74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1930.
de huurster moet toestaan dat bij den eventueelen
bouw van een brug over de Potmarge een gedeelte van
het in huur afgestane terrein door de gemeente wordt
in gebruik genomen;
g. een gedeelte van de kade van de Westelijkste
haven moet te allen tijde ter beschikking blijven van den
dienst der Gemeentereiniging;
op de eerste aanzegging van Burgemeester en
Wethouders moet de huurster tot het baggeren van de
havens overgaan.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Peletier: Ik zou willen beginnen met op te
merken, dat ik niet veel voor dit voorstel voel; ik zou
vee! liever hebben, dat hier een oplossing werd gegeven
ten aanzien van de Gemeentereiniging, die ten gevolge
zou hebben, dat alles in één hand en op één plaats kwam
en waarbij alles werd geconcentreerd. Ik weet wel, dat
daartegen misschien practische bezwaren zijn in te
brengen; ik zal dan ook heel graag luisteren naar die
bezwaren, als zij van de tafel van Burgemeester en Wet
houders worden uiteengezet en dan hoop ik, dat bij die
uiteenzetting ook van den kant van Burgemeester en
Wethouders zal worden meegedeeld hetgeen ik niet
in den Raadsbrief of in de stukken heb kunnen vinden
wat eigenlijk de prijsbasis is, waartegen het terrein zal
worden verhuurd aan de betrokken vereeniging. Ik heb
niet kunnen ontwaren hoeveel M-. dat terrein groot is
en ik heb dus ook niet kunnen nagaan, welke prijs per
M-. als basis van het contract is aangenomen. Mij dunkt,
dat de waarde van den grond daar veilig kan worden
gesteld op 10.per M2. en als ik globaal naga de
basis, waarop dergelijke gronden dikwijls in erfpacht
worden uitgegeven, geloof ik, dat de hier voorgestelde
huur aan den lagen kant is.
Afgezien daarvan komt het mij echter voor, dat er
een middel moet worden gevonden om de Gemeente
reiniging en alles, wat daarmee in verband staat, te
concentreeren op een plaats bij het nieuwe aschland,
omdat dit zeer bevorderlijk zal zijn voor dezen tak van
dienst. De vrijkomende grond van de Gemeentereiniging
zal men dan, als men den tijd afwacht, zeker op min
stens even gunstige voorwaarden kunnen verkoopen of
verhuren.
Ik zal graag eerst nadere mededeelingen van Burge
meester en Wethouders afwachten, voordat ik mijn stem
in dezen zal bepalen.
De heer Hofstra: Wanneer ik dit voorstel van Burge
meester en Wethouders doorlees, dan komt het hier op
neer, dat daarin twee gedachten door Burgemeester en
Wethouders worden voorgesteld: ten eerste om over te
gaan tot verbetering van het oude terrein en ten tweede
om een stuk daarvan te verhuren aan de Coöperatieve
Veiling- en Inkoopcommissie.
Ik behoef niet te zeggen, omdat dit in de commissie
voor de Reiniging duidelijk genoeg is gebleken, dat ik
ten opzichte van de restauratie van dit stuk van het Rei-
nigingsbedrijf ben teleurgesteld. Ik heb van meet af ge
meend, toen wij een gedeelte van het Reinigingsbedrijf
kregen aan de Greuns, dat daar ook bij behoorden de
reparatiebedrijven en nu wordt door Burgemeester en
Wethouders voorgesteld, dat die hun plaats zullen hou
den op het oude terrein. Ik ben ten opzichte daarvan
teleurgesteld, niet echter in dezen zin, dat ik op het
bedrag, dat door Burgemeester en Wethouders wordt
voorgesteld, aanmerking zou willen maken, want als
eventueel de reparatiebedrijven zouden worden gebracht
naar den Greunsweg, zou daarmee zeer zeker een gelijk
luidend bedrag of misschien iets meer of minder het
doet er niet toe gemoeid zijn. Daar gaat het dus niet
om, maar het gaat er bij om, dat men nu decentralisatie
toepast, waar ik meer de centralisatiegedachte op het
cog had, n.l. om het bedrijf daar te brengen, waar het
hoort en ik sta nog op het standpunt, trots de argu
menten, die door Burgemeester! en Wethouders daar
tegen zijn aangevoerd, dat het mij wenschelijk voorkomt
de reparatiebedrijven van den Overijsselschen straatweg
te brengen naar waar zij behooren, n.l. aan den Greuns
weg.
