64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 April 1930.
heid of volmacht krijgt zooals men dat dan maar
noemen wil om met den directeur van Gemeente
werken de zaak onder de oogen te zien; als wij dan later
hooren van het college dat het tot deze verbreeding
heeft besloten, dan is dat den Raad best en als het
niet gebeurt, is het ook goed. Dat lijkt mij veel ver
standiger.
De Voorzitter: Ik kan wel namens Burgemeester en
Wethouders mededeelen, dat Burgemeester en Wethou
ders met het voorstel van den heer Molenaar meegaan,
mits de Raad het crediet verhoogt met 2000.
De heer IJ. de Vries: Dus het is mogelijk, door het
crediet van 114.000.hoogstens tot 116.000.te
verhoogen.
De Voorzitter: Als de Raad dat wil doen, zullen Bur
gemeester en Wethouders die kwestie nader met den
directeur bespreken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
met dien verstande, dat het daarin aangevraagde crediet
met 2000.-wordt verhoogd ten behoeve van even-
tueeie verbreeding tot 9 M. van het door den heer M.
Molenaar bedoelde weggedeelte.
12. Voorstel van de Commissie ad hoe tot vaststelling
van eene verordening, regelende de toekenning van
vergoeding en pensioen aan afgetreden wethouders
(bijlage no. 5).
Hierbij zijn tevens aan de orde de amendementen van
de heeren Botke en M. Molenaar (mededeelingen sub d).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Lautenbach: Ik kom met het voorstel, om dit
punt aan te houden en het in handen te stellen van de
commissie ten fine van advies; ik bedoel daarmee, dat
de amendementen, welke zijn ingediend, door de com
missie zuilen worden behandeld en dat door haar daar
over zal worden geadviseerd.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik kan mij niet
heelemaal met het voorstel van den heer Lautenbach
vereenigen. Het zou nog iets anders zijn, wanneer het
alleen amendementen waren, die golden de details of
de redactie of zelfs de cijfers misschien, maar dit zijn
eigenlijk geen amendementen, want zij houden een ge
heel ander principe in. Wij weten in de commissie heel
goed hoe de verschillende commissieleden over dat
principe denken, maar wij weten niet hoe de Raad daar
over denkt en daarom zou ik er wel voor zijn om het
principe in elk geval hier te bespreken en daarover in
den Raad een beslissing te doen vallen.
Ik noem maar de kwestie of het pensioen dadelijk
moet ingaan, zooals nu in de amendementen weer wordt
voorgesteld of dat uitgesteld ouderdomspensioen moet
worden verleend, zooals de commissie voorstelt. Wan
neer de commissie dat amendement terugkrijgt, kan de
commissie daar weinig mee beginnen; wij weten toch
heel goed, dat de meerderheid der commissie staat op
het standpunt van het ontwerp. En de verder ingediende
amendementen hangen eigenlijk alle met dat principe
samen.
De Voorzitter Alleen het voorstel tot aanhouding,
door den heer Lautenbach gedaan, met de bedoeling om
dit punt met de amendementen weer in handen van de
commissie te stellen, is nu op het oogenblik in behan
deling.
De heer Tiemersma: Ik zal het niet kunnen doen na
mens de geheele commissie, maar ik zou toch in elk
geval namens de meerderheid van de commissie ad hoe,
met betrekking tot het voorstel omtrent de pensionnee-
ring van de wethouders, zooals dat door de commissie
is ingediend en de daarop verschenen amendementen,
welke niet een punt van bespreking in de commissie
hebben kunnen uitmaken de commissie kon dat niet
doen, omdat zij niet de zekerheid had, dat er Zaterdag
of Maandag niet nog meerdere amendementen zouden
inkomen graag willen verklaren, dat de meerderheid
der commissie er prijs op stelt, om de ingekomen amen
dementen alsnog te behandelen in een commissiever
gadering en ik zou daarom een voorstel willen doen tot
aanhouding van dit punt, tot de commissie met haar
advies over de amendementen gereed is.
