94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930.
Ik herhaal dus nog eens het pensioen moet naar
mijn meening verband houden met een zekere prestatie,
die recht geeft op pensioen en als men dat recht heeft,
moet het worden toegepast, onafhankelijk van het in
komen, dat de betrokkene geniet. Vandaar dat ik eenigs-
zins sta aan de zijde van mevrouw Buisman, wat betreft
de periode van ambtsvervulling, waarna het pensioen
moet worden toegepast. De commissie stelt voor om
iemand recht te geven op pensioen na een ambts
vervulling van 8 jaar, ik vind die termijn te willekeurig,
omdat daarbij weer het pas genoemde verband zoek
raakt. Men moet naar mijn meening dat recht verleenen
na, laat ik maar zeggen, de eerste periode, die daarvoor
in aanmerking komt er moet natuurlijk daarvoor een
zekere termijn gesteld worden, omdat het niet aangaat
dat b.v. iemand, die een week wethouder is geweest,
wordt gepensionneerd en het ligt voor de hand, dat
men daarvoor neemt de eerste afgeronde periode
De heer Vromen: Is dat dan niet willekeurig
De heer Tamminga Dat ligt in de lijn van de
thans geldende verordening, die ook verband legt tus-
schen den duur der ambtsvervulling en het pensioen en
ook in de lijn van het voorstel der commissie als zoo
danig, dat hetzelfde verband kent. Wanneer iemand
echter na een 4-jarige periode aftreedt, gaat volgens
dat voorstel zijn recht op pensioen voor de eerste 4
jaren verloren, maar is hij in totaal 8 jaren wethouder
geweest, dan herleeft die periode weer. Daarin nu zit
een zekere onbillijkheid en daarom acht ik het conse
quent dat men het recht op pensioen na een 4-jarige
periode laat ingaan. Ik zie daar te minder bezwaar in,
omdat de commissie zelf verband legt tusschen het
bedrag van iiet pensioen en den duur der ambts
vervulling.
De Voorzitter: Ik zou thans willen voorstellen de
artikelen een voor een te behandelen, dan zal daarbij
de gelegenheid bestaan om de speciale principes, zooals
die daarbij naar voren komen, te verdedigen. Ik geloof
dat dit het beste is. Dat is eigenlijk van het begin af
mijn bedoeling geweest; wanneer men over het principe
van art. 1 spreekt moet daar niet bij worden gehaald
de kwestie, die bij art. 6 aan de orde komt, n.l. of de
vergoeding voor iemand, die een openbare betrekking
aanvaardt, moet blijven bestaan, ja of neen, enz., want
op die manier blijven de besprekingen steeds door elkaar
loopen. Daarom wil ik voorstellen thans art. 1 in be
handeling te nemen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der
Ontwerp-Verordening met de daarop ingediende amen
dementen.
Art. 1.
De Voorzitter: De commissie stelt voor, zooals in het
Ontwerp is afgedrukt, daarop is een amendement in
gediend door de heeren Botke en M. Molenaar en de
commissie geeft het advies, dit amendement af te wijzen.
Verlangt nog een van de leden hierover het woord
De beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar: Ik stel voor, ons amendement
op art. 1 eenigszins te wijzigen, om daarmee tegemoet
te komen aan de opmerking van de commissie, dat de
termijn van 4 jaren, welken wij wenschen te stellen, ook
in art. 1, eerste lid, tot uitdrukking dient te komen. Ik
stel dus voor in het eerste lid van het door ons inge
diende amendement op art. 1 in te lasschen de woorden
,,doch gedurende hoogstens 4 jaren."
De Voorzitter: Dus achter het woord „ambtsvervul
ling" worden ingelascht de woorden „doch gedurende
ten hoogste 4 jaren".
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik zou graag als
minderheid in de commissie ook een amendement in
dienen, n.l.
„Ondergeteekende stelt voor dat bij een wethou
derschap van minder dan 2 jaar de helft van de ver
goeding wordt uitgekeerd."
