Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930.
per brief bevestigd met sommatie om voor of op 20 Juli
betere banden te leveren en daarna is er hier een con
ferentie geweest tusschen Van Dijk of een van de
andere heeren van de firma en den directeur van
Gemeentewerken. In het afschrift van den brief van den
heer Beekhuis wordt ook een heele omschrijving gege
ven, hoe de zaak geloopen is. Die brief heeft ter inzage
gelegen en ik geloof dat er verder geen stukken zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zooals dat bij monde van den Voorzitter namens Bur
gemeester en Wethouders nader is aangevuld.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verleenen van een voorschot ingevolge art. 101 der
Lager Onderwijswet 1920 aan het bestuur der Neder-
landsch Hervormde Schoolvereeniging voor het dienst
jaar 1930, wat betreft de school voor gewoon lager
onderwijs, tijdelijk gevestigd in het gebouw Nieuwe-
buren no. 113.
Dit voorstel luidt als volgt
Van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging
alhier is ingekomen een verzoek om voorschot op de
gemeentelijke vergoeding, overeenkomstig art. 101, le
lid, der Lager Onderwijswet 1920, voor het dienstjaar
1930, tot een bedrag van 1000.ten behoeve van
hare met ingang van 1 Maart 1930 geopende school
voor gewoon lager onderwijs, tijdelijk gevestigd in het
gebouw Irene, Nieuweburen 113, alhier.
Bij Uw besluit van 11 Maart 1930 no. 58r/46 zijn
aan onderscheidene besturen van bijzondere scholen in
deze gemeente met betrekking tot het jaar 1930 voor
schotten toegekend op de gemeentelijke vergoeding ex
art. 101 der Lager Onderwijswet 1920, berekend voor
een school voor gewoon lager onderwijs naar een
bedrag, wat het le lid van gemeld artikel betreft, van
80 van 18.85 is 15.08 per leerling en, wat het
9e lid betreft, van 80 van 1.90 per lesuur, met een
maximum aantal lesuren van 422.
De bovenvermelde school is geopend 1 Maart 1930,
zoodat slechts een voorschot moet worden toegekend
over het tijdvak 1 Maart—31 December of over 10
maanden.
Voor de berekening van het voorschot moet in dit
geval het 7e lid van art. 28 der Lager Onderwijswet
worden toegepast en derhalve gebruik worden gemaakt
van het aantal leerlingen, dat op den laatsten dag der
maand volgende op die, waarin de school geopend is,
als werkelijk schoolgaande bekend stond. Het aantal
leerlingen der school bedroeg op 30 April 1.1. 78, terwijl
wekelijks gedurende 2 lesuren vakonderwijs wordt ge
geven of 104 uren 's jaars. Voor 1930 kan dus in
maximum aanspraak worden gemaakt op een voorschot
op de gemeentelijke vergoeding tot een bedrag van
(78 X 15.08 104 X 80 X 1.90) X -jij-
1111.93.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging te besluiten
a. aan het bestuur der Nederlandsch Hervormde
Schoolvereeniging, alhier, voor de school voor gewoon
lager onderwijs, tijdelijk gevestigd in het gebouw Irene,
Nieuweburen 113, voor het dienstjaar 1930 een voor
schot op de gemeentelijke vergoeding, ingevolge art.
101 der Lager Onderwijswet 1920, toe te kennen van
1000.—;
b. te bepalen, dat een vierde gedeelte van dit voor
schot in den loop der maand Mei betaalbaar zal worden
gesteld en vervolgens na afloop van ieder kalender
kwartaal weer een vierde gedeelte.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12. Voorstel van de Commissie ad hoe tot vast
stelling van eene verordening, regelende de toekenning
van vergoeding en pensioen aan afgetreden wethouders
met praeadvies op de door de heeren Botke en M.
Molenaar daarop ingediende amendementen, (bijlagen
nos. 5 en 9).
De amendementen van de heeren Botke en M. Mole
naar luiden als volgt
Art. 1 wordt gelezen
Aan hem, die ophoudt wethouder te zijn, wordt
voor zoover hierna niet anders is bepaald op zijn
verzoek gedurende een tijdvak, gelijk aan dat der ambts
vervulling, eene vergoeding ten laste der gemeente toe
gekend.
De vergoeding bedraagt, behoudens het bepaalde in
art. 22, gedurende de eerste 3 maanden de laatstelijk
door hem genoten wedde, gedurende de volgende 3
maanden 75, en daarna gedurende hoogstens 3/2 jaar
50
Art. 5.
Alinea 3 vervalt in verband met art. 23 nieuw.
Art. 6.
De woorden: „aanvaardt tot en met vergoeding" ver
vallen.
Art. 9.
Het woord „ouderdomspensioen" veranderen in „ge
woon pensioen".
In art. 9, laatste lid, in plaats van 21 lezen 20.
Art. 10 te lezen
Aan hem, die gedurende ten minste 49 maanden, al
dan niet aaneengesloten, wethouder der gemeente is
ge,weest waarbij gedeelten van maanden voor vol
worden gerekend hetzij voor, hetzij na het tijdstip
van het inwerking treden dezer verordening, wordt, met
ingang van den dag na dien waarop het wethouderschap
is geëindigd, pensioen verleend.
