, is juist met nadruk gezegd in het college en
ook door het college: laat ons de verschillende organi
saties op geneeskundig gebied hierin erkennen. Ik her
haal dus, dat ik mij volkomen aansluit bij hetgeen de
heer De Vries zegt.
Als nu de wijze van dit overleg niet juist is geweest
dat kan ik niet beoordeelen is er maar één moge
lijkheid, n.l. dat dit dan niet zoo is gegaan als de uit
drukkelijke wensch van het college van Burgemeester
en Wethouders is geweest. Is echter die wijze van over
leg met de organisaties wel goed geweest, dan moet
worden toegegeven dat dit overleg wel negatief maar niet
positief werk heeft opgeleverd. Als in het rapport van
„Medicorum Vinculum" staat te lezen, dat de vereeni
ging als haar meening uitspreekt „dat de voorgestelde
reorganisatie een verbetering is van den gemeentelijken
Geneeskundigen Dienst", dan mag men daaruit toch niet
opmaken, dat er eigenlijk een ander voorstel had moeten