102 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. De Voorzitter: Ik zou, alvorens nog over art. 10 het woord te verleenen, eerst willen mededeelen, dat ik van den heer Tamminga het volgende amendement op de redactie van de commissie heb ontvangen „Ondergeteekende stelt voor in art. 10, eerste regel, in plaats van acht jaren" te lezen „vier jaren"." Verder is door den heer Tiemersma een amendement ingediend, met de bedoeling om, indien het amendement van de heeren Botke en Molenaar mocht worden ver worpen en dus het artikel van de commissie in behan deling mocht komen, in „Art. 10 te lezen voor „65" het getal „60"." De heer VromenNamens de meerderheid van de commissie meen ik toch nog een enkel woord te moeten spreken ter aanbeveling van de voorstellen der com missie en ter bestrijding van de daarop ingediende amendementen. Ik kom dan het eerst aan de belangrijkste van de aan te brengen wijzigingen, waaruit het geheele systeem van de verordening is opgebouwd, n.l. dat geen pensioen zal worden verleend aan menschen, die normaliter geacht kunnen worden, in de kracht van hun leven te zijn en zelfstandig in hun onderhoud te kunnen voorzien. Nu wordt door de heeren voorgesteld om dat systeem alleen toe te passen op hen, die korter dan 49 maanden het wethouderschap hebben bekleed, trots het feit, dat door mevrouw Buisman is aangehaald hetgeen is geschreven door het lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Hol land, den heer Michels, een partijgenoot van de heeren, die deze amendementen zoo krachtig verdedigen. Laat ik slechts één zin uit het betoog van dezen partijgenoot van de heeren opnieuw aanhalen. „Het is wel verbijsterend zoo schrijft de heer Michels dat de meeste betrokkenen een levenslang pensioen na b.v. twee zittingsperioden en ten bedrage van de helft der bezoldiging, volkomen redelijk vinden." De heer Michels vindt dat verbijsterend als partijgenoot van de heeren, die hetzelfde voorstellen; welnu, als hij daarvoor niet een anderen titel kan vinden dan het woord „verbijsterend", dan meen ik mij er van ontslagen te kunnen achten om in een breed betoog nog daarop in te gaan. Ik wil er nog op wijzen dat in de bestrijding van het amendement in bijlage 9 wordt opgemerkt, dat het systeem, dat de commissie ontwikkelt, naar hare mee ning is „volkomen logisch en tegenover de belanghebben den alleszins billijk en het ligt dus voor de hand, dat wij ons ten sterkste verzetten tegen een voorstel, waardoor ons stelsel geheel gedenatureerd zou worden." Dat geheele stelsel nu wordt afgekeurd en er blijft niets van over, als dit amendement wordt aanvaard en de meerderheid der commissie zal dan ook, als dat amen dement mocht worden aangenomen, stemming vragen over het geheele Ontwerp en daartegen stemmen. Zij geeft dan nog liever de voorkeur aan de oude veror dening, dan aan een ontwerp, dat uit twee geheel tegen gestelde systemen is opgebouwd en dat daardoor een onnatuurlijk geheel zou moeten vormen. Dit meende ik nog even te moeten opmerken. Een enkel woord nog ten opzichte van het behoud van de 8 jaar in de eerste zinsnede. Hiertegen zijn door de heeren Westra en Tamminga enkele bedenkingen geuit en ik geef onmiddellijk toe, dat die 8 jaar een willekeurig getal is; men zal altijd, als men in een der gelijke verordening een getal aangeeft, dat moet om schrijven de tijdsduur, waarop pensioenrechten kunnen ingaan, komen tot een willekeurige grens, dat kan men niet anders doen. Maar ik vraag mij af of 8 jaar meer willekeurig is dan 4 jaar. De redeneering van den heer Westra is gemakkelijk ad absurdum te voeren. Hij zegt: de wethouders kunnen niet voor den ouden dag sparen, dus men had hun een veel hooger salaris moeten uitkeeren of men keere hun later een hooger pensioen uit. Als dat echter wordt doorgevoerd, zou iemand, die op jongeren leeftijd op houdt wethouder te zijn. een hooger pensioen moeten hebben dan iemand, die op ouderen leeftijd aftreedt, omdat, wanneer het pensioen in den vorm van salaris eerder was uitgekeerd, dit bedrag op 65-jarigen leeftijd, gekapitaliseerd, hooger zou zijn voor iemand, die op 30-jarigen leeftijd ophoudt wethouder te zijn, dan voor iemand, die op 50-jarigen leeftijd als zoodanig aftreedt. Naar onze meening behoort ook voor de wethouders j te gelden, wat nog in het algemeen geldt, dat eerst de uitoefening van een functie gedurende een belangrijken tijd recht geeft op pensioen. Wij hebben gemeend ten slotte in het Ontwerp een termijn van 8 jaren