In de tweede plaats spreekt het voorstel van verhu
ring van een gedeelte van het terrein aan de Coöpera
tieve Veiling- en Inkoopcommissie. Ik kan tegen die ver
huring als zoodanig niet het minste bezwaar hebben,
maar ik heb toch in de commissie verschillende bezwa
ren geopperd, die, naar ik meen, in aanmerking moeten
worden genomen, als wij tot verhuring overgaan. Indien
dit voorstel wordt aangenomen, moeten wij in de eerste
plaats in aanmerking nemen, dat wij daar ten eersfe
zullen houden een gedeelte van het bestaande Reini
gingsbedrijf, waardoor daar al een zekere bedrijvigheid
in de Schrans wordt veroorzaakt, maar dat, als de
veiling daar zal komen, er nog een aanmerkelijk drukker
verkeer zal komen door den overweg in de Schrans
waar al een zeker brandpunt van verkeer is. Als ik mi
een oogenbük indenk, hoe de zaak zich op het oogen-
blik voordoet aan de Oosterkade en ik denk mij in hoe
het zal worden, wanneer dezelfde drukte, die wij op het
oogenblik op drukke dagen b.v. op Vrijdag kunnen
aanschouwen aan de Oosterkade, wordt verplaatst naai
den overweg, het verkeer aan den overweg er bij ge
rekend, dan zou ik niet gaarne de consequenties daarvan
voor mijn rekening durven nemen, waarom ik deze zaak-
liever zou laten, zooals die is. Ik voel er dan ook meer
voor om dan nog maar een stap verder te gaan in dezen
zin, dat direct door Burgemeester en Wethouders plan
nen worden beraamd tot doortrekking van de Spoor
straat. Want als de Raad overgaat tot verhuring van
dezen grond, staat het voor mij onomstootelijk vast, dat
men er straks toe zal moeten komen om een anderen en
beteren uitweg te vinden voor het verkeer van en naai
de veiling. Deze doortrekking is niet noodig voor de
reparatiebedrijven of voor het verkeer, dat door een ge
deelte van de Reiniging daar wordt veroorzaakt, maar
als een gedeelte van dit terrein wordt verhuurd aan de
Veilingvereniging, zal er zeer zeker bij den overweg
aan de Schrans, die al een geweldig brandpunt van ver
keer vormt, op zekere uren vaak niet door te komen zijn.
De heer Vromen: Ik heb ook een enkel bezwaar. Ook
bij mij leeft de gedachte, die de heer Hofstra heeft geuit
en die ook door den heer Peletier is aangeduid, dat het
voorstel mij ook wel wat sympathieker zou zijn, als het
mogelijk was om dit oude terrein, dat vroeger aschland
was, geheel aan de Reiniging te onttrekken. Ik zou daar
wel veel voor voelen. Waar nu in de eerste plaats dit
terrein zal worden gebruikt voor kantoren, voor opslag
plaats van materiaal en voor berging van wagens,
sneeuwploegen, kipkarren, enz., lijkt mij dit daarvoor
eigenlijk wel wat heel duur terrein en zou daarvoor
waarschijnlijk wel een goedkooper terrein zijn te vinden,
dat minstens even geschikt is. Ik weet niet of het mo
gelijk is, alles naar het nieuwe aschland te brengen; ik
voel wel de bezwaren, zoowel wat betreft den afstand
als wat betreft den weg, die daarheen voert en die, naar
liet mij nog van vroeger voorstaat, niet in een al te beste
conditie verkeert en ook moeilijk in een uitstekende con
ditie is te houden in verband met de bodemgesteldheid,
maar ook dichter bij het nieuwe aschland zal wel wat
goedkooper terrein zijn te krijgen, waardoor dit gunstig
gelegen en voor industrie zoo geschikte terrein meer pro
ductief zou kunnen worden gemaakt. Het komt mij voor
dat dit terrein alleen voor het bergen van materiaal van
de Reiniging een beetje erg duur is en dat, als wij het
niet hadden, wij er zeker niet toe zouden komen, om het
daarvoor uit te zoeken.
De heer MullerIk zou ook een opmerking willen
maken. In de eerste plaats kan ik niet geheel ontkennen
wat de heer Hofstra heeft gezegd en de heer Vromen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1930. 75
heeft zich daar, meen ik, bij aangesloten omtrent het
verkeer, dat hierdoor zal ontstaan bij den overweg. Wij
weten dat dit een druk punt is; ik zou niet graag dit
voorstel, waar ik overigens wel mee accoord kan gaan,
daarop willen laten afstuiten, maar toch ben ik bang,
dat het daar op den duur op verschillende uren van den
dag een drukte wordt bij den overweg, dat wij later
misschien zouden kunnen zeggen: hadden wij dat ge
weten Enfin, ik zou graag het oordeel van Burge
meester en Wethouders daarover willen vragen.
