Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. het amendement op het eerste lid meegaat, maar met dat op het tweede niet. De Voorzitter: Dan breng ik het amendement op het eerste lid in stemming. De heer IJ. de Vries: Zoudt U daarvan even lecture willen doen De Voorzitter: Dat hebt U toch voor U De leden hebben de amendementen toch allen thuis gekregen De heer IJ. de Vries: Dat hebben wij wel, maar er is nu weer een wijziging in gebracht. De Voorzitter: Het amendement van de heeren Botke en Molenaar op het eerste lid van art. 1 luidt nu als volgt „Aan hem, die ophoudt wethouder te zijn, wordt voor zoover hierna niet anders is bepaald op zijn verzoek gedurende een tijdvak gelijk aan dat der ambtsvulling, doch gedurende hoogstens 4 jaren, een vergoeding ten laste van de gemeente toegekend." De heer IJ. de Vries: „Ten hoogste 4 jaar" slaat dat op de ambtsvervulling of op de vergoeding De Voorzitter: Men zegt niet, dat de ambtsvervulling 4 jaren moet duren, maar dat de vergoeding niet langer dan 4 jaren kan duren. De heer Visser: De heele redactie is niets. De heer Vromen: Ja, 't is wel in orde. De beraadslagingen worden gesloten. De heer Botke heeft intusschen de vergadering verlaten. Het amendement van de heeren Botke en M. Mole naar op het eerste lid van art. 1, zooals het door den heer Molenaar is aangevuld, wordt met 16 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Dijkstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Muller, Van der Veen, J. de Boer, H. de Boer,' Hooiring en B. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Vromen, Visser, Hofstra, Lautenbach, Feitsma, Tamminga, mevrouw Buisman- Blok Wijbrandi, de heeren Ritmeester, Feddema, Tie- mersma, Oosterhoff, Westra, Westerhuis, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren IJ. de Vries en Peletier. Het eerste lid van art. 1 van het Ontwerp der com missie wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. De Voorzitter: Thans is aan de orde het amendement op het tweede lid van art. 1, terwijl het amendement van mevrouw Buisman het derde lid vormt. Ik breng thans het amendement op het tweede lid in stemming. De heer Vromen: Daar moet U een kleine restrictie bij maken; als wij het eerste lid zoo aannemen, dat de vergoeding zal worden toegekend gedurende 3 achter eenvolgende jaren, dan vervalt eigenlijk het amendement op het tweede lid en dat is toch de bedoeling niet. Daarin wordt toch aangegeven een vergoeding gedu rende 4 jaar, nietwaar De Voorzitter Het komt hierop neer, dat met het aannemen van een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid van art. 1 der commissie, eigenlijk het amendement van de heeren Botke en Molenaar op het tweede lid van dat artikel niet meer klopt. De heer M. Molenaar: Nu ons amendement op het eerste lid is verworpen, trek ik dat op het tweede lid in. Het tweede lid van art. 1 van het Ontwerp wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. De Voorzitter: Dan wil ik in stemming brengen de gedachte van mevrouw Buisman om bij een wethouder schap van minder dan 2 jaar de tijdsduren van de uit Ie keeren vergoedingen tot de helft te verminderen. De heer Visser: Wordt dat amendement ondersteund? De Voorzitter: Wordt het amendement van mevrouw Buisman ondersteund De heer Vromen: Ja. Het amendement van mevrouw Buisman wordt met 21 tegen 4 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Westerhuis, IJ. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Rit meester. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff. Westra, Hooi ring, B. Molenaar, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Peletier, Vromen, Dijkstra, Visser, Hofstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Lautenbach, Feitsma, Tamminga, Muller, Van der Veen, de Boer, Feddema, H. de Boer en Tiemersma. Art. 6. De Voorzitter: Ik stel voor, thans over te gaan tot de behandeling van art. 6. Er is wel geen bezwaar tegen om nu eerst even art. 2 te nemen, maar ik geloof toch dat het 't beste is eerst art. 6 te behandelen, waar weer een principieele kwestie in zit. De commissie heeft het artikel oorspronkelijk voor gesteld, zooals in het Ontwerp is afgedrukt en daarna is er een amendement gekomen, waarvan de commissie aanneming ontraadt, maar de commissie stelt daarbij zelf een nieuwe redactie van het artikel voor, welke is opgenomen in bijlage 9 op bladz. 