De heer Vromen: Het spijt mij wel, dat ik den voor
zitter van de commissie in zooverre eenigszins zal moe
ten teleurstellen, maar ik voel heel veel voor het voorstel
van mevrouw Buisman. Ik kan toch niet heelemaal ac-
coord gaan met de meening, dat de commissie de amen
dementen niet onder de oogen heeft gehad, d. w. z. in
den zin, zooals ze hier zijn geredigeerd, heeft de com
missie ze niet onder de oogen gehad, maar de principes,
waarover ze handelen, hebben in de commissie wel
degelijk een onderwerp van bespreking uitgemaakt. Ten
slotte zijn toch de leden der commissie daar in zekeren
zin de vertegenwoerdigers geweest van de Raadsfracties
en de meeste leden hebben gezegd: in mijn fractie wordt
er zoo en zoo over gedacht. Het principe van uitgesteld
pensioen, wel of niet en dat van het wel of niet toeken
nen van dadelijk ingaand pensioen aan een heel kleine
categorie zooals het amendement luidt is wel de
gelijk in de commissie besproken en de commissie was
er van overtuigd, zij wist, dat er een ongeveer zoo lui
dend amendement zou komen. Dat dit nu weer naar de
commissie gaat, daar zie ik het groote nut niet van in.
Ook het vraagstuk van het al of niet toekennen van
weduwenpensioen is een onderwerp van bespreking in
de commissie geweest, zooais uit bijlage no. 5 duidelijk
blijkt. Wat wordt er dus mee gewonnen met de zaak
weer te renvoyeeren naar de commissie? Ik zie dat niet
in en als het voorstel van den heer Lautenbach dan ook
in stemming komt, zal ik daar niet voor stemmen.
Iets anders is als, wanneer hier over het principe van
de zaak is gesproken en gestemd, men zegt, dat de
kwestie dan nog eens ten fine van een juiste redactie
in handen van de commissie dient te worden gesteld.
Dat is een andere kwestie, maar op het oogenblik voel
ik er het meest voor, dat de zaak nu maar besproken
wordt.
De heer Lautenbach: Er is hier een merkwaardig ver
schil tusschen de uitspraak van mevrouw Buisman en
die van den voorzitter der commissie. Mevrouw Buisman
beweert, dat de verschillende punten reeds zijn behan
deld in de commissie en dat het dus niet noodig is, dit
punt aan te houden en de heer Tiemersma beweert, dat
dit absoluut niet het geval is, dat de verschillende pun
ten, die nu worden voorgesteld, in de commissie niet
zijn besproken. Als nu, zooals gewoonlijk het geval is,
de waarheid in het midden ligt, dan zijn allebeide spre
kers een klein beetje abuis en dan komt het mij toch
voor, waar wij hier zoo'n reeks amendementen voor ons
hebben van zoo ingrijpenden aard, dat het voor den
Raad van het grootste belang is, dat de commissie, die
er uit den aard der zaak het meest en het best in zit.
eerst nog eens daarover haar licht laat schijnen.
De heer Tiemersma: Ik heb aanvankelijk de opvatting
gehad, dat ik namens de meerderheid der commissie
sprak, maar nu zegt mevrouw Buisman dat al die amen
dementen in de commissie zijn besproken en dat zij be
treffen een beginselkwestie. Ja, een principe zit er in,
dat is volkomen juist en dat is ook in de commissie be
sproken, maar ik wil dit verklaren: als de Raad zich in
beginsel uitsprak voor vergoeding voor een duur, waar
op die door het amendement is gesteld en die duur
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 April 1930. 65
is anders dan bij de vergoeding, door de commissie
voorgesteld die zaak dan toch weer naar de com
missie terug zou gaan.