Ik zou ook over het artikel zelf nog graag een enkel
woord willen zeggen.
ÖO
De Voorzitter: Heeft U het amendement schriftelijk
Mevrouw BuismanBlök Wijbrandi: Ja. Spreekster
dient het amendement in.
De Voorzitter doet daarvan voorlezing en vraagt dan:
Welke vergoeding bedoelt U, die de commissie voor
stelt of die de heeren Botke en Molenaar voorstellen
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiDie de com
missie voorstelt.
De Voorzitter vult het amendement aan met de woor
den „zooals de commissie bedoelt."
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik zou nog een
enkel woord willen zeggen. De heer Van der Veen heeft
gesproken over de kwestie van de pensionneering van
de ambtenaren en de pensionneering van de wethouders
en hij heeft die in verschillende opzichten vergeleken,
ook en vooral naar aanleiding van het voorstel van Bur
gemeester Patijn. Ik zou nu toch even willen vertellen
wat een van de partijgenooten van den heer Van der
Veen, de heer Michels, lid van Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland, eenigen tijd geleden in „De Gemeente",
het orgaan van de Vereeniging van Sociaal-Democra
tische Gemeenteraadsleden, heeft geschreven.
De heer Michels stelt de vraag, waarom de tot dusver
gevolgde methode van pensionneering van wethouders
niet bevredigde en waarom er in de burgerij een zeker
verzet tegen groeit naarmate de methode toepassing
vindt.
Die vraag beantwoordt hij aldus
„In de eerste plaats, omdat de naam fout is. Pen
sioen onderstelt een vergoeding wegens invaliditeit of
ouderdom, althans, indien men niet langer in staat is,
zijn werk waar te nemen. Men ziet echter in de
meeste gevallen menschen in de kracht van hun leven
heengaan uit de eene functie, waarna zij pensioen ver
dienen, en dadelijk overgaan in een andere, waar zij
in luttel jaren opnieuw een pensioen verdienen. Voor
pensioen is het aantal dienstjaren, waarop men een
betrekkelijk hoog pensioen levenslang heeft verdiend,
veel te klein.
Het is voor de groote massa, die van eenige be
hoorlijke zorg verstoken is, stuitend om waar te ne
men, hoe vele personen in den lande op deze wijze
zonder noodzaak groote sommen uit de publieke kas
trekken. En voor de ambtenaren, die deze zelfde
pensioenen pas na tientallen van jaren en dan nog
dikwijls na er jaren lang premie voor gestort te heb
ben, kunnen verdienen, is het eveneens een aangele
genheid, waarvan zij den rechtsgrond onmogelijk
kunnen begrijpen."
Dat is het oordeel van een van de sociaal-democraten,
die het dus in dat opzicht volkomen met de commissie
eens is.
Dan zou ik nog even iets willen zeggen over het
weduwenpensioen, waarover de heer Van der Veen
sprak. Ik heb mijn best gedaan in de commissie om in
het Ontwerp te doen opnemen, dat de weduwe van een
zittend wethouder niet dadelijk zonder inkomsten zou
komen te staan na den dood van haar man
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1930.
95
De Voorzitter: Mag ik U even in de rede vallen? Wij
zijn nu bezig met beschouwingen over art. 1, het andere
komt straks. Op het oogenblik zijn alleen in behandeling
art. 1 van de commissie en de daarop ingediende amen
dementen van de heeren Botke en Molenaar en van
mevrouw Buisman.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiIk maak mijn
excuus, dat ik even doorging, doordat ik er niet zoo
gauw bij stilstond, dat het art. 1 was, waar we mee
bezig zijn.