Is de aanvrage, bedoeld in art. 9, ingediend meer dan
een jaar na den dag waarop het pensioen volgens het
vorig lid zou ingaan, dan gaat het pensioen eerst in op
den dag na dien der indiening.
Art. 3 vindt overeenkomstige toepassing.
Art. 11 te lezen
Het pensioen bedraagt, behoudens het bepaalde in
art. 22, voor elke maand, enz.
Toevoegen 2e alinea
Tijdvakken, over welke de vergoeding heeft gegolden
bedoeld in art. 1, blijven hierbij buiten aanmerking.
Art. 12 vervalt.
Art. 13 en 14 worden art. 12 en 13.
In art. 13 (oud 14) en art. 15 (oud 16) voor ouder
domspensioen lezen „pensioen".
Art. 15 wordt art. 14.
Hierin het woord „ouderdomspensioen" te veranderen
in „gewoon pensioen".
In art. 16 (oud 17) lezen in plaats van „18 tot en
met 22", „17 tot en met 21".
Artt. 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 22 worden artt. 15, 16,
17, 18, 19, 20 en 21.
In art. 20 (oud 21) lezen voor „art. 18", „art. 17"
en voor „art. 16", „art. 15".
Art. 21 (oud 22) te lezen
Met betrekking tot het invaliditeitspensioen vinden
voorts de artikelen 3, 5, eerste en tweede lid, 12 (oud
13), 13 (oud 14), zoomede art. 14 (oud 15), behalve
ten opzichte van het in art. 18 (oud 19), tweede lid,
vermelde geval, overeenkomstige toepassing.
Art. 22 (nieuw).
Indien de gepensionneerde of de in het genot van een
vergoeding gestelde wethouder ook nog andere inkom
sten genieten, wordt het pensioen of de vergoeding
eventueel tot een zoodanig bedrag verminderd, dat de
Verslag van de handelingen van den
gezamenlijke inkomsten een bedrag van 5000.niet
te boven gaan, behoudens het geval bedoeld in art. 18
(oud 19), tweede lid.
Art. 23 (nieuw).
Wanneer een wethouder of een gepensionneerd, of
in het genot van een vergoeding gesteld wethouder
komt te overlijden, wordt aan zijn weduwe en (of) aan
zijn minderjarige kinderen pensioen verleend of een
vergoeding toegekend ten bedrage van voor de weduwe
op de helft en voor ieder minderjarig kind op één tiende
van het bedrag van het pensioen of de vergoeding,
waarop de overledene recht had kunnen doen gelden,
onafhankelijk van de bij art. 22 (nieuw) gestelde limiet;
een en ander tot een gezamenlijk maximum van 80
De in art. 22 gestelde limiet geldt ook voor het we
duwen- en weezenpensioen.
Artt. 23 en 24 worden artt. 24 en 25.
De Voorzitter: Om nog even het verloop van zaken
te releveeren, dit is geweest als volgt. De commissie
ad hoe heeft bij den Raad een voorstel ingediend tot
wijziging van de verordening regelende de wethouders-
pensionneering, daarop zijn ingekomen eenige amen
dementen van de heeren Botke en M. Molenaar en in
bijlage 9 heeft de commissie daarover haar meening
gezegd. Ik zou zoo zeggen dat er niet veel van over
blijft, maar ten slotte komt de zaak hierop neer, dat er
enkele amendementen zijn, die een principieële kwestie
behelzen. Er zijn natuurlijk ook amendementen bij, die
ten gevolg zijn van eventueele aanneming van een vorig
of volgend amendement; ik bedoel b.v. de amendemen
ten tot vernummering van de artikelen. Dat lijkt mij niet
het voornaamste wat hier in zit en zoo is het ook met
het amendement op art. 9, waarbij wordt voorgesteld
het woord „ouderdomspensioen" te veranderen in „ge
woon pensioen". Dit is een gevolg van het amendement
op art. 10; verandert dit artikel, dan krijgt men ook een
ander soort pensioen.
Daarom lijkt het mij het beste eerst te behandelen
de artikelen 1, 6, 10 en de artikelen 22 en 23 nieuw
(amendement-Botke-Molenaar). Dat zijn geloof ik de
artikelen, die de meest principieële zaken inhouden.