Het weduwenpensioen heeft de commissie niet ge
meend te moeten opnemen, maar als er een voorstel
komt, ligt de uitspraak daaromtrent aan den Raad. Wat
betreft den aanvang van het pensioen, dit is ook een
principiëele kwestie, maar er is hier geen amendement
op het ouderdomspensioen, maar een amendement, dat
voorstelt, dat er direct ingaand pensioen zal zijn na een
zekeren zittingstijd. Die kwestie is wèl in de Commissie
besproken, daarover heeft men daar wèl een gevestigde
meening gehad, maar over het eerste punt, dat ik zoopas
noemde, had men daar niet een gevestigde meening; ik
bedoel dit, dat men daaromtrent op dat moment wel een
gevestigde meening had, maar dat de commissie het
daarop ingediende amendement thans zou kunnen be
schouwen als een verbetering en dat zij het ook zou I
kunnen beschouwen als een verslechtering, waarmee zij
dan zou te kennen geven: wij blijven op ons standpunt
staan.
Als wij hier nu doorgaan met ons over de principes
uit te spreken, dan zie ik aankomen, dat wij hier een
behandeling krijgen van de door de commissie voor
gestelde verordening en dat de amendementen daarbij
in behandeling zullen komen. Ik sta echter alsnog op het
standpunt, dat ik liever heb, dat de amendementen eerst
in de commissie worden besproken, dan dat wij hier
direct een behandeling krijgen in den Raad en daarom
steun ik het voorstel van den heer Lautenbach.
De Voorzitter: Ik zou dit willen opmerken, in. i. is
deze heele discussie eigenlijk in dit opzicht overbodig,
omdat de commissie niet meer bestaat maar heeft uit
gewerkt. De commissie heeft een opdracht van den Raad
gehad om samen te stellen een verordening op de pen-
sionneering van de wethouders, zij heeft aan die op
dracht voldaan, zij heeft een rapport met een verorde
ning ingediend en daarmee is de taak van de commissie
uit, afgeloopen. De commissie bestaat dus eigenlijk niet
meer; zij heeft haar meening neergelegd in een rapport
en geformuleerd in een verordening en die verordening
wordt nu den Raad aangeboden. Nu blijkt dat de Raad
het niet met het voorstel der commissie eens is dat
komt wel eens meer voor en men dient amendemen
ten in, maar waarom zou de verordening nu niet in den
Raad behandeld kunnen worden, waarom moet de com
missie daar nu eerst nog verder over spreken Men
moet toch aannemen, dat men in de commissie zoo ruim
en breed de verschillende details en principes heeft be
sproken, dat daar is gezegd: dat is nu eenmaal de mee
ning van de commissie. Waarom zou men daar nu nog
de meening van anderen naar toe sturen? Om te trachten
de commissie op hare meening terug te doen komen
Dan zou ik den Raad in overweging geven een nieuwe
commissie samen te stellen, want deze heeft uitgewerkt.
Ik zie het niet anders in. Iemand, die het niet eens is
met de meening van de commissie, heeft volkomen het
recht, zijn meening daarover te zeggen in den Raad en
dan moet de Raad maar beslissen. Ik zie het nut van
aanhouding en van het in handen stellen van de com
missie niet in, tenzij men zegt, dat de amendementen
niet lang genoeg in handen van de leden zijn geweest,
maar de commissie zal dan nog moeilijk anders kunnen
doen dan zeggen wij vinden die amendementen erg
mooi, maar wij blijven toch bij onze opinie.
De heer M. Molenaar: Hier is thans verschil van mee
ning over de vraag, of de commissie ad hoe de amen
dementen nog eens moet bekijken. Het is mij hetzelfde:
ik ben ook bereid om dit punt direct te behanclejen, maar
ik kan mij voorstellen, dat hier veel Raadsleden zijn,
die de zaak niet zoo spoedig kunnen beoordeelen. Nu
moet de meerderheid van den Raad het maar weten; het
is mij precies hetzelfde, ik ben ook volkomen bereid om
de zaak nu te behandelen.
