106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. zonder vergoeding, het doet er niet toe, dan krijgt hij, als hij 65 jaar is, pensioen. De heer M. Molenaar: Er is blijkbaar bij den heer Muller een misverstand ontstaan, doordat aanvankelijk van onze zijde een amendement is ingediend op art. 11, dat luidde, dat tijdvakken, krachtens welke een vergoe ding was verleend, bij de berekening van het pensioen niet zouden mogen meetellen. Onze bedoeling was dat zoo te regelen, omdat wij direct ingaand pensioen wenschten te verleenen, maar nu dat is verworpen, ver valt ook dit amendement; ik heb nu tegen dit artikel geen bezwaar meer. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 11 wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Art. 12 wordt om gelijke reden als art. 5 aangehou den en opnieuw in handen van de commissie gesteld. Artt. 1322 worden met algemeene stemmen onver anderd vastgesteld. De Voorzitter merkt op, dat hierna later komt een nieuw art. 23, of meer artikelen, houdende bepalingen omtrent de toekenning van weduwen- en weezenpen- sioen. Art. 23. Overgangsbepaling De beraadslagingen worden geopend. De heer M. Molennaar: Met een overgangsbepaling moeten wij uiterst voorzichtig zijn, want het is gebleken, dat die wel eens moeilijkheden kan opleveren. Deze kan dus niet te duidelijk en te minutieus worden geredigeerd. Toen ik dit artikel zoo las, dacht ik aanvankelijk, dat het in orde was, maar de toelichting, die de commissie zelf daarop geeft, heeft mij weer aan het twijfelen ge bracht. Want in die toelichting ik zal gedwongen zijn, daaruit een gedeelte even voor te lezen staat in bijlage 5 op bladzijde 449 „Ten slotte zij nog gewezen op het ontworpen artikel 23, dat de in dit geval onmisbare overgangs bepaling bevat. Volgens dit artikel zal de nieuwe verordening alleen gelden voor de wethouders, die benoemd zijn na het tijdstip van haar inwerking treden. Het is naar de meening van de Commissie logisch en billijk, dat ten opzichte van hen, die wet houder zijn geworden onder vigueur van de bestaande verordening, deze laatste van kracht blijft. Die kracht kan echter slechts voortduren tot en met het tijdstip van hun aftreden als wethouder; bij dat aftreden zal de oude verordening te hunnen aanzien nog toepas sing moeten vinden, doch daarna is zij „uitgewerkt", zulks overeenkomstig het eigenaardige karakter eener overgangsbepaling. Wordt een der onder de oude regeling benoemde en afgetreden wethouders daarna opnieuw benoemd nadat de nieuwe verordening in werking is getreden, dan zal bij een herhaald aftreden zijne pensionneering ook volgens de bepalingen van de nieuwe verordening moeten geschieden." Hier wil ik even stoppen. Als nu een zittend wethou der aftreedt, dan treedt hij nog af volgens de oude ver ordening en, neem het geval dat hij niet herkozen wordt, dan kan hij dus recht op pensioen doen gelden. Wordt hij dan daarna opnieuw gekozen en treedt hij later op nieuw weer af. dan zullen, zoo zegt de commissie, op hem slaan de nieuwe bepalingen. Dat lees ik hier letter lijk. Dus zal een oud-wethouder, die op het oogenblik recht heeft op direct ingaand pensioen, daarna over alle jaren pas recht op pensioen krijgen, als hij 65 jaar is. Is dat de bedoeling, dan zou ik daar verder op willen ingaan en is het niet de bedoeling, dan deugt de toe lichting niet; dan moet duidelijk worden omschreven wat wèl de bedoeling is, want anders vrees ik moeilijk heden. De heer Muller: Ik zou hierover ook een kleine op merking willen maken. Gesteld dat een van de tegen woordige wethouders, die het volgend jaar aftreden, in de volgende periode niet weer zitting neemt, maar dat hij daarna weer wethouder wordt, dan wordt zoo iemand eerst gepensionneerd onder vigueur van de oude verordening, dit pensioen vervalt gedurende het tijdvak dat hij weer wethouder is, maar als hij dan na 4 jaar weer aftreedt, dan werkt de nieuwe verordening. Heeft dan zoo iemand, die reeds is gepensionneerd volgens de oude verordening en die voor zijn oude dienstjaren als wethouder b.v. 600.pensioen heeft, dan bij zijn tweede aftreden ook recht op de vergoeding die hier is gesteld gedurende 3 jaar? Dan krijgt hij dus gedurende de eerste 3 jaren een vergoeding, terwijl hij recht houdt op zijn oud pensioen? De heer J. de Boer (wethouder)Neen, niet anders dan een vergoeding. De heer Muller: Dus dan geldt de vergoeding niet voor hem, of, indien deze beter is, dan kan hij de ver goeding krijgen zonder pensioen De Voorzitter: Hij krijgt enkel de vergoeding. De heer Muller: Laten wij dit even vaststellen, dat het pensioen, dat de oud-wethouders hebben, onver vreemdbaar is. Daar kan niemand aankomen, laten wij dat even vaststellen. En ik meen dat, als zoo'n wet houder op grond van deze verordening