Wanneer dat is afgedaan, zal het goed zijn, daarna de
verordening nog eens na te gaan; de bedoeling zal toch
ook wel zijn om, indien de verordening door de amen
dementen hier en daar nog eenige wijziging ondergaat,
een z.g. tweede lezing van de verordening te houden,
dan kan men zien, of alle artikelen werkelijk wel met
elkaar in overeenstemming zijn. Ik wil alleen maar wij
zen op het geval dat, indien alle amendementen zouden
worden aangenomen, b.v. voor de artt. 23 en 24, zou
moeten worden gelezen artt. 24 en 25 en zoo zijn er
meer zaken al zijn er niet zoo heel veel die bij
een tweede lezing naar voren zouden komen. Ten op
zichte van het amendement omtrent art. 23 nieuw lijkt
het mij het beste thans alleen te stemmen over de prin
cipieële kwestie, of de verordening een bepaling om
trent weduwen- en weezenpensioen zal bevatten en
indien de Raad daarop in meerderheid een besluit
neemt in bevestigenden zin, zou men aan de commissie
kunnen vragen om voor dat artikel een redactie vast te
stellen, welk nieuw artikel dan ook bij de tweede lezing
der verordening in behandeling zou kunnen worden ge
bracht; het zal daarbij dan echter niet meer gaan om
het principe, maar alleen over het meer of minder.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar: Ik kan mij met Uw gedachten-
gang volkomen vereenigen; ook bij ons zat de gedachte
voor, dat het wenschehjk is, dat wij eerst over de voor
naamste punten een uitspraak van den Raad krijgen,
om daarna over te gaan tot eventueele wijziging van
de andere artikelen.
Mijnheer de Voorzitter. De commissie „door den
van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930. 87
Raad ingesteld om te onderzoeken in hoeverre de in
deze gemeente bestaande regeling van de wethouders-
pensionneering wijziging behoeft", deelt in haar rapport
mede, „dat zij unaniem van oordeel is, dat herziening
der bestaande verordening wenschelijk is".
Wij kunnen in het algemeen met deze uitspraak mee
gaan, niet echter met alle conclusies waartoe de com
missie komt. Ook wij zijn van meening, dat het onge-
wenscht is dat men na een wethouderschap van korten
duur op betrekkelijk jeugdigen leeftijd zijn heele leven
pensioen geniet. Wij vinden het echter ook ongewenscht
dat, zelfs na een wethouderschap van langen duur, pen
sioen wordt genoten tot een tamelijk hoog bedrag door
personen, die in zulk een gunstige financieële positie
verkeeren, dat zij dit pensioen niet noodig hebben.
Een wijziging der verordening moet dan ook naar
onze meening aan deze bezwaren tegemoet komen,
waarbij als het hoofddoel van het toekennen van pen
sioen moet worden gezien: zooveel mogelijk de finan
cieële belemmeringen wegnemen die aan het aanvaar
den van een wethouderszetel in den weg staan, als deze
aanvaarding in het belang der gemeente is. Dit gemeente
belang acht ik aanwezig te zijn. als de Raad zijn keus
op een bepaald persoon vestigt.
Naar onze meening komen onze amendementen aan
de genoemde bezwaren tegemoet en maken zij het ge
stelde doel mogelijk.
Bij een wethouderschap van korten duur achten ook
wij het gewenscht een afloopende vergoeding toe te
kennen en bij een wethouderschap van langer dan 4
jaar, dat is dus langer dan een normale zittingsperiode,
wenschen wij pensioen uit te keeren, een en ander even
wel met een limiet van 5000.
Ik kom nu tot een bespreking van de bezwaren, die
de commissie tegen onze amendementen heeft en heb
daarbij vanzelf de gelegenheid de bezwaren uiteen te
zetten, die onzerzijds tegen de ontwerp-verordening
bestaan.
In artikel 1 wenscht de commissie een vergoeding te
verleenen die drie jaren duurt, ongeacht den duur van
het wethouderschap, hetzij dat dit 3 maanden of 7 jaar
duurt. Wij achten dit systeem onjuist. Het moet niet
mogelijk zijn, dat, indien iemand 3 maanden wethouder
is geweest, hij door eenvoudig te bedanken gedurende
drie jaren een vrij belangrijke vergoeding ontvangt,
anderzijds is het onbillijk om iemand, die b.v. 7 jaren
wethouder is geweest en wellicht zijn middel van be
staan heeft verloren stel eens voor iemand van 60-
jarigen leeftijd, die in loondienst werkte met een
fooi af te schepen.
De billijkheid en de rechtvaardigheid brengen mede
een regeling in te voeren, zooals door ons gedacht.
De commissie zegt dat de vergoeding dient om den
afgetreden wethouder heen te helpen over de financi-
eele moeilijkheden, welke door het bekleeden van het
wethouderschap kunnen ontstaan, doch meent dat de
duur der ambtsvervulling geen invloed heeft op deze
moeilijkheden.
Wij meenen integendeel dat dit wel het geval is. Het
ligt toch voor de hand dat, hoe langer men uit zijn
gewonen werkkring geweest is, hoe moeilijker het zal
worden opnieuw een werkkring te vinden. De moge
lijkheid bestaat toch dat inmiddels in een bepaald vak
nieuwe werkmethoden zijn toegepast, die niet zoo ge
makkelijk zijn aan te leeren, maar bovendien is men
inmiddels ook ouder geworden en dit laatste alleen al
zal een groote belemmering zijn om opnieuw geschikt
werk te vinden en het is dus alleszins redelijk de ver
goeding over een langer tijdvak uit te keeren, naarmate
men langer wethouder is geweest. Aan deze gedachte
ligt ook ten grondslag onze regeling, om na 4 jaar direct
ingaand pensioen te verleenen.
De commissie voert tegen de door ons gedachte re
geling als bezwaar aan, dat deze regeling belemmerend
zou werken op het aftreden van een ongewenscht wet-