De heer Visser: Wat de heer Molenaar zegt, dat het
mogelijk is, dat er Raadsleden zijn, die niet geheel over
de amendementen kunnen oordeelen, zou een reden
kunnen zijn om de zaak uit te stellen, maar niet om de
amendementen in handen te stellen van de commissie.
Ik kan mij niet anders indenken dan datgene, wat de
Voorzitter heeft medegedeeld; de commissie heeft het
vraagstuk toch behandeld. Men beroept zich hier nu
op het voorstel tot het niet direct toekennen van pen
sioen en op het al of niet toekennen van weduwenpen
sioen, maar als hier amendementen inkomen, dan zijn
die toch ook besproken in de commissie. Wij hebben
nu het oordeel van de commissie en als wij dit voorstel
nu weer in handen van de commissie stellen met de be
trokken amendementen, veronderstel ik, dat de com
missie weer met dezelfde meening naar voren zal komen.
Ik ben het er dus volkomen mee eens dat het terug
zenden naar de commissie geen zin heeft.
Wel kan men echter op een anderen grond deze zaak
uitstellen, n.l. om eenigen tijd te hebben de amende
menten te beoordeelen. Dat is een andere zaak, maar
dat is ook een ander motief; men zal dan beter den tijd
hebben de zaak te bestudeeren en men zal de amen
dementen naast het rapport van de commissie kunnen
leggen. Daarin kan ik wel meegaan en dat zou ik wel
willen voorstellen; ik acht het ook niet noodig, ook in
verband met wat de heer Molenaar zegt, om de zaak
nu te behandelen. Ik kan er dus wel voor voelen de
zaak uit te stellen tot de volgende vergadering, maar
orn haar terug te zenden naar de commissie, acht ik
niet noodig.
De heer Lautenbach: Ik kan niet geheel in Uw opinie
meegaan, dat de commissie heeft opgehouden te bestaan
en dat die af is. Ik kan mij op hef oogenblik toch niets
anders voorstellen, dan dat wij de voorstellen der com
missie zullen behandelen en dat de leden dier commissie
die voorstellen zullen verdedigen. Dus is de commissie
er nog wèl. Bovendien bestaat ook de mogelijkheid, dat
de commissie, gezien de ingekomen amendementen, hier
en daar nog iets zal willen wijzigen, vooral nu de heer
Tiemersma verklaart dat meer dan één punt van wat nu
wordt voorgesteld, niet in de commissie is besproken.
En als het hier nu een zoo gloeiend spoedeischende
zaak gold, was het nog een ander geval, maar dat argu
ment geldt hier ook niet.
De Voorzitter wil het voorstel van den heer Lauten
bach in stemming brengen.
De heer Visser Eerst komt mijn voorstel toch in
stemming
De VoorzitterAls het voorstel-Lautenbach wordt
verworpen, dan komt Uw voorstel.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Lautenbach tot aanhouding en terugzen
ding naar de commissie ad hoc van het voorstel dier
commissie met de daarop ingediende amendementen, ten
fine van advies, wordt met 17 tegen 9 stemmen aan
genomen.
Voor stemmen: de heeren Feitsma, IJ. de Vries, Hooi-
ring, Tiemersma, Tamminga, H. de Boer, Van der Veen,
O. F. de Vries, J. de Boer, Hofstra, Muller, Feddema,
Botke, B. Molenaar, Dijkstra, M. Molenaar en Lauten
bach.
Tegen stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
mevrouw Van DijkSmit, de heeren Westerhuis, Oos-
terhoff, Ritmeester, Peletier, Westra. Vromen en Visser.
De Voorzitter doet, ter bespreking van enkele punten
in besloten vergadering, de deuren sluiten.
Na heropening der openbare vergadering wordt, niets
meer aan de orde zijnde, deze door den Voorzitter
gesloten.