te moeten vastleggen; hoe men daartoe gekomen is, raakt meer de details van de besprekingen in de commissie en van het georganiseerd overleg tusschen de vertegenwoor digers 'der fracties, maar het getal 8 is ten slotte een compromis geworden en ik zou den Raad in overweging willen geven, daarmede rekening te houden. Een enkele opmerking nog over het amendement, dat nog niet in bespreking is gebracht, om de leeftijdsgrens van 65 jaar op 60 jaar terug te brengen. In het ontwerp, dat de commissie als leidraad is voorgelegd, stond ook 60 jaar, maar de grootst mogelijke meerderheid van de commissie heeft ten slotte besloten, om daar 65 jaar van te maken, niet alleen omdat ook voor de ambte naren die grens van 65 jaar geldt, maar ook, omdat het voor hem, die de maatschappelijke ontwikkeling in onze dagen bekijkt, buitengewoon opvallend is, dat niet al leen het sterftecijfer daalt, maar dat ook de vitaliteit van de menschen wordt vergroot; de menschen worden veel vitaler De heer Dijkstra: Dat kan alleen een dokter weten De heer Vromen: De heer Dijkstra zegt: dat kan alleen een dokter weten, welnu, daarom vertelt die het dan ook, maar ik meen dat er ook wel anderen zijn, die dat kunnen weten. Speciaal voor openbare functies er is straks reeds op gewezen, dat voor het bekleeden van belangrijke openbare functies ten slotte een zekere ervaring noodig is worden ten slotte menschen genomen van middel baren leeftijd en dit is het gevolg daarvan, dat de leef tijdsgrens wordt verschoven van beneden naar boven. Bovendien beteekent practisch eigenlijk het cijfer 65, dat in de verordening staat, dat men reeds op 62-jarigen leeftijd kan worden gepensionneerd, omdat iemand, die op 62-jarigen leeftijd ophoudt wethouder te zijn, eerst gedurende 3 jaar vergoeding krijgt en dan onmiddellijk pensioen. Als men dus de grens zou verlagen tot 60 jaar, zou dat practisch beteekenen, dat iemand reeds op 57-jarigen leeftijd zou kunnen worden gepensionneerd. Dat is de reden, waarom de commissie vasthoudt aan 65 jaar en niet de voorkeur geeft aan 60 jaar. Meer geloof ik hier niet aan te behoeven toe te voe gen. Ik wil ook op de heele redeneering over burgerzin of geen burgerzin niet ingaan, want daar gaat het hier niet om; het gaat hier over het zakelijk inzicht in deze kwestie. De heer H. de Boer: Men staat tegenover een tegen stander van een gedachte schijnbaar altijd sterk, wan neer men zich kan beroepen op een citaat van een partij genoot als medestander van die tegenstander. In dat opzicht is ongetwijfeld een voordeeltje aan den kant van degenen, die zich hebben beroepen op een citaat uit een artikel van den heer Michels. Nu meen ik dat in het algemeen ik zeg niet dat ieder zich daar niet wel eens aan schuldig maakt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. 103 dat toch niet het sterkste bewijs is van gelijk te hebben, wanneer men zich beroept op een citaat van een enke ling van een andere partij. Wat door onze fractie wordt voorgesteld, wordt verbijsterend genoemd. Welnu, als dat verbijsterend is, wil ik even het feit constateeren, zonder daar verder op in te gaan, dat indertijd dan ook de partijgenooten van den heer Vromen en ook de partij- genooten van al degenen, die aanstonds tegen ons amendement zullen zijn, zich aan diezelfde verbijste rende methode hebben schuldig gemaakt. En dan is die verbijsterende methode afkomstig geweest uit een tijd, toen eigenlijk nog geen enkele sociaal-democraat zitting had in den Raad. Ik wil op deze wijze deze zaak even tot haar juiste proporties terug brengen, opdat niet de gedachte naar buiten zal uitgaan, alsof nu dit standpunt van de com missie zooveel meer getuigt van en zooveel beter past in een breedere opvatting, dan de gedachte, die is neer gelegd in het amendement van de sociaal-democraten, een gedachte, die alleen gebaseerd is op de werkelijk heid en die eigenlijk overal op het oogenblik nog be staat. Verder zal ik daar nu niet op ingaan. Ik hoop nog eens, dat hier een meerderheid in den Raad zal zijn te vinden, die wenscht te volharden bij het standpunt, dat hier voor zooveel jaren terug is ingenomen. De heer M. Molenaar: Ik zou nog een enkele opmer king willen maken. Na mijn uitvoerige inleiding zal ik niet veel meer zeggen, alleen wil ik hierop wijzen: in dien het voorstel der commissie wordt aangenomen, zal iemand, die op 62-jarigen leeftijd aftreedt en die minder dan 8 jaar, dus b.v. 7 jaar, wethouder is geweest, slechts gedurende 3 jaar een vergoeding