Dan zou ik deze vraag willen stellen. In dezen brief
worden verschillende dingen naar voren gebracht en
daarin wordt meegedeeld, dat het terrein zal worden
gebruikt voor kantoren en woning, voor werkplaatsen
en voor dit en dat, maar ik merk in hef stuk niet, waar
ik bij de begrooting heb gewezen op den onooglijken
toestand van het hoofdgebouw, wat men van plan is,
daarmee te doen: breekt men dat af of maakt men er
nieuwe kantoren van? Of gaat het er heelemaal weg?
Dat blijkt hieruit niet. O, men zegt hier, dat in de stuk
ken staat dat het oude gebouw wordt afgebroken, dan
heb ik dat zeer waarschijnlijk over het hoofd gezien en
dan zal men mij dat wel aan het verstand brengen.
De heer O. F. de Vries (wethouder)De bezwaren
tegen dit voorstel, die hier te berde zijn gebracht, be
treffen in de voornaamste plaats, dat men er over het
algemeen meer voor zou voelen, dit bedrijf te concen
treeren op één terrein. Het ligt voor de hand, dat die
opmerking hier wordt gemaakt, want als dat practisch
mogelijk en voordeeliger was, zou zeer zeker het college
van Burgemeester en Wethouders niet met dit voorstel
bij den Raad zijn gekomen; het lacht ieder toe om alles
van een bepaald bedrijf zooveel mogelijk bij elkaar te
brengen op één terrein. Maar het blijkt ook wel uit de j
vroegere besprekingen, die hier jaren geleden en bij alle
plannen omtrent het Reinigingsbedrijf zijn gehouden, dat
men dit eigenlijk een zoo groot bezwaar achtte, dat dit
zooveel geld zou moeten kosten en dat het dus practisch
eigenlijk onmogelijk was om alles onder te brengen op
één terrein.
Alen moet de zaak hier in Leeuwarden zoo beschou-
v. en, dat niet het nieuwe terrein aan den Greunsweg het
zwaartepunt is van het bedrijf; in letterlijken zin is het
dat natuurlijk wel, maar in figuurlijken zin niet. Reeds
in 1923, bij de besprekingen omtrent het voorstel tot
verplaatsing van een gedeelte van de Reiniging naar het
terrein aan den Greunsweg, is door den toenmaligen wet
houder, den heer Dijkstra, onder aanhaling van enkele
cijfers, gezegd, dat dit eigenlijk niet doenlijk was. Er
waren toen 114 werklieden bij het geheele bedrijf, waar
van er ongeveer 20 hun werkzaamheden kregen op het
nieuwe terrein en op het oogenblik is de toestand zoo,
dat er 102 werklieden zijn, waarvan 16 of 17 hun werk
verrichten op het nieuwe terrein. Dit terrein is niets
meer dan een stortplaats van het Reinigingsbedrijf, ter
wijl het grootste deel van het werk in de stad moet ge
beuren. Men kan dan ook concludeeren uit de verhou-
dingscijfers van het aantal werklieden, dat in de stad
werkt en het aantal, dat op het nieuwe terrein bezig is,
dat het, om rationeele reden dus, van groot belang en
voordeeliger voor het bedrijf is, wanneer men dicht bij
of in de stad een terrein heeft, waar de werklieden kun
nen samen komen, waar de reparaties plaats hebben en
waar de administratie is gevestigd, dus wanneer het
grootste en het voornaamste deel van het bedrijf in de
directe nabijheid van de stad is gelegen.
Nu kan men wel uitzien naar een ander terrein, dat
even gunstig is gelegen, maar ik geloof niet, dat de ge
meente daarmee even voordeelig uit zou zijn, want het
is niet zoo gemakkelijk een dergelijk terrein te vinden.
Het eenige bezwaar, dat inderdaad aan het terrein in
de Schrans vastzit de heer Hofstra heeft daar reeds
op gewezen en Ik vermoed ook dat het nog iets lastiger
wordt, als de groenteveiling daar bij komt is, dat het
achter den overweg ligt, maar anders is het ten opzichte
van de stad zeer gunstig gelegen; de afstanden van daar
naar de verschillende wijken zijn niet groot.
