114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. seerd Overleg aan de orde was, ook erkend, dat de loonen van de arbeiders nu toch hoog genoeg waren en dat men van de zijde der S. D. A. P. niet zou komen met een voorstel, om die loonen te verhoogen. En geen één van de 11 sociaal-democraten verklaarde zich toen tegen het standpunt en de houding van den heer Mole naar. Maar toen is er iets gebeurd in het Georganiseerd Overleg, wat de heeren niet kunnen goedpraten, toen heeft op commando van den vertegenwoordiger van de moderne vakorganisatie het college van Burgemeester en Wethouders de belofte gedaan, dat het met voor stellen bij den Raad zou komen. Als dat niet was ge beurd, dan had de sociaal-democratische fractie zich ook niet voor die voorstellen verklaard, maar bij de on waardige methode, die hier is gevolgd, heeft de sociaal democratische fractie niet den moed gehad om zich tegen het bestuur van de moderne vakorganisatie te kanten De heer Vromen Juist De heer Visser: De heer De Boer heeft gesproken over de democratie en de samenwerking tusschen amb tenaren en arbeiders. Maar als de salarissen van de ambtenaren te laag zijn, dan moeten die salarissen ver hoogd worden, omdat zij te laag zijn en om geen enkele andere reden. En wanneer de loonen van de arbeiders te laag zijn, dan moeten die verhoogd worden omdat zij in zich en op zich te laag zijn. Niet het een om het ander, niet een compromis en een handelstransactie wij wat en dan zullen we jullie ook wat geven en anders basta! Dan moet men de zaken reëel en practisch be schouwen. Wat is hier gebeurd in het Georganiseerd Overleg? De stemmen zijn gekocht, er is eenvoudig ge zegd: gij zult ook meer hebben, maar dan moet gij ook stemmen voor onze salarisverhooging. Dat is de meest unfaire handelstransactie. Men had alleen moeten zeg gen: ik zal er voor stemmen, als de salarissen te laag zijn. En de ambtenarensalarissen waren toch te laag, want ook de arbeiders hebben zich daar voor verklaard. Daarom moet men niet komen op de ambtenaren salarissen, daar moet men niet aan tornen. AAen moet die dingen op zichzelf beschouwen, maar dat is hier niet gebeurd in het Georganiseerd Overleg. Men is niet ge komen met een salarisverhooging voor de werklieden omdat de loonen te laag waren, maar het is geworden een handelstransactie: jullie wat, wij ook wat. De Raad mocht slikken wat er op een dergelijke demagogische manier in het Georganiseerd Overleg was gebeurd, maar daar moet iemand, die zelfstandig is, voor bedan ken. De heer Vromen: Ik heb geen behoefte om op de zeer lange rede van den heer De Boer in te gaan en ik kan dus heel kort zijn. Ik wil verklaren namens de fractie van den Vrijheidsbond, dat, waar het schrijven van Ge deputeerde Staten van a tot z door ons kan worden onderschreven, wij geen behoefte hebben om te stem men voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders om bij de Kroon in beroep te gaan. Integendeel, wij zijn van meening dat het boetekleed den man niet ontsiert en dat het in dezen ook den Raad niet zou ontsieren. De zeer gevoelige afstraffing, die in den brief van Gede puteerde Staten aan den Raad wordt gegeven, kunnen wij niet anders dan als absoluut verdiend beschouwen en wij zijn van meening, dat die brief een betere reactie verdiende dan de zeer geestdriftige en hartstochtelijke rede, die wij van den heer De Boer hebben gehoord. Dat de sociaal-democratische fractie, tenzij zij tot een beter inzicht ware gekomen, zich hier zeer geestdriftig en hartstochtelijk tegenover deze zaak zou stellen, was te verwachten, dat echter de verdediging daarvan is opgedragen aan denzelfden persoon, die gemaakt heeft dat deze Raad zulke beleedigende uitingen te hooren krijgt door het feit, dat hij namens de meerderheid van het college, waarin hij toen zitting had, de medewerking van het Georganiseerd Overleg heeft gekocht, waardoor hij van het Georganiseerd Overleg heeft gemaakt een georganiseerde chantage, dus aan denzelfden persoon, die de hoofdschuldige is, dat én het college van Bur gemeester en Wethouders èn de Raad zich deze wel verdiende beleediging op den hals hebben gehaald, dat verwondert mij wel eenigszins. Ik heb absoluut geen behoefte om alles, wat door den heer De Boer is gezegd en wat thans niets ter zake doet, op het oogenblik te behandelen, omdat het adres van den Vrijheidsbond aan Gedeputeerde Staten op dit oogenblik niet aan de orde is, maar alleen het schrijven van Gedeputeerde Staten. Wat de heer De Boer heeft gezegd over het adres van den Vrijheidsbond, daar kun nen we t.z.t. de discussies nog wel eens over openen, dat kunnen we wel uitstellen tot bij de begrootingsdiscus- sies. Maar als de heer De Boer met zoovee! emphase durft uit te roepen: ik verklaar welbewust en