ontvangen, zoodat hij, als hij 65 jaar is geworden, niets meer heeft. De heer Vromen: Behalve datgene, wat hij voor zijn 65e jaar verworven heeft De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement op art. 10 van de heeren Botke en M. Molenaar wordt met 15 tegen 10 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren B. Molenaar, Dijkstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Muller, Van der Veen, J. de Boer, H. de Boer, Tiemersma en Hooiring. Tegen stemmen: mevrouw Van DijkSmit, de heeren IJ. de Vries, Peletier, Vromen, Visser, Hofstra, Lauten- bach, Feitsma, Tamminga, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Ritmeester, Feddema, Oosterhoff, Westra en Westerhuis. De Voorzitter: Thans komt in behandeling art. 10, zooals dat door de commissie is geredigeerd. Daarop zijn nog twee amendementen ingediend, van den heer Tamminga om den termijn van acht jaren te veranderen in vier jaren en van den heer Tiemersma om den leeftijd van 65 jaar te brengen op 60 jaar. Ik breng nu in stemming het amendement van den heer Tamminga. De heer Vromen: Is dat van een verdere strekking De Voorzitter: Dat is niet te zeggen, evenmin als bij art. 1. Dat hangt van de omstandigheden af. Het amendement van den heer Tamminga wordt met 16 tegen 9 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Tiemersma, Westra, Hooi ring. B. Molenaar, Dijkstra, Visser, Hofstra, M. Mole naar, O. F. de Vries, Lautenbach, Tamminga, Muller, Van der Veen, J. de Boer, Feddema en H. de Boer. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Westerhuis, mevrouw Van DijkSmit, de heeren IJ. de Vries, Pele tier, Vromen, Feitsma, mevrouw BuismanBlok Wij brandi en de heer Ritmeester. Het amendement van den heer Tiemersma wordt met 13 tegen 12 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Tiemersma, Hooiring, B. Molenaar, Dijkstra, Visser, M. Molenaar, O. F. de Vries, Tamminga, Muller, Van der Veen, J. de Boer en H. de Boer. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Westra, Westerhuis, mevrouw Van DijkSmit, de heeren IJ. de Vries, Peletier, Vromen, Hofstra, Lautenbach, Feit sma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Ritmeester en Feddema. Art. 10, zooals dit door het amendement-Tamminga is gewijzigd, wordt hierna met algemeene stemmen vastgesteld. Art. 23 nieuw. De Voorzitter: Thans komen wij aan art. 23 nieuw, waaruit nu, in verband met de beslissing omtrent de pensionneering van de wethouders, een en ander moet worden geschrapt. De heer M. Molenaar: Dat trek ik nu verder in. De Voorzitter: Dan komt bij dit artikel de principi- eële kwestie aan de orde omtrent het al of niet toe kennen van weduwen- en weezenpensioen. De heer M. Molenaar: Ten einde den Raad in de gelegenheid te stellen hierover een principieele uit spraak te doen, doe ik het volgende voorstel „De Raad besluit in beginsel pensioen te verleenen aan weduwen en weezen van wethouders of gewezen wethouders en de uitwerking der regeling hiervan op te dragen aan de commissie belast met de herziening der verordening regelende de pensionneering van wethouders." Spreker dient dit voorstel, dat mede is onderteekend door den heer Botke, onder intrekking van het amen dement, vormende art. 23 nieuw, in. Het voorstel van de heeren Botke en M. Molenaar wordt met 14 tegen 11 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Dijkstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Tamminga, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Muller, Van der Veen, Ritmeester, J. de Boer, H. de Boer, Tiemersma, Westerhuis, Hooi ring en B. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Visser, Hofstra, Lauten bach, Feitsma, Feddema, Oosterhoff, Westra, mevrouw Van DijkSmit, de heeren IJ. de Vries, Peletier en Vromen. De Voorzitter stelt voor thans verder even de andere artikelen na te gaan. Art. 2. De beraadslagingen worden geopend. De heer M. Molenaar: Art. 2 is onduidelijk. Daar staat in het laatste zinnetje: „bij latere indiening op den dag na dien der indiening", maar daarbij moet, dunkt mij, worden bepaald, hoe lang dan de vergoeding zal loopen. Loopt deze dan nog den vollen termijn van 3 jaar Als dat de bedoeling is, moet het artikel ver duidelijkt worden. Indien iemand b.v. 2 jaar na het eindigen van zijn wethouderschap een verzoek om ver goeding indient, is het dan de bedoeling dat hij deze vergoeding nog gedurende de volle 3 jaar in ontvangst kan nemen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 12