78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1930.
zoo spoedig mogelijk na eerste aanmaning zal worden
voldaan haar gedeelte in dat bedrag, welk gedeelte
evenredig is aan het aantal aandeelen dat zij heeft in
verhouding tot het totaal aantal uitgegeven aandeelen
der Naamlooze Vennootschap;
een en ander onder voorbehoud, dat ook de andere
onder I genoemde Gemeenten tot gelijke garantverkla
ring overgaan.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring: Ik heb met belangstelling dezen
Raadsbrief gelezen en ik zou heel graag met de volste
sympathie voor dit voorstel van Burgemeester en Wet
houders willen stemmen, maar er is mij den laatsten tijd
iets ter oore gekomen, wat die sympathie, indien het
juist is, wel eenigermate doet verminderen. Daarom zou
ik deze vraag aan het college willen stellen en ik
hoop dat het antwoord daarop zoodanig zal zijn, dat ik
volkomen met volle sympathie voor dit voorstel zal kun
nen stemmen is het juist, dat de directie van de
Intercommunale Waterleiding of de Raad van Beheer of
de Raad van Commissarissen of wie dan ook den laat
sten tijd weigert, om met het personeel te spreken over
de arbeidsvoorwaarden van dat personeel Indien dat
juist is, zal daardoor mijn sympathie voor dit voorstel
en tegenover de Intercommunale Waterleiding wel
eenigszins worden getemperd en ik hoop dan ook, dat
het antwoord van het college zal luiden, dat dit onjuist
is.
De heer Vromen Ik wil ook van deze gelegenheid
gebruik maken om een zaak, die ook in zeer" verwijderd
verband staat met deze voordracht, nog even ter sprake
te brengen. Ik heb bij de be,grooting gevraagd of Bur
gemeester en Wethouders misschien aan de Intercom
munale Waterleiding in overweging zouden willen ge
ven of het niet mogelijk zou zijn ook daar de gelden
automatisch per giro te doen innen, zulks ten gerieve
van de gebruikers en ook ten gerieve van het bedrijf
zelf. Bij de gemeentebedrijven doet men dit wel, maar
tot nu toe heb ik bij de Intercommunale Waterleiding
geen resultaat gemerkt, hoewel ik weet, dat er vele
abonné's zijn, die het op prijs zouden stellen, wanneer
dat ook bij de Waterleiding mogelijk werd gesmaakt.
De Voorzitter: Op de vraag van den heer Hooiring
kunnen Burgemeester en Wethouders moeilijk antwoor
den, omdat Burgemeester en Wethouders in de Inter
communale Waterleiding niets te zeggen hebben. Indien
de Raad echter meent, dat daarom deze leening moet
worden uitgesteld, is het natuurlijk mogelijk, deze zaak
aan te houden.
Den heer Vromen kan ik antwoorden, dat van de
zijde van Burgemeester en Wethouders is bevorderd dat
de door hem bedoelde zaak reeds in een zeer ver ge
vorderd stadium van voorbereiding is en dat dus mis
schien eerstdaags de mogelijkheid bestaat om ook de
gelden, verschuldigd aan de Intercommunale Water
leiding, per giro te doen innen.
De heer Hooiring: Ik had dat antwoord wel eenigs
zins verwacht, maar ik had gedacht, dat onze vertegen
woordiger in den Raad van Beheer wèl met de situatie
op de hoogte was en dat hij wel zoo beleefd zou willen
zijn om daaromtrent eenige mededeelingen te doen. Ik
moet nu echter afgaan op de gegevens, die mij ten
dienste staan en daaruit blijkt dat, hetgeen ik heb ge
vraagd, wèl het geval is. Nu is deze zaak mij van te
groot belang, om haar door mijn stem en houding te
laten afspringen; om hier tegen te stemmen, daar is
mij de zaak te groot en te mooi en te royaal voor en
dat zal ik dus niet doen. Maar ik hoop wel dat, naar
aanleiding van wat ik heb gevraagd en waarop ik helaas
geen antwoord krijg, de'directeur of wie dan ook, die
er mee is belast, wanneer er een verzoek van de be
trokken werklieden komt om over de arbeidsvoorwaar
den te spreken, niet meer zal volstaan met een bloot
schrijven, dat men daarvoor het tijdstip niet gekomen
acht, maar dat men ook zal begrijpen, dat er voor het
personeel een zeker recht bestaat om over de arbeids
voorwaarden te worden gehoord.
