112 Versiag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. En zoo heeft de Raad 3 December 1929 besloten, dat ook de loonen der gemeentewerklieden, alzoo de arbei- dersloonen, zouden worden verhoogd, d. w. z. de loonen der arbeiders zijn op het peil gebracht, dat ze zouden hebben gehad, indien niet door Gedeputeerde Staten, tegen den wil van den Raad in, in 1925, de pensioen premie van hen en van 't overige gemeentepersoneel op 5'/2 was gebracht. Welnu, de salarissen van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger zijn belangrijk verhoogd, op initiatief van Gedeputeerde Staten, die van ambtenaren en politie met goedkeuring van 't College van Gedeputeerden, en de Raad heeft welbewust de loonen der werklieden niet achterwege willen laten, waarbij we in 't geheugen roepen de woorden van Dr. Westerhuis, gesproken op 17 December 1929, bij de behandeling der begrooting voor 1930 „Vervolgens wilde ik zeggen, dat ook nu blijkt, dat er is een groote tegenstelling tusschen den Vrijheidsbond en ons, waar de fractie van den Vrijheidsbond nu reeds aankondigt, dat zij straks zal stemmen tegen deze begrooting, terwijl wij met de meest mogelijke vrijmoedigheid zullen stemmen vóór dezelfde begrooting. En ik wil hierbij dadelijk ook maar iets zeggen omtrent het bezwaar van den Vrijheidsbond, n.l. ten opzichte van het punt verhooging der loonen, waartoe de vorige vergadering is besloten. Wij zullen over dat onderwerp natuurlijk de discussies niet meer openen, maar ik wil toch zeggen dat, wanneer ik in de gelegenheid was geweest te stemmen ik was op dat oogen- blik hier niet aanwezig ik met vreugde zou hebben ge stemd voor die verhooging. Waarom? Omdat ik altijd nog van meening hen, dat de verdeeiing van het maatschappelijk inkomen nog niet zoodanig geschiedt, dat daarop geen ge rechtvaardigde critiek is uit te oefenen. En wanneer ik dan door een verhooging van de loonen, zooals hier, iets weg kan nemen van die onrechtvaardigheid, die ik eiken dag consta teer, dan werk ik daartoe van harte mede." De heer Tamminga liet zich in de vergadering van 3 December 1929 uit als volgt „Ik zou ook graag een enkel woord willen zeggen en ik wil dan beginnen met het te betreuren, dat er eigenlijk nooit over de arbeidsloonen kan worden gesproken in een behoor lijk rustige sfeer. Zoover mijn herinnering reikt, is dat altijd zoo geweest, dat was al zoo toen ik jong was. Ik ben nog niet zoo heel oud, maar ik heb toch een bewuste ervaring van ongeveer dertig jaren achter den rug en zoover die bewuste herinnering van mij teruggaat, was het in den kring, waar gesproken werd over arbeidsloonen, altijd mis. De heer Vromen heeft zoopas een groote waarheid gezegd en de heer Vromen zegt wel eens meer een waarheid als een koe toen hij zeide De kwestie van het loon is een kwestie van macht Het komt mij èn uit sociaal èn uit economisch oogpunt ge- wenscht voor, dat die loonen over de geheele linie worden verhoogd." En naar aanleiding van het besluit van Gedeputeerde Staten in 1925 om 5y2 pensioenpremie te heffen, heeft de heer M. Molenaar toen reeds gezegd „Onder deze omstandigheden heeft het geen zin de adres sen, die omtrent deze aangelegenheid zijn ingekomen, te be spreken. Het heeft geen zin het al of niet nuttige van de daarin bepleite wenschen en verlangens in overweging te nemen, noch ook om de gevolgen van de te nemen maatregelen nader te beschouwen. Wanneer zij het daartoe gunstige tijd stip gekomen acht, zal onze fractie herziening van de lieden afgedwongen maatregelen ter hand nemen." Ik zelf heb 3 December 1929 gezegd „Thans de loonen der werklieden. Ik acht mij gelukkig er het mijne toe te hebben kunnen bijdragen, in volle overtui ging, om het oogenblik te kiezen, waarop ook voor verhoo ging van de loonen der werklieden iets kon worden gedaan. Wanneer ik dat zou hebben verzuimd, zou ik dat 'als een beleediging van mijn socialistisch gevoel hebben beschouwd en zou ik mijn socialistische overtuiging geweld hebben moe ten aandoen." De dictatuur. Dit wordt door het college van Gedeputeerde