De heer Vromen: In de eerste plaats zou ik willen
zeggen en in zooverre lijkt dit misschien iets op alge
meene beschouwingen, ofschoon het ook te maken heeft
met de beschouwing van dit artikel dat het mij per
soonlijk buitengewoon onaangenaam heeft getroffen,
dat van de zijde van den heer Van der Veen een lang
betoog is gehouden, dat hij daarbij in extenso heeft
voorgelezen de wijze waarop destijds de ambtsvoor
ganger van den Voorzitter de zaak van de wethouders-
pensionneering aan de orde heeft gesteld en dat hij heeft
gemeend dat te moeten doen na in een inleidend woord
te zeggen: „de wethouderspensionneering acht ik een
buitengewoon ernstige zaak". Het lijkt daardoor, alsof de
commissie het zoo niet heeft beschouwd, maar de vele
arbeid, die de commissie hieraan heeft besteed en die
zij in haar rapport heeft neergelegd en de beschouwin
gen, welke zij later nog in bijlage 9 heeft neergelegd,
verdienden m. i. een betere bejegening dan die, welke
daaraan is gegeven door den heer Van der Veen, die
blijkbaar alleen de woorden ernstige voorlichting meent
te mogen gebruiken en die van het geheele Ontwerp
niets overlaat. Ik kan mededeelen dat het Ontwerp, dat
wij indienen, het resultaat is van, laat ik het maar noe
men, een ernstig en langdurig georganiseerd overleg
tusschen de fracties ik heb wel eens slechter werk
van georganiseerd overleg gezien en daarom spijt
het mij, dat hier van de zijde van de S. D. A. P. ten
aanzien van dit werk van deze commissie voor geor
ganiseerd overleg niet anders dan een dergelijke beje
gening als van de zijde van den heer Van der Veen is
gekomen. M. i. is die volkomen onverdiend.
Dat blijkt al uit het amendement op art. 1. Door een
van de voorstellers van deze amendementen is straks
gezegd, dat er natuurlijk nooit een verordening is te
maken, die volmaakt is. Welnu, ook wij hebben de over
tuiging, dat de verordening, zooals de commissie die
aan den Raad voorlegt, ook na allerlei pourparlers nog
niet geheel volmaakt is, maar ik meen toch, dat zij den
toets der critiek kan doorstaan. En al is het zoo, dat wij
ons niet beroepen op de redeneering, die werd gehuldigd
anno zooveel, toen men de thans bestaande verordening
overhaast ging invoerendat was de redeneering van
den heer Patijn, die de heer Van der Veen heeft gemeend
te moeten citeeren als wij zien, hoe overal in den
lande, of bijna overal, ook in plaatsen, waar de S. D.
A. P. een zeer belangrijken en grooten invloed heeft, de
verordening op de pensionneering van wethouders
wordt veranderd in de richting, zooals door de com
missie thans wordt voorgesteld ik zou zeer veel
plaatsen in ons land kunnen noemen, waar dat is ge
beurd dan is het zeer onjuist om te zeggen, dat het
Ontwerp, dat wij indienen, eigenlijk zelfs nog ouder-
wetscher en slechter is dan de gedachtengang, die reeds
in 1900 en zooveel door den heer Patijn werd gevolgd.
Mevrouw Buisman heeft zoopas al den heer Michels -
die, naar ik meen, een tijdlang Gedeputeerde van Noord-
Holland is geweest geciteerd en ik kan wel mede
deelen dat in alle verordeningen, die tot nu toe zijn ge
wijzigd of in bijna alle het systeem is aangeno
men, dat men een vergoeding gedurende 3 jaren vol
doende acht dus een afloopend wachtgeld otn aan
den nadeeligen toestand, waarin iemand, die aftreedt
als wethouder, gekomen is, tegemoet te komen. Ik be
grijp dan ook niet, waarom men dat nu weer moet aan
vallen en waarom men daar 4 jaar van wil maken, want
niet alleen de meerderheid der commissie, maar de ge
heele commissie, waarin daartegen geen stem is opge
gaan, heeft dit voorstel der commissie als juist erkend;
ook zelfs door den vertegenwoordiger van de S. D. A. P.
is daar niet een voorstel gedaan om uit te gaan boven
de regeling, die door de commissie is gegeven.
