„den financieelen toestand der gemeente inderdaad
nog niet van dien aard achten, dat op min voor
zichtige wijze met de inkomsten der gemeente mag
worden omgegaan."
Ter toelichting worden dan verschillende punten uit-
ge,werkt, waarvan ik noem
o. dat de uitgaven zich in steeds stijgende lijn
bewegen;
b. dat de vaste schuld zich in sterk stijgende lijn
beweegt;
c. dat Leeuwarden weldra weer gerangschikt zal
moeten worden onder de zwaarst belaste gemeenten;
d. dat de financieele toestand der gemeente er voor
de naaste toekomst weinig rooskleurig uitziet.
Daarvan vindt men in de motiveering van Gedeputeerde
Staten geen woord. En geen wonder. Het vermenig-
vuldigingscijfer voor het heffen van de gemeentelijke
inkomstenbelasting is sedert 1927 teruggeloopen van
5.6 tot 5.3, daarna tot 4.8 en nu tot 4.4. En dat terwijl
we nog hebben onze 3-jarige H. B. S. met Hoogere
Handelsschool, ons Bewaarschoolonderwijs, ons Ste
delijk Orkest, thans Friesche Orkest Vereeniging en
terwijl onze mooie plantsoenen nog ongeschonden zijn
gebleven.
Hoe staat het nu met de bewering, dat Leeuwarden
is een van de zwaarst belaste gemeenten? Ik heb wille
keurig uit de statistiek betreffende den belastingdruk
van de Rijksinkomstenbelasting (in hoofdsom en op
centen voor provincie en gemeente), Verdedigings
belasting II en de gemeentelijke inkomstenbelasting te
zamen genomen de 25 volgende gemeenten Leeu
warden, Groningen, Assen, Zwolle, Zutphen, Arnhem,
Nijmegen, Enschede, Hengelo, Amersfoort, 's Hertogen
bosch, Tilburg, Eindhoven, Maastricht, Alkmaar, Zaan
dam, Hilversum, Gouda, Leiden, Vlaardingen, Schiedam,
Middelburg, Vlissingen, Deventer en Dordrecht en daar
is bij een inkomen van 2000.Leeuwarden no. 9
en bij een inkomen van 5000.no. 10.
Het is dan ook geen wonder dat Gedeputeerde Staten
niet spreken over den financieelen toestand van deze
gemeente. Ja toch, één argument wordt door Gedepu
teerde Staten ontleend aan de tijdsomstandigheden.
Luister.
„Handel en Nijverheid toch doorleven een tijd van
druk. Land- en tuinbouw, welke de hoofdbronnen van
bestaan in deze provincie vormen, hebben het vooral
zeer moeilijk. Groote werkloosheid dreigt alreeds
niet meer, doch heerscht reeds onder de landarbeiders
en zal ook aan de gemeentebesturen groote zorg
baren. Bevolking en besturen moeten in dezen moei
lijken tijd samen werken, om al worstelende boven
te blijven."
Den verschillenden gemeentebesturen zal dit uit den
mond van Gedeputeerden vreemd in de ooren klinken,
want zij herinneren zich nog de missives van Gedepu
teerde Staten van 15 Augustus 1928 en 12 December
1928 inzake de jaarwedden van Burgemeesters, Secre
tarissen en Ontvangers.
In 't eerste ontwerp-besluit stond
„In afwijking van de geldende regeling der jaar
wedden van de burgemeesters, de secretarissen en
de ontvangers der gemeenten in de provincie worden
de jaarwedden in de gemeenten, waar pensioen-
verhaal wordt toegepast, vastgesteld tot zoodanige
bedragen, dat na de toepassing van dat verhaal de
in de geldende regeling bepaalde bedragen zuiver
worden genoten."
En in het tweede ontwerp-besluit van Gedeputeerde
Staten van 12 December 1928 lezen wij
„Nauwgezette overweging heeft ons tenslotte tot
de overtuiging gebracht, dat niet behoort te worden
volstaan met de ontworpen wijziging, doch dat een
algemeene verhooging der jaarwedden dient plaats
te hebben."