470, eerste kolom, ongeveer in het midden. Doordat nu de commissie het oorspronkelijk artikel heeft ingetrokken en dit heeft vervangen door een nieuw, is daarmede automatisch het amendement op art. 6 vervallen. Als de heer Molenaar dit dus wenscht te handhaven, zal hij opnieuw een voorstel moeten doen, maar misschien is er nu reden voor hem om het te laten gaan. De beraadslagingen worden geopend. De heer M. Molenaar: Ik wensch ons amendement te handhaven, omdat het artikel niet veel is veranderd. Ik zou alleen een vraag willen stellen aan mevrouw Buis man; ik meen zoopas te hebben beluisterd, toen zij over de nieuwe redactie van het artikel sprak, dat zij het had over een limiet van 3000.Die lees ik daarin niet. De heer Vromen: Jawel, er staat „het bedrag van zijn laatst genoten wethoudersjaarwedde te boven gaat." Neemt U mij niet kwalijk, mijnheer de Voorzitter, dat ik even het woord nam, maar ik meende dat even ter verduidelijking van de nieuwe redactie van de com missie te moeten zeggen. Het eerste lid van het artikel is ongeveer gelijk gebleven (spreker doet daarvan lec ture) en het tweede deel luidt nu „Op de vergoeding wordt in mindering gebracht de bezoldiging, welke de betrokkene wegens eenig ambt of betrekking uit de openbare kas geniet, voor zoover die bezoldiging tezamen met de vergoeding het bedrag van zijn laatst genoten wethoudersjaar wedde te boven gaat." Er is hier dus gesproken van een bedrag van 3000. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. omdat op het oogenblik de wethoudersjaarwedde 3000.is verandert deze, dan zal natuurlijk ook automatisch dit bedrag veranderen. Het lijkt mij overigens niet noodig het amendement van den heer Molenaar te handhaven; als men tegen het laatste lid is, stemt men eenvoudig daartegen. De heer M. Molenaar: Ik heb in mijn inleiding be toogd dat ons voorstel, om het tweede lid van art. 6 te laten vervallen, verband houdt met ons voorstel tot invoering van een nieuw art. 22, n.l. om een algemeene limiet te stellen van 5000.welke wij in de plaats wenschen te doen treden van het tweede lid van art. 6. Ik zou U daarom in overweging willen geven om thans, voordat wordt overgegaan tot stemming over art. 6, eerst in stemming te brengen ons amendement, dat beoogt het invoeren van een nieuw artikel 22. De Voorzitter: Ik begrijp het voorstel van den heer Molenaar niet. De zaak komt hier op neer, dat de com- j missie in art. 6 voorstelt dat, als iemand weer wethouder wordt, zijn vergoeding dan vervalt. Daar zal toch wel niemand tegen zijn. In het tweede lid heeft de commissie een wijziging aangebracht en nu zegt de heer Molenaar ik blijf toch mijn amendement op het tweede lid handhaven, m. a. w. hij wenscht niet dat, wanneer iemand een be zoldiging uit de openbare kas geniet, deze in mindering zal worden gebracht op zijn vergoeding. In welk opzicht dat echter te maken heeft met dat bedrag van 5000. begrijp ik niet. De heer Vromen: Ik heb den gedachtengang van den heer Molenaar wel volkomen begrepen. Wij binden de uitkeering van de vergoeding aan bepaalde voor waarden, maar in art. 22 nieuw wordt door de heeren, die de amendementen voorstellen, de vergoeding aan andere en veel verder strekkender voorwaarden ge bonden. Als dat amendement eventueel zal worden i verworpen, dan zullen de voorstellers van het amende ment dus wel in een minder ver strekkend voorstel meegaan en daarom kan ik er wel mee accoord gaan, dat art. 22 nieuw het eerst in stemming wordt gebracht. Ik zou hierbij tevens het verzoek willen doen om art. 22 nieuw tweeledig in stemming te brengen, dit lijkt mij in het belang van een goede behandeling. De heeren stellen n.l. voor om de voorwaarden te laten gelden zoowel bij de uitkeering van vergoeding als van pen sioen. Dat zijn echter twee dingen, die ieder op zichzelf staan en die