Staten opgevat, alsof de Gemeenteraad staat onder de dicta tuur van de in de Commissie voor het Georganiseerd Overleg alleenheerschende arbeidersvertegenwoordiging in de gemeente. Wij stellen daartegenover de overtuiging, dat de ge lukkig steeds meer veld winnende gedachte van de democratie dit resultaat heeft mogelijk gemaakt. Wij achten ons gelukkig daartoe te hebben medegewerkt en als van zekere zijde blijkbaar met instemming van 't college van Gedeputeerde Staten wordt gezegd, dat de Commissie voor het Georganiseerd Overleg in deze gemeente het karakter zou hebben aangenomen van een Commissie voor georganiseerde chantage, dan zullen we ons maar troosten met de gedachte „Mensch erger je niet". In volle blijmoedigheid en met steeds vaster wil zullen we blijven aansturen naar een toekomst, waarbij in volle harmonie tusschen ambtenaren en werklieden beider belangen tot hun volle recht kunnen komen. Dit is thans, zij 't ook niet zonder moeilijkheden, wij erkennen het gaarne, mogelijk geweest en we twijfelen niet, of dit zal ook in de toekomst mogelijk blijken. De leuze „Verdeel en heersch" heeft op de ambte naren en werklieden geen vat meer en met groote vreugde begroeten we de pogingen die in de arbeiders beweging ondernomen worden, om te komen tot één organisatie van het overheidspersoneel. Naarmate dat proces zich voltrekt, zal het Georgani seerd Overleg krijgen de plaats die het behoeft, om uit te groeien tot het instituut, zooals de beste kenners van het Georganiseerd Overleg zich dat hebben gedacht. De heer Westerhuis zei terecht in December 1929, bij de behandeling der begrooting voor 1930 „Kijk, speciaal in deze commissie moet sprake zijn van overleg, er moet daar constructieve arbeid worden verricht en door geven en nemen moet men daar komen tot een resul taat." De heer Tamminga sprak in de vergadering van 3 De cember 1929 als volgt „Nu nog een enkel woord over het Georganiseerd Overleg. Hoewel ik op het gebied van het Georganiseerd Overleg nog heel weinig ervaring heb, meen ik toch iets er van té moeten zeggen. Mijn eerste ervaring was al van zeer onaan- genamen aard; het vorig jaar toch is er in deze vergadering over het Georganiseerd Overleg veel te doen geweest, toen zijn hier harde noten gekraakt, en ik meen dat hier toen zelfs gesproken is van „georganiseerde chantage" en van „dicta tuur van het proletariaat". Ik heb echter dit jaar een stukje geschiedenis van het Geor ganiseerd Overleg meegemaakt en dat wil ik hier toch even vertellen. Ik kan in dit verband den heer Vromen dankbaar zijn, dat hij het vorig jaar zoo tegen het Georganiseerd Over leg is te keer gegaan, want ik geloof dat het juist het optre den van den heer Vromen is geweest, waardoor niet een lid van den Vrijheidsbond, doch een Anti-Revolutionnair is ge komen als vertegenwoordiger van den Raad in het Georga niseerd Overleg. Ik heb daardoor alle vergaderingen, die door het Georganiseerd Overleg zijn gehouden en waarvoor ik in aanmerking kwant, meegemaakt en ik kan niet anders zeggen dan dat ik daar niets anders heb ondervonden dan wat mij sympathiek was. Ik heb mij verblijd, dat wij daar in elk geval in een rustige sfeer konden spreken over de verschillende verhoudingen en loonen, dat wij daar met elkaar als werk gevers en als werknemers kalm hebben kunnen praten en zeer vriendschappelijk de verschillende punten met elkaar konden behandelen. Dat laat over het algemeen nog wel te wenschen over, omdat er nog zeer veel werkgevers zijn die zorgen voor een te grooten afstand tusschen zich en hun per soneel. Dat was hier anders. Men heeft getracht, toen ik werd gekozen in het Georga niseerd Overleg, mij bang te maken voor dat college, men heeft gezegd: daar zal je wat beleven en, rekening houdend met wat hier was gebeurd, was er wel eenige reden te vree zen dat het daar ontzaglijk revolutionnair zou toegaan en dat men er maar nauwelijks veilig zou zijn. Maar dat is heel anders uitgekomen en ik wenschte dat hier even mede te deelen als tegenwicht van wat het vorige jaar in deze ver gadering