met een gerust geweten het juiste oogenblik te hebben gekozen voor een verhooging der loonen, dan vraag ik mij af: als die loonsverhooging werkelijk op eerlijke en oprechte wijze is tot stand gekomen, dus als het besluit van Burgemeester en Wethouders om in 1929 te komen met voorstellen tot loonsverhooging, werkelijk op eerlijke en politiek inoreele wijze is tot stand gekomen, waarom moest dat dan voor den Raad verborgen worden, waar om heeft men dan, toen men den Raad de voorstellen tot verhooging der ambtenarensalarissen aanbood, den Raad er geen kennis van gegeven en het Georganiseerd Overleg wel? Dat is mijn eerste vraag. En mijn tweede vraag is deze. Toen in een vergadering van dezen Raad de beschuldiging werd uitgesproken dat het voor den Raad was verzwegen dat ten opzichte van een verhoo ging der loonen van de werklieden een belofte was af gelegd onder pressie, waarom is toen door den voor zitter van het Georganiseerd Overleg, in strijd met de waarheid, dit ontkend in den Raad, waarom was het noodig dat eindelijk de heer Fransen opstond en den heer De Boer voor een absoluten leugenaar moest uit maken en waarom was het noodig, dat de vrijzinnig- democratischen wethouder met een geweldige karak- terlooze draaierij een verklaring aflegde, die hem een beschuldiging van woordbreuk door zijn mede-wethou der deed verdienen? Waarom was dat alles noodig, als de zaak zoo oprecht was en zoo absoluut door den beugel kon? Dat dit niet zoo was, gevoelt ook de pu blieke opinie. Daarom mag de heer De Boer niet zeg gen, dat de publieke opinie achter hem staat; ja, mis schien van dat deel, waarop hij prijs stelt en dat mis schien met dergelijke middelen, als het noodig is, wenscht te vechten. Waarom was het noodig, dat na de Raadsvergadering eerst schriftelijke vragen moesten gesteld door den Vrijheidsbond, om zwart op wit en onloochenbaar te doen vaststellen wat er was gebeurd en hoe en wat precies aan de organisaties was beloofd? Van de zijde van den Vrijheidsbond heeft men zich steeds op grond van twee dingen zoo met kracht tegen deze zaak verzet en wel in de eerste plaats en daar voor kan ik mij aansluiten bij hetgeen de heer Visser heeft gezegd omdat wij niet de overtuiging hadden en nog steeds niet hebben dat op zichzelf en in zichzelf er op dat oogenblik reden was, om de loonen der werklieden te verhoogen. Wij achtten dat ongemotiveerd en dat was dus voor ons al een vol doende reden om er tegen te stemmen. Maar het motief, waarom wij zoo met kracht en energie en met felheid dikwijls tegenover deze zaak hebben gestaan, is ge weest, omdat dit is een zoo verregaande politieke im moraliteit, dat, wil men de democratie werkelijk redden en zorgen, dat deze bestaanbaar blijft in de wereld, ten slotte dergelijke zeden en gebruiken met kracht moeten worden bestreden en onderdrukt. Het mag dus den heer De Boer niet baten om met de democratie te schermen: maar wij voor ons hebben bij deze zaak het gevoel ge- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. 115 had, dat wij ook tegenover ons hoogste beginsel, dat van de volkssouvereiniteit, dat in wezen een liberaal beginsel is, met een absoluut zuiver geweten staan. Het is ook niet juist, zooals men het hier wil doen voorkomen, alsof de Vrijheidsbond ten allen tijde spe ciaal is tegen verhooging van de loonen der werklieden. De heer Visser heeft zoopas nog in herinnering gebracht en ook in het stuk van Gedeputeerde Staten wordt daarop gewezen dat van de zijde van de S. D. A. P. nog kort te voren onomwonden is gezegd èn bij monde van den heer M. Molenaar èn door den heer Van der Veen de loonen van de werklieden zijn hoog genoeg; wij doen niet mee aan een herziening, want deze zou wel eens op een verlaging kunnen uitloopen. En ik vraag den heeren af: waar zijn de Vrijheidsbonders in Gede puteerde Staten, die de zaak zoo ver hebben gebracht, waar is onze invloed in Gedeputeerde Staten Het is niet waar, dat de salarisherziening van de ambtenaren een algeheele is geweest, ook al heeft de heer De Boer dat nog zoo met kracht gezegd, voordat hij, zakkende in toon, daarvan heeft gemaakt bijna alge heele herziening; de hoogere ambtenaren hebben geen verhooging gekregen en Gedeputeerde Staten hebben dus het recht om te spreken van een partiëele herzie ning. Er zijn nog wel veel meer onjuistheden in de zeer lange rede, die de heer De Boer heeft gehouden, maar ik wil daar nu niet op ingaan, omdat ik mij wil bepalen tot het schrijven van Gedeputeerde Staten. De overtui ging, dat op zichzelf geen loonsverhooging noodig was en de schandelijke, politiek immoreele wijze, waarop deze zaak is tot stand gekomen, doet ons ons absoluut verzetten tegen het standpunt, om bij de Kroon in be roep te gaan. waarop hij een gedeelte van het schrijven