aanstonds een vergoeding vraagt, hij het dan een heel eind brengt. Om alle dubieuze kwesties te vermijden, heb ik deze vraag willen stellen. De heer Vromen: Ik wil onmiddellijk toegeven dat de toelichting van dit voorstel der commissie niet heele- maal duidelijk is, maar toch is dit artikel, dat wij de laatste commissievergadering nog eens a tête reposée hebben bekeken, wèl goed. Als men de practische vraag doet: wat gebeurt er met een wethouder, die thans zit ting heeft, of met een oud-wethouder, die op grond van de oude verordening is gepensionneerd en die in een latere periode zijn wethouderschap eindigt?, dan zal het antwoord moeten luiden: na zijn aftreden zal zoo iemand zijn oude rechten op pensioen volgens de oude veror dening kunnen doen gelden, maar voor de nieuwe periode zal hij alleen uitgesteld pensioen kunnen krij gen. Geniet iemand b.v. reeds voor een periode van 8 jaar pensioen en is hij later opnieuw nog gedurende 4 jaar wethouder, dan zal zijn pensioen, als hij 65 jaar wordt, worden verhoogd met een pensioen, berekend over 4 jaar. Dit was in de toelichting beter uitgekomen als daar had gestaan „Wordt een der onder de oude regeling benoemde en afgetreden wethouders opnieuw benoemd nadat de nieuwe verordening in werking is getreden, dan zal bij een herhaald aftreden zijn pensionneering over zijn nieuwe ambtsperiode (dit had er bij moeten staan, dan was het duidelijker geweest) ook volgens de bepa lingen van de nieuwe verordening moeten geschie den." Hoe staat het nu met het tegelijk toekennen van ver goeding en pensioen? Er staat duidelijk in art. 4, laatste zinsnede „Vergoeding en pensioen ingevolge deze verorde ning kunnen nimmer tegelijk door denzelfden persoon worden genoten," en daarvoor staat „Hij die op grond van deze verordening aanspraak op pensioen kan maken of die gebruik maakt van zijn Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. recht op pensioen ingevolge de in het tweede lid van artikel 24 genoemde verordening, heeft geen recht op vergoeding" Iemand, die dus pensioen vraagt op grond van deze verordening of van de oude verordening, heeft geen recht op vergoeding en omgekeerd kan iemand, die ver goeding vraagt op grond van deze verordening, niet tegelijk pensioen ontvangen op grond van de oude ver ordening. De zaak is dus wel van alle kanten bekeken en wel in orde, maar ik heb geen bezwaar dat dit artikel vóór de tweede lezing nog eens door de commissie onder de oogen wordt gezien. Wij meenen echter niet, dat er eenig dubium is in deze overigens eenvoudige bepaling, die trouwens ook niet uit ons eigen brein is gesproten, maar die ook voorkomt in meerdere andere verordenin gen. Wij meenen de gevolgen voldoende te hebben over zien, al geven wij toe, dat de toelichting tot dit artikel duidelijker had kunnen zijn. De heer M. Molenaar: Ik ben wel bevredigd door de toelichting, welke de heer Vromen heeft gegeven, maar dat is alleen maar een toelichting en hoewel deze wel in de notulen wordt opgenomen, zoodat men zich daar op later zou kunnen beroepen, had ik toch liever, dat de bepaling zelf duidelijk was. Er is overigens bij het vaststellen van deze bepaling, waar toch ook over deze verordening nog een tweede lezing zal moeten worden gehouden en daarin dan tevens het weduwen- en wee- zenpensioen nog zal moeten worden verwerkt, geen haast; laat dus de commissie deze bepaling nog eens onder de oogen zien en laat zij dan daarvoor een uit voerige en duidelijke redactie scheppen, waarbij niet een tweeledige opvatting mogelijk is. De heer Vromen: Ik wil als lid van de commissie hoewel ik thans niet spreek namens de commissie wel toezeggen, dat wij die zaak nog wel eens willen overwegen, maar ik geloof niet dat daaraan in de eerste plaats een opdracht moet worden verbonden om de kwestie uitvoeriger te omschrijven, omdat daardoor een bepaling niet altijd duidelijker wordt. Wij meenen dat er op grond van de dingen, die ik heb aangehaald, geen twijfel mogelijk is en dat werkelijk op de eenvoudigste en daardoor duidelijkste wijze in deze zaak is voorzien, maar de commissie wil de bepaling nog wel eens over wegen, al is het dan niet met een bepaalde opdracht en dus in zooverre wel het verzoek van den heer Molenaar aanvaarden. De Voorzitter: Dus de commissie aanvaardt het ver zoek om dit artikel nog eens te bekijken. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 23 wordt aangehouden om nog eens ter nadere overweging in handen van de commissie te worden gesteld. Art. 24 wordt aangehouden tot de tweede lezing. De Voorzitter doet, tot het doen van enkele mede- deelingen in besloten vergadering, de deuren sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt, niets meer te behandelen zijnde, de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 14