En onder VII
„In gemeenten, waar pensioenverhaal wordt toe
gepast, worden de jaarwedden vastgesteld tot zoo
danige bedragen, dat na de toepassing van dat ver
haal de in de regeling bepaalde bedragen zuiver
worden genoten."
Daarop reageerden toen de meeste gemeenteraden met
dezelfde argumenten als waarop thans Gedeputeerden
zich beroepen.
Ondanks dit hebben Gedeputeerde Staten toen hun
wil doorgezet. Verstandig, of niet verstandig, daar blijf
ik thans buiten, doch laten Gedeputeerden een beetje
voorzichtig wezen met het woordje dictatuur.
Als Raad van Leeuwarden hebben wij alleen te maken
met onze gemeente, en Leeuwarden is een van de zeer
weinige Friesche gemeenten, die gunstig hebben ge
adviseerd.
In Leeuwarden was vóór de wijziging het salaris van
den Burgemeester 8000.dat van den Secretaris
6000.— tot 7000.en dat van den Ontvanger
4000.tot 4600.terwijl 5(4 pensioenpremie
moest worden gestort. Thans is het salaris van den
Burgemeester 9000.dat van den Secretaris
6500.tot 7500.en dat van den Ontvanger
4400.5000.terwijl deze salarissen onverkort
worden genoten, want hiervan mag geen pensioenverhaal
worden geheven.
In andere gemeenten is deze verhooging tegen den
wil van den geheelen Raad of van een meerderheid in
den Raad doorgezet. Hoe zouden Gedeputeerde Staten
het vinden, als nu van die verhooging werd gezegd,
wat zij thans van de verhooging der werkliedenloonen
durven te zeggen, n.l.
„Maar bovendien, in deze geheel ongemotiveerde
loonsverhooging, die geen hoogere arbeidsprestatie
tengevolge zal hebben, en deswege een absoluut im
productieve uitgaaf voor de gemeente is, kan niet
anders worden gezien dan een verspilling."
Mijn eerste conclusie is: Uit deze woorden spreekt de
diepe minachting van 't college van Gedeputeerde
Staten zoo niet tegen den arbeider individueel, dan toch
tegen de arbeidersklasse in het algemeen.
Ja, 't gaat tegen de arbeidersloonen, 't ligt er duimen
dik op, want
„Gedeputeerde Staten overwegen, dat de tijds
omstandigheden deze jaarlijksche hoogere uitgaven
van rond 35.600.niet motiveeren, doch integen
deel eerder tot een loonsverlaging zouden moeten
leiden."
Indien dat werkelijk geboden was, waarom dan niet de
eisch gesteld van 8(4 pensioenpremie? Dat zou een
besparing hebben gegeven van 45.000.Natuurlijk
ben ik hiertegen, maar, op gevaar af van te worden mis
verstaan en onjuist te worden beoordeeld, moet ik dit
gebruiken om tot een tweede conclusie te komen, n.l.
In wezen gaat het niet om de vraag, of onze begroo
ting de uitgaafpost van de verhoogde werkloonen niet
kan dragen, maar om de verhooging dier loonen zelf.
Daar, en daar alleen gaat het om.
De heer Oosterhoff: Natuurlijk
De heer Peletier: Volkomen juist
De heer H. de Boer: Hierin stemmen Gedeputeerde
Staten en Vrijheidsbondsche fractie volkomen overeen.
Doch de overeenstemming gaat verder. Gedeputeerde
Staten zeggen
,,'t Is een verspilling in dubbelen zin, omdat men er
ook mede wil prikkelen tot opvoering der loonen in
het particulier bedrijf, dus, storend wil inwerken op
de natuurlijke factoren die het loonpeil behooren te
beheerschen."
In 't adres van de Vrijheidsbondsche fractie staat dat
„uit de uitspraken van leden van de Sociaal-
Democratische en de Anti-Revoiutionnaire Raads-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. 111
fractie duidelijk is gebleken, dat bij hen de wensch
voorzat om met deze loonsverhooging pressie uit te
oefenen op de particuliere werkgevers of daardoor
loonacties in het particuliere bedrijf uit te lokken."
Er is slechts één verschil: in de missive van Gedepu
teerde Staten staat „men", terwijl de Vrijheidsbondsche
fractie een nieuwe coalitie bewerkte, n.l. van S. D. A. P.-
ers en Anti-Revolutionnairen in dezen Raad.