De Voorzitter: Ter voorkoming van alle mogelijke
misverstand wil ik nu hier toch een positief ontkennend
antwoord geven op de vraag, die de heer Hooiring heeft
gesteld, n.l. of de directie of de Raad van Beheer wei
gert over de voorwaarden met het personeel te spreken.
Ik wil dit zeggen, dat er verleden jaar bij de Intercom
munale Watereliding een behoorlijke loonsverhooging is
tot stand gekomen en dat, voordat er met iemand van
den Raad van Beheer over is gesproken, deze in handen
van het personeel is gesteld, met verzoek, om alle mo
gelijke opmerkingen, die men had, bij den Raad van
Beheer uit te brengen.
De heer Hooiring heeft echter wel de klok hooren
luiden, maar weet niet precies waar de klepel hangt, hij
is niet precies ingelicht. Er is n.l. onlangs een vraag
geweest van een personeelsorganisatie niet van het
personeel zelf om den directeur te mogen spreken
over overuren, die door het personeel gemaakt en niet
uitbetaald zouden zijn. Daarop is door de directie ge
antwoord, dat noch bij haar, noch bij een van de op
zichters, iets van het maken of niet betalen van over
uren bekend was en dat, wanneer men bekend maakte
waar en wanneer dat was geschied, daarnaar een on
derzoek zou worden ingesteld. Noch bij de directie,
noch bij de leiding was daarvan iets bekend en omdat
nu een personeelsorganisatie vroeg om daarover te
spreken, heeft de directeur gezegd: dan moet men mij
dat eerst maar eens vertellen.
Dat is het eenige, wat er den laatsten tijd is geweest
en bovendien heeft men bij de Intercommunale Water
leiding het Georganiseerd Overleg willen invoeren. Mis
schien dat dit de bedoeling is, dat de heer Hooiring dat
bedoelt? Over die kwestie is in den Raad van Beheer
gesproken en waarschijnlijk, dat ook verschillende
Raadsleden en misschien ook de heer Hooiring het
blaadje hebben toegestuurd gekregen, waarin o. a. staat,
dat alle Burgemeesters er niet van wilden weten; in den
Raad speelden ze mooi weer, maar hier wilden ze niets
van het Georganiseerd Overleg weten. Ik geloof, dat er
wel andere redenen zijn, waarom het Georganiseerd
Overleg daar niet wordt toegepast en in de Raden wel.
Die kwestie is er dus ook geweest, maar voor zoover mij
bekend, is de verhouding voor het personeel aan de
Waterleiding, voor groot en klein, zoodanig, dat men
mocht wenschen dat die aan al dergelijke lichamen
eender was.
De heer Hooiring: Inderdaad is het juist, zooals U
zegt, het gaat over de overuren. Nu gaat het bij mij niet
over die overuren zelf, maar het gaat bij mij om het
feit dat, zooals U zegt, de werklieden ten antwoord krij
gen, dat er aan geen van de opzichters iets van bekend
is
De Voorzitter: De werklieden niet, maar het bestuur
van den bond.
De heer Hooiring: De afdeeling Leeuwarden heeft het
schrijven verzonden en ik geloof niet ik zou mij dat
niet kunnen voorstellen dat het bestuur dit doet
zonder de leden daarin te kennen. Ik neem dus aan, dat
ook de werklieden met de situatie op de hoogte waren
en nu is het juist het feit, dat zij niet in de gelegenheid
zijn gesteld om aan te toonen, dat er wèl overuren zijn
gemaakt, dat ik betreur. Men had toch van den directeur
mogen verwachten, dat hij hen in de gelegenheid had
gesteld om dat aan te toonen, maar hij"schrijft eenvou
dig
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1930. 79
,,In antwoord op Uw schrijven d.d. 10 dezer deelen
wij U mede, dat er naar onze meening geen aanlei
ding bestaat over het daarin bedoelde onderwerp een
onderhoud met U te hebben."