over het Georganiseerd Overleg is gesproken." Thans mijn slotwoord Bepaalde daden worden eerst later begrepen, om niet te zeggen „gewaardeerd". Eerst moet de ontwikkeling de juistheid der aan genomen handeling bewijzen. Welnu de feiten hebben gesproken. Thans, we twijfelen niet, of de Raad vraagt voor ziening bij de Kroon. Het rechtvaardigheidsgevoel van het publiek zou worden gekwetst, indien de Raad in 't ongelijk werd gesteld. In dit opzicht staat 't publiek aan den kant van den Raad. Verslag van de handelingen van den gi Mocht in 't algemeen de belooning van 't gemeente- personeel in zijn geheel aan den hoogen kant zijn, dan komt de verantwoordelijkheid daarvan toe aan den ge- heelen Raad. Laat ons de ontwikkeling der tijden afwachten, doch de Raad van Leeuwarden, zoolang deze democratisch is samengesteld, zal nimmer gedoogen, dat de belooning van het lagere personeel geen gelijken tred zal houden met die van 't hoogere personeel. Tenslotte doe ik een beroep op de plaatselijke bladen, om deze rede onverkort op te nemen, opdat er weer evenwicht komt. Immers het adres van de Vrijheids bondsfractie inzake vragen aan Gedeputeerde Staten tot afkeuring van de begrooting is volledig afgedrukt in de bladen. 't Antwoord van Burgemeester en Wethouders hierop is niet gepubliceerd. Thans staat de missive van Gedeputeerde Staten voluit in de bladen, nog wel op 't zelfde tijdstip, dat de Raad kennis kreeg van de afkeuring. Thans is het woord aan de democratie, die in Leeu warden den toon zal blijven aangeven. De heer Visser: Ik zou willen mededeelen, dat wij als Katholieke fractie geen bezwaar hebben, dat door het college van Burgemeester en Wethouders een beroep wordt ingesteld bij de Kroon omtrent deze kwestie. Daar volgt echter niet uit, dat wij, wat ons standpunt in dezen betreft, zijn veranderd; als wij morgen aan den dag weer voor het feit werden geplaatst, dat wij over deze kwestie onze stem moesten uitbrengen, dan zouden wij dat doen, zooals wij dat destijds in December hebben gedaan. Maar wij willen de gelegenheid schenken aan Burgemeester en Wethouders om in beroep te gaan bij de Kroon, zooals door mij is gezegd. Door den heer De Boer is, in verband met het schrijven van Gedeputeerde Staten, dat is gepubliceerd, zijn meening naar voren gebracht. Ik had gedacht, toen ik hier heen ging: over die kwestie is al zoo veej ge sproken, er komt een voorstel om bij de Kroon in beroep te gaan, daar zal de Raad voor stemmen en daarmee af. Maar het blijkt nu, dat thans ook de kwestie als zoo danig weer aan de orde wordt gesteld en nu ben ik niet georiënteerd en zal mij eigenlijk zoo klaar moeten maken om te antwoorden en mijn meening te zeggen De heer Peletier: Dat hoeft niet De heer Visser ten opzichte van datgene, wat door den vorigen spreker is naar voren gebracht. Voor zoover ik den heer De Boer heb kunnen volgen, is door hem in eerste instantie de kwestie van de sala- rieering van burgemeesters, secretarissen en ontvangers in het geding gebracht. Ik meen, dat wij dat vraagstuk hierbij betrekkelijk wel buiten beschouwing kunnen laten. De heer De Boer noemt het salaris van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger, van de ambtenaren en van de werklieden. Nu meen ik, dat wij bij de behandeling van deze materie toch wel altijd dit standpunt moeten innemen, dat er ten allen tijde zal blijven een verschil in salarieering en belooning voor den arbeid die door de verschillende functionnarissen wordt verricht. Ik bedoel daarmee dit, het is m. i. altijd ietwat gevaarlijk om ongelijke grootheden zooals ik ze zou kunnen noemen of verschillende factoren met elkaar in ver band te brengen. Als de heer De Boer het salaris van den Burgemeester in bespreking brengt in verband met dat van b.v. een werkman, die de straat veegt, is het dan wel een zuiver standpunt om de salarissen voor dergelijke functies, die zoo hemelsbreed uiteenloopen, als het ware zoo maar in één adem te noemen Ik meen, dat men hier moet blijven bij de kwestie, waar het om gaat en dat is de salarieering van de werklieden op zichzelf, zonder meer. Daar gaat het om en ik ben het met den heer De Boer niet eens, dat het hier, wat van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. 