De heer Hofstra heeft vooral ook in de commissie
breedvoerig toegelicht, dat z. i. de reparatiewerkplaatsen
wel dienen te worden ondergebracht op het nieuwe ter
rein. Ik ben dat niet met hem eens, ik ben er van over
tuigd, dat het voordeeliger is, dat de reparatiewerk
plaatsen in de stad op het terrein in de Schrans blijven.
Alen heeft daar in de eerste plaats ik kan ze wel stuk
voor stuk noemen de paardenstallen. Hoe het bedrijf
in de toekomst ook zal worden ingericht men is al
bezig met ernstig te onderzoeken of, wat nu nog met
paard en wagen geschiedt, op den duur niet voordeeliger
met auto's kan geschieden ook al wordt autotractie
zoo streng mogelijk doorgevoerd, men zal toch altijd aan
het Reinigingsbedrijf nog eenige paarden moeten houden
voor kleine diensten in de stad, voor tijdelijke diensten
en voor invallen, omdat men nooit een zoo groote
reserve van auto's kan hebben, dat deze alles kunnen
doen. Bovendien heeft men in de stad allerlei kleine
straatjes, waar de auto's niet kunnen komen en dus zal
men nog altijd eenige paarden noodig hebben. Men
voelt direct, deze hooren bij een terrein in de stad. Daar
sluit direct bij aan de wagenmakerij, die op het oogen
blik de paardewagens van het materiaal omvat en dus
vanzelfsprekend ook daarbij hoort. Precies hetzelfde
geldt ook voor de smederij. Op het oogenblik zijn er 2
smeden, waarvan één tevens hoefsmid is; die smederij
dient daar dus ook te zijn. Misschien dat men er over
zou kunnen denken, omdat het de bedoeling is bij dit
plan om de smederij uit te breiden en er een monteur
bij te nemen voor reparaties aan de auto's, om de moii-
tcurswerkplaats op het nieuwe terrein onder te brengen.
Daar zou op zichzelf niet zooveel bezwaar tegen zijn,
maar daar staat toch ook weer tegenover, dat het voor
den monteur gemakkelijk zal zijn om over de smederij
te kunnen beschikken, zoodat dit kleine bezwaar dient
te worden overbrugd en de monteurswerkplaats ook
direct bij de smederij dient te worden ondergebracht.
Verder is daar nog de schilderswerkplaats en de meeste
werkzaamheden daarbij betreffen zooveel kleinigheden
en klein materiaal, dat op het terrein in de Schrans aan
wezig is, dat het ook voordeeliger moet worden geacht
om deze werkplaats in de stad te houden dan haar te
verplaatsen naar het terrein aan den Greunsweg. Het
spreekt, dat ik over de magazijnen met bezems, schop
pen, enz., niet behoef te spreken; al die kleine artikelen
behooren natuurlijk op het terrein in de stad.
Dat zijn de verschillende onderdeelen, die op het ter
rein in de Schrans zijn ondergebracht en na rijpe over
weging met den directeur en ook met het personeel van
de Gemeentereiniging vinden Burgemeester en Wethou
ders het voordeeliger en rationeeler dat alles bij de stad
te houden. Ten slotte heeft men ook kunnen zien, dat
op het nieuwe terrein in de Schrans ook zijn geprojec
teerd een nieuw kantoorgebouw, een overdekte plaats
voor berging van eenige wagens en paarden en voor een
sproeimachine.
Dan heeft de heer Peletier gevraagd naar de prijs
basis, waarnaar de huur is berekend, die aan de Coö
peratieve groenteveiling in rekening zal worden ge
bracht. Die prijsbasis is ongeveer deze geweest. Wij
hebben den directeur van Gemeentewerken gevraagd,
welke waarde ongeveer dat terrein had, maar deze is
met een berekening gekomen, die ons wel een beetje
aan den lagen kant was. De directeur kwam met een
prijs voor een gedeelte van het terrein ik heb zijn
briefje hier nog van ongeveer 3.terwijl hij voor
een grooter deel de waarde op ongeveer 7.50 per M2.
berekende. Die prijs kwam Burgemeester en Wethou-
I ders niet hoog voor en daarom hebben Burgemeester en
Wethouders de waarde, afgerond, geraamd op gemid
deld 10.per en dat is de basis, waarop wij de
berekening van de huur, die de groenteveiling zal moeten
betalen, hebben opgezet.