Nu een enkel woord over het amendement, dat door
mevrouw Buisman is ingediend. Het feit, dat iemand,
die gedurende 2 jaar of 1 jaar zitting heeft gehad als
wethouder, minder zou zijn geschaad in zijn sociale
positie dan iemand, die 3 jaar zitting heeft gehad, is zoo
moeilijk uit te maken en de grens, die mevrouw Buis
man trekt, is zoo willekeurig, dat de commissie in dat
amendement niet kan meegaan, ook omdat hier het ge
meentebelang kan meebrengen, dat iemand op een ge
geven oogenblik heengaat als wethouder en geen dag
of geen maand langer blijft. Dan moet niet in het geding
kunnen komen dat de betrokkene, door 1 maand langer
wethouder te blijven, op de volle vergoeding aanspraak
zal kunnen maken. Er is geen direct verband al kan
er wel eens verband zijn tusschen den achteruitgang
in de sociale positie en den tijd van het wethouder
schap; wèl is er verband met het feit, dat iemand wet
houder is geweest, maar niet met den tijd. Dit is de
reden, waarom de commissie het in het gemeentebelang
wenschelijk acht aan de mogelijkheid van heengaan van
een wethouder geen enkele financieële aangelegenheid
te moeten binden. V/ij moeten die gevallen over één
kam scheren en voor zoover niet in art. 6 anders is be
paald waarover wij straks spreken aan eiken wet
houder, die aftreedt, een vergoeding gedurende 3 jaren
uitkeeren.
De heer M. Molenaar: Een enkel woord nog hierover,
heel kort. Ik zal er mij van onthouden om de aanvallen,
die tegen ons zijn gedaan, te beantwoorden; in de ge
maakte opmerkingen hebben wij eigenlijk niet veel
nieuws gehoord. De heer Vromen heeft in een uitvoerig
betoog eigenlijk een herhaling gegeven van wat in bij
lage 9 staat, maar ik kan niet toegeven, dat hij er in
is geslaagd om wat ik heb aangevoerd te ontzenuwen.
Dit geldt met name ten opzichte van die bepalingen,
die het in de hand kunnen werken, dat een onge-
wenscht wethouder aanblijft, indien hij van zijn aftreden
financieel nadeel vreest. Ik heb toch uitvoerig betoogd
dat een wethouder, die b.v. 7'/2 jaar in functie is en
die eigenlijk zou moeten aftreden, alles zal trotseeren
om 8 jaar aan te blijven, teneinde pensioengerechtigd
te worden.
De heer Vromen heeft gewezen op de ambtenaren en
gezegd dat deze ook oud worden gepensionneerd. Het
is echter beleend, dat, indien een ambtenaar moet af
treden in verband met verandering van zijn dienstvak,
hij een wachtgeld krijgt, en dat is heel wat anders dan
dat niets wordt uitgekeerd, zooals door de commissie
wordt voorgesteld, aan een wethouder, die afgaat als
hij minder dan 8 jaren zittingstijd heeft
De heer Vromen: Die krijgt een vergoeding!
De heer M. Molenaar: Ja, gedurende 3 jaar, maar een
ambtenaar, die 10 jaar diensttijd heeft, krijgt gedurende
10 jaar wachtgeld.
De heer Vromen heeft zich beklaagd, dat onzerzijds
geen waardeering is voor het werk van de commissie.
Uit mijn betoog is dat niet gebleken; ik wil hier graag
uitspreken dat, hoewel wij het met de voorstellen der
commissie niet eens zijn, wij wel degelijk waardeering
hebben voor het werk der commissie en dat wij ook
waardeering hebben voor de wijze waarop onze amen
dementen in bijlage 9 zijn beantwoord, waardoor een
serieuze discussie mogelijk is gemaakt.