113 betreft de houding van Gedeputeerde Staten, speciaal gaat om de loonen van de gemeentewerklieden en dat Gedeputeerde Staten per se de werklieden in hun actie willen bemoeilijken, zonder meer. Dat zal de heer De Boer breeder moeten motiveeren, daar zal hij breeder bewijsmateriaal voor moeten aanvoeren. Het gaat hier dus om de loonen van de werklieden en in het betrokken stuk van Gedeputeerde Staten wordt verwezen naar den algemeenen socialen en maatschappe- lijken toestand. En wanneer wij daaraan onze aandacht schenken, dan blijkt het, dunkt mij, dat die toestand alles behalve rooskleurig is en dat het perspectief alles behalve helder is. De heer De Boer leze maar eens de rede van Minister Stegewald. waarin hij zegt, dat wij voor een crisis staan en dat er in Amerika, Engeland en Duitschland meer dan 10 millioen werkloozen zijn. Ook in geheel Nederland is het met de werkloosheid ernstig gesteld, vooral ook in de textiel-industrie in Enschedé is er in jaren niet zoo'n werkloosheid geweest als thans. En hoe is het in Leeuwarden. In de Meimaand, tlus in een tijd, dat er anders geen handen genoeg zijn voor den arbeid, stonden er een 50 of 60 bouwvakar beiders ingeschreven. Ik meen dat de algemeene sociaal-maatschappelijke toestand en de toestand in deze gemeente, wat het per spectief betreft, van dien aard is, dat men daarmee ter dege rekening moet houden en een salarisverhooging voor de werklieden is dan ook, op grond van dien alge meenen socialen toestand, m. i. niet gewettigd. In liefde voor de arbeidersbeweging zonder met het woord „democratie" en dergelijke dingen te schermen doe ik voor niemand onder De heer Muller: Ze denken er bij jullie anders over De heer Visser: Drie of vier menschen, maar die liefde voor de arbeidersbeweging bestaat niet ten alle tijde in het stemmen voor loonsverhooging. Dat is de ware democratie niet. Men brengt hier de loonen in het particulier bedrijf in het geding. Ik zou willen vragen of die loonen in het particulier bedrijf een toevallig iets zijn, of zij niet te maken hebben met de capaciteiten van de vakvereni gingen, nationaal en internationaal en van verschillende richting en principe en of men werkelijk meent dat de particuliere loonen niet in betrekkelijke mate parallel loopen met het algemeene welvaartspeil. Zou de heer De Boer ook als voorman in de moderne arbeidersbe weging durven beweren, dat het loon in het particulier bedrijf op zich en in zich iets toevalligs is en dat het niet verband houdt met de capaciteit van een sterke vakbeweging, nationaal en internationaal? Al mag dan misschien hier of daar door toevallige omstandigheden dat loon iets hooger zijn, in het algemeen is het toch niet een toevallig iets, maar houdt het verband met het algemeene welvaartspeil, zoowel nationaal als interna tionaal. En als ik dan de loonen in het particulier bedrijf vergelijk met die in het Overheidsbedrijf, dan herhaal ik, wat ik destijds heb gezegd, n.l. dat de loonen hier bij de gemeente belangrijk uitgaan boven die in het parti culier bedrijf. En als de loonen van de gemeentewerk lieden hier dan straks nog hooger worden opgevoerd, dan kan ik wel gemakkelijk zeggen „ik ben democraat", maar dan zal dat ook mede gaan ten koste van hen, die werkloos zijn en ook van hen, die 10.minder ver dienen dan de gemeentewerklieden, dan zal het gevolg zijn, dat ook die menschen daardoor een hoogere belas ting moeten betalen. Al is dat dan ook maar 3 of 4 cent per week, men zou dat voor hen dan toch een verhoo ging van hun contributie kunnen noemen. Zoo moeten wij de zaak ook eens bezien en dan doe ik een beroep op wat het lid Molenaar van de sociaal-democratische fractie destijds heeft gezegd. De heer De Boer zei zoo pas: de heer M. Molenaar heeft dit en dat gezegd, maar deze heeft destijds, voordat de zaak in het Georgam-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 3