Wat de uitspraak van het college van Gedeputeerde
Staten betreft, laat dit college met name de plattelands
gemeenten eens vragen of de verhooging der jaarwed
den van burgemeesters, secretarissen en ontvangers ook
prikkelend heeft gewerkt op den drang van het overige
gemeentepersoneel om hun loonen verhoogd te krijgen.
Of hebben Gedeputeerde Staten de loonen der eerst
genoemde ambtenaren verhoogd met de bedoeling om te
prikkelen? Maar waarom spreken Gedeputeerde Staten
dan over het besluit van Uwen Gemeenteraad om de
arbeidersloonen te verhoogen, zooals zoopas is geme
moreerd?
Bovendien is er in den Raad niet in dien zin over
gesproken. Er zijn slechts enkele feiten geconstateerd,
n.l. Bij de discussies op 3 December 1929 zeide
„De heer M. Molenaar: De heer Peletier liet even door
schemeren dat deze verhooging voor de gemeentewerklieden
van invloed zou kunnen zijn op de loonen van de particuliere
arbeiders, n.l. dat deze een actie zouden beginnen voor hoo-
ger loon. Indien de particuliere arbeiders naar aanleiding
hiervan en het hoeft niet te zijn naar aanleiding hiervan
actie zouden voeren voor loonsverhooging, dan wil ik wel de
verzekering geven, dat wij, sociaal-democraten, hen daarin
van harte zullen steunen
De heer Oosterhoff: Daar heb je de kwestie; dat is de be
doeling.
De heer M Molenaar: omdat lage loonen niet alleen
beteekenen ellende voor de betrokken gezinnen, maar zij ook
in strijd zijn met de algemeene welvaart. Hooge loonen zijn
niet in strijd met de algemeene welvaart, integendeel, en daar
is één kapitalist op de wereld, die dat schijnt in te zien, n.l.
Ford in Amerika. Deze heeft herhaaldelijk betoogd, dat hooge
loonen in het bedrijfsleven noodig zijn, omdat zij de koop
kracht bevorderen en daardoor de algemeene welvaart ver
beteren.
Ik zal daar niet langer bij stilstaan, alleen wil ik nogmaals
zeggen, dat, als de particuliere arbeiders actie gaan voeren
voor loonsverhooging, wij hen daarin van harte zullen steunen.
De heer Dijkstra: De kwestie van de loonen is een kwestie
van macht en als de arbeiders maar beschikken over een be
hoorlijke organisatie, is het heelemaal een kwestie van macht.
Als wij de menschen kunnen brengen op een behoorlijk peil,
is dat niet meer dan onze plicht. Want wie durft beweren,
dat er in deze verhooging van de loonen der werklieden ook
nog maar één stukje weelde zit? Dit is nog maar een stukje
brood, meer niet en dat is dan ook de reden, waarom ik hier
voor stem."
Verder sprak toen
„De heer Tamminga: Ik weet wel, daaraan zitten verschil
lende moeilijkheden vast, voor het particulier bedrijf is het in
den regel uiterst moeilijk om een verhooging tot stand te
brengen en vandaar dan ook dat een economische verbetering
voor de arbeiders in den regel door harden strijd moet wor
den verkregen. Maar als men de productiemogelijkheid ziet
in de tegenwoordige maatschappij, moet men tot de conclusie
komen, dat er veel meer welvaart mogelijk zou zijn; verhoo
ging der koopkracht van breedere lagen in de maatschappij
is mijns inziens daartoe noodig."
Bij dezelfde gelegenheid zei nog
„De heer Lautenbach: U (n.l. de heer Vromen) kon niet
verrast wezen, dat wij hier in meegingen en wij konden niet
verrast zijn, dat de Vrijheidsbond hiertegen was, want krach
tens de historie is hef altijd zoo geweest, dat de Vrijheids
bond zich steeds tegen elke kleine verhooging van de arbei
ders heeft verzet."
Thans de Chantage. Gedeputeerde Staten spreken in
het slot van hun missive van een hoogst noodige par-
tiëele herziening der ambtenaarssalarissen.