Dat betreur ik. Ik ben blij, dat ik van U hoor, dat er in
verschillende opzichten met de organisatie en de be
trokken werklieden wèl overleg wordt gepleegd en ik
hoop, dat dit in het vervolg ook ten volle zal gebeuren.
De Voorzitter: Ik zou nog even een paar zaken recht
willen stellen. De heer Hooiring zweeft er zoo'n beetje
omheen, maar zegt het niet geheel juist; ik heb niet
gezegd, dat er met de organisaties overleg is gepleegd,
maar ik heb gezegd, dat de loonsverbetering in handen
is gesteld van alle leden van het personeel, met de op
merking dat allen, die daarover wat te zeggen hadden,
dit naar voren konden brengen
De heer Hooiring: Dus individueel.
De Voorzitter: Ja, individueel, er is niet met de orga
nisaties gesproken.
Bovendien is het, wat de andere kwestie betreft, zoo.
De directeur krijgt een brief van een personeelsorgani
satie, dat deze gaarne wil spreken over overuren, welke
de directeur niet zou hebben willen uitbetalen en toen
heeft de directeur teruggeschreven ik heb met jullie
niets te doen, ten minste niet, voor zoover ik niet van
mijn eigen personeel heb gehoord, dat er overuren zijn
gemaakt en niet uitbetaald, afgescheiden van de vraag,
of zij gemaakt zijn of niet.
De heer H. de Boer (wethouder)Ik begin te begrij
pen, dat het geschil loopt over de vraag, of het in den
tijd, waarin wij leven, nog een juist standpunt is, om
wel met de personeelleden individueel overleg te plegen,
maar niet met de organisaties, waarin die personeelleden
zijn ondergebracht. Ik geloof niet, dat wij daar van mid
dag uit komen. Indien dat standpunt echter mocht wor
den ingenomen door de directie van de Intercommunale
Waterleiding, dan betreur ik dat niet alleen, maar ik
keur het ook af. Ik wil daar nu evenwel niet verder op
ingaan, maar ik behoud mij wel het recht voor om, in
dien dit juist blijkt te zijn, daar later op terug te komen.
Maar natuurlijk is er in dit stadium geen aanleiding, om
daarom tegen dit voorstel te stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
22. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van het heffingspercentage voor de plaatse
lijke belasting naar het inkomen, belastingjaar 1930 '31.
Dit voorstel luidt als volgt
Voor 1930 is de opbrengst van de gemeentelijke
inkomstenbelasting geraamd op 1.300.000.(zie
volgno. 156 der begrooting). Voor het belastingjaar
1929/30 is een netto-opbrengst geraamd van rond
1.344.000.hiervan wordt op den dienst 1929
852.600.geboekt, zoodat voor den dienst 1930
491.400.overblijft. Het 2/3 gedeelte der opbrengst
over het belastingjaar 1930/31 zal derhalve moeten be
dragen 1.300.000.— min 491.400.— is 808.600.—.
De geheele opbrengst over dat belastingjaar is dus 3/2
X 808.600.is 1.212.900.Een cijfer van aanslag
van netto 27.600.000.mag worden aangenomen,
zoodat het heffingspercentage kan worden vastgesteld
op 4.4.
Onder overlegging van het advies der Financiëele
Commissie, die zich met ons voorstel kan vereenigen,
geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging het
percentage, dat over het belastingjaar 1930/31 van de
cijfers van aanslag, bedoeld in art. 9 der verordening
tot het heffen van eene belasting naar het inkomen, zal
worden geheven, te bepalen op 4.4.
23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het aangaan van een onderhandsche geldleening, groot
f l.OOO.OOO.—, met de Pensioenfondsen van de Kolo
niale Landsdienaren en Locale Ambtenaren te 's Gra-
venhage bijlage no. 8).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 22 en 23.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.