men m. i. afzonderlijk moet houden. Per soonlijk wil ik wel zeggen, dat ik mij veel eerder kan indenken, dat men deze algemeene voorwaarde zou aanvaarden waar het geldt de uitkeering van vergoe* ding, dan waar het geldt de uitkeering van pensioen. Deze laatste wenschen wij aan geen enkele voorwaarde gebonden te zien, maar alleen afhankelijk te stellen van het feit, dat iemand een behoorlijken tijd wethouder is geweest. Ik zou dus aan de heeren willen voorstellen öf de woorden „het pensioen of" te laten vervallen, of anders zou ik willen vragen art. 22 nieuw in tweeën in stem ming te brengen. Art. 22 nieuw. De Voorzitter: Als de Raad er geen bezwaar tegen heeft, zou ik dan eerst art. 22 nieuw, zooals het door de heeren Botke en Molenaar is voorgesteld, in stem ming willen brengen. Dat gaat dus over de kwestie, dat de gezamenlijke inkomsten maximaal een bedrag van 5000.mogen zijn. De heer M. Molenaar: Ik kan mij wel accoord ver klaren met den gedachtengang van den heer Vromen, dat men zicïï hierbij alleen en uitsluitend bepaalt tot het doen van een uitspraak ten opzichte van de ver goeding. De woorden „het pensioen of" moeten dan voorloopig vervallen. De Voorzitter: Dus dan wordt art. 22 nieuw op het oogenblik zoo gewijzigd, dat dit luidt „Indien de in het genot van een vergoeding ge stelde wethouder ook nog andere inkomsten geniet, wordt de vergoeding eventueel tot een zoodanig be drag verminderd, dat de gezamenlijke inkomsten een bedrag van 5000.niet te boven gaan, behoudens het geval bedoeld in art. 18 (oud 19), tweede lid." Er zal hier wel bedoeld wezen „de gewezen wethouder", terwijl ook het woord „eventueel" zal kunnen vervallen. De heer M. Molenaar: De commissie voert in bijlage 9 het een en ander aan tegen deze redactie. Ik heb een nieuwe ontworpen, die misschien beter is en die ik zou willen verzoeken in stemming te brengen. Deze redactie komt tegemoet aan de bezwaren van de commissie; ik zal ze even voorlezen „Indien de gewezen wethouder uit andere hoofde inkomsten geniet, wordt de vergoeding slechts in zooverre uitbetaald als deze met de andere inkomsten van den gewezen wethouder een som van 5000. niet te boven gaan. Tot vaststelling van zijn inkomen dient zijn aanslag in de Rijksinkomstenbelasting." Spreker dient onder intrekking van het oude amende ment art. 22 nieuw deze nieuwe redactie van dit artikel in. Dit amendement is mede onderteekend door den heer Botke. De Voorzitter: Dus thans gaan wij behandelen art. 22, 't allernieuwste. Spreker doet voorlezing van het nieuw geredigeerde amendement art. 22 nieuw en brengt dit in stemming. Het amendement wordt met 16 tegen 9 stemmen ver worpen. Voor stemmen: de heeren H. de Boer, Hooiring, B. Molenaar, Dijkstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Muller, Van der Veen en J. de Boer. Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Oosterhoff, Westra, Westerhuis, mevr. Van DijkSmit, de heeren IJ. de Vries, Peletier, Vromen, Visser, Hofstra, Lauten bach, Feitsma, Tamminga, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Ritmeester en Feddema. Art. 6. De Voorzitter: Ik zou nu willen voorstellen weer terug te gaan naar art. 6. Hierbij heeft de heer Molenaar een amendement ingediend, dat hij wenscht te handhaven, maar dat is vervallen, omdat het tweede lid van art. 6 door de commissie is gewijzigd, zooals in bijlage 9 op bladz. 470, eerste kolom, is aangegeven. De heer Mo lenaar heeft nu verklaard, dat hij eigenlijk tegen dat tweede lid is. Ik zal thans het eerste lid van art. 6 in stemming brengen. Het eerste lid van art. 6 wordt met algemeene stem men onveranderd vastgesteld. De Voorzitter: Thans is het tweede lid aan de orde. Ik wil nog even vastleggen dat er thans geen amende ment is van den heer M. Molenaar op dit lid, maar dat dus eenvoudig over het tweede lid wordt gestemd, zoo als de commissie dat in bijlage 9 heeft voorgesteld. Wie daar tegen is, stemt tegen. Het tweede lid van art. 6, zooals dat door de com missie in bijlage 9 is voorgesteld, wordt met 16 tegen 9 stemmen vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 10