Dus hoogst noodig. Maar wat staat in het schrijven
van 't College van Gedeputeerde Staten van 14 Novem
ber 1928, nadat tot verhooging der ambtenarensala
rissen door den Raad was besloten Ziehier
„Voor het bepalen van onze handeling jegens dit
besluit (n.l. wijziging der instructie voor de hulpkeur
meesters van vee en vieesch en de eventueele begroo-
tingswijziging) zouden wij gaarne worden ingelicht,
of Uw Raad zich door de aanneming van het voorstel
tot verhooging der ambtenarensalarissen gebonden
acht om in 1929 aan een verhooging der salarissen
van de werklieden der gemeente mede te werken."
Let op
„Indien dit het geval is en de Raad thans dus
slechts een helft der voorgenomen salarisherziening
van het gemeentepersoneel heeft tot stand gebracht,
zonder te weten, wat de andere helft, die het volgende
jaar aan de orde zal komen, omvat, terwijl toch deze
beide helften als noodwendig aan elkaar verbonden
zouden moeten worden beschouwd, dan zoude deze
wijze van handelen van Uw Raad voor ons College,
dat de financieele gevolgen van het geheel der rege
ling, die voor den Raad zelf nu nog onbekend zijn,
niet kan overzien, een bezwaar moeten opleveren
goedkeuring te hechten aan de nu tot stand gekomen
regeling van het onderdeel der salarissen van het
gemeentepersoneel, t. w. van de ambtenaren in enge-
ren zin."
Duidelijk en onomwonden wordt gezegd
Als wij, Gedeputeerde Staten, met zekerheid wisten,
dat het volgend jaar de loonen der gemeentewerklieden
worden verhoogd, keurden wij de verhoogde ambte
naarssalarissen niet goed
De heer Vromen: Niet waar! jullie kunnen niet lezen.
De heer H. de Boer: let wel: de ambtenaren
salarissen, waarvan ze thans zeggen, dat deze hoogst
noodig moesten worden herzien. M. a. w.: Wij weigeren
de ambtenaren recht te doen, als wij de overtuiging
hebben, dat de Raad aan de werklieden recht zal
doen
De heer Vromen: Dat is de opvatting van den heer
Staal geweest
De heer H. de BoerOf nog anders gezegd
Gij, Raad van Leeuwarden, moet denken zooals wij en
eerst dan zijn we genegen, onze moreele plicht ten op
zichte van de ambtenaren te doen. Ik zou dat, om in
de lijn te blijven, chantage kunnen noemen, doch zal dit
niet doen, omdat het College van Gedeputeerde Staten
voor zichzelf maar moet uitmaken, wat het moreel wel
of niet geoorloofd acht. Doch hiermee staat als feit vast,
dat de gedachte van Gedeputeerde Staten is geweest
Wat de gevolgen ook zijn, al zullen anderen (i. c. de
ambtenaren) de dupe er van worden, voor de werk
lieden zal in geen geval iets gebeuren. Dit blijkt thans
wel duidelijk.
De partiëele herziening. Thans iets over de zinsnede
van Gedeputeerde Staten dat we hier te doen hebben
met een partiëele herziening der ambtenarensalarissen.
Dit ontken ik, al neem ik wel aan dat het meer in de
lijn van de opvatting van de Gedeputeerde Staten zou
zijn geweest, indien de salarisherziening der ambtenaren
zich tot een partiëele had beperkt, in dit geval enkele
hoogere ambtenaren. In het Georganiseerd Overleg is
echter de technische herziening, mede met mijn volle
medewerking, uitgegroeid tot een algemeene herziening
of bijna algemeene herziening
De heer Vromen: Bijna, ja
De heer H. de Boer: waarin de lagere ambte
naren mee zijn betrokken.
De Raad heeft hieraan zijn goedkeuring gehecht,
waardoor de herziening der salarissen van het lagere
ambtenarenpersonee! gekoppeld is aan die van de hoo
gere en daaraan, en volgens mijn meening alleen daar
aan, hebben de lagere ambtenaren te danken, dat hun
verhooging veilig is kunnen worden gesteld.
Maar daarmee moest 't dan ook onverbiddellijk uit
zijn. Ja, voor Gedeputeerde Staten, doch voor de Raad
niet.