van Gede puteerde Staten heeft ontleed, dit college iets in den mond legt, wat het absoluut niet bedoeld heeft. Ik heb het gevoel gehad of ik dacht bij mij zelfnu is het mij ook verklaarbaar dat Gedeputeerde Staten de zinsnede overnemen, waarmee zij in het laatst zeggen, dat in de gemeente gezegd wordt dat de commissie heeft aan genomen het karakter van een commissie voor georga niseerde chantage. Dus, Gedeputeerde Staten zeggen dat zélf niet De heer Vromen: Neen, het staat een alinea te voren. De heer Ij. de Vries: Daar staat ook precies hetzelfde. Zij zeggen het dus zelf niet, maar zij laten het een ander zeggen. Ik wil hiermee alleen maar demonstreeren, dat de heer De Boer een deel van het schrijven van Gedeputeerde Staten heeft uitgelegd op een wijze, zooals het naar mijn meening door Gedepu teerde Staten absoluut niet is bedoeld en dat had ik van een nuchter man niet verwacht. De heer De Boer heeft hier een felle rede gehouden en ook een groote rede, maar toen hij aan het eind was, kwamen daar twee dingen in voor, die mij frappeerden. Ten eerste wil men hier blijkbaar politieke munt uit slaan en doet de heer De Boer ook het verzoek aan de plaatselijke bladen om zijn rede geheel op te nemen en ten tweede heeft de heer De Boer anders niet gesproken dan over de belangen van het gemeentepersoneel van de stad Leeuwarden, terwijl de andere burgers niet worden geteld. Het belang van het gemeentepersoneel, daarover redeneert de heer De Boer, maar De heer Muller: Dat is hier ook in 't geding De heer Feitsma: Mede namens mijn partijgenoot, den heer Hofstra, wensch ik de volgende verklaring af te leggen. Het besluit tot verhooging van de loonen der werk lieden en vooral de wijze, waarop dit besluit is tot stand gekomen heeft, gelijk den Raad bekend is, aller minst onze instemming. Dit zou, op zichzelf genomen, een aanleiding kunnen zijn, om tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het instellen van hooger beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten, waarbij aan de begrooting de goedkeuring wordt onthouden, te stemmen, daar wij de argumentatie van Gedeputeerde Staten, die trouwens overeenkomt met hetgeen te dezer zake door ons zelf bij de behandeling der zaak is opgemerkt, veelzins deelen. Wij meenen echter dat het besluit tot het instellen van hooger beroep een consequentie is, welke uit het eenmaal door den Raad ingenomen standpunt volgt en wij wenschen de meerderheid van den Raad en daarmede den Raad niet de gelegenheid te onthouden om tegen over de Kroon schriftelijk en mondeling het eenmaal ingenomen standpunt toe te lichten tegenover het door Gedeputeerde Staten genomen besluit. Wij zullen dus voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer IJ. de Vries: Dat van de overzijde door den heer De Boer hier een zeer buitengewoon lange en scherpe rede zou worden gehouden, had ik niet ver wacht. Wél had ik verwacht, dat er van die zijde tegen over het schrijven van Gedeputeerde Staten stelling zou worden genomen, omdat daarin enkele opmerkingen voorkomen, die natuurlijk tot verzet prikkelen en die in het bijzonder tot verzet zullen prikkelen degenen, die tot het maken van die opmerkingen aanleiding hebben gegeven, maar dat een betrekkelijk nuchter man als de heer De Boer in een gedeelte van zijn rede zoo'n eigenaardig licht werpt op de argumentatie van Gede puteerde Staten, verwondert mij ten zeerste. Want het komt mij voor dat de heer De Boer door de wijze, De heer IJ. de Vries: Neen, er is hier anders niets in 't geding dan om bij de Kroon in beroep te gaan, ja of neen. En omdat dat punt in 't geding is, zou ik voor mij heel gewoon de usance willen volgen om, als Gedeputeerde Staten iets afwijzen, het college van Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen om in beroep te gaan. Ik zou dat met volle vrij moedigheid doen, alleen één zin in de rede van den heer De Boer maakt mij daarvoor iets huiverig, want het schijnt dat hij zelf ook huiverig is. De heer De Boer heeft gezegd verondersteld dat de belooning van het geheele gemeentepersoneel te hoog is, dan is daarvoor de geheele Raad aansprakelijk. Ik voor mij ben dat niet met hem eens, de laatste verhooging van de gemeente werklieden is door een gedeelte van den Raad afge wezen De heer H. de Boer: De Raad als lichaam. De heer IJ. de Vries: O, dus niet ieder lid op zichzelf. Ik kreeg den indruk, omdat de heer De Boer ook deze woorden gebruikte, dat, als blijkt dat wij een tijd van malaise tegemoet gaan, dan de geheele Raad verantwoordelijk zou worden gesteld voor de verhoo gingen. Als dat niet is bedoeld, kan ik er in mee gaan, omdat de Raad als zoodanig voor deze zaak heeft ge stemd, om in beroep te gaan bij de Kroon, maar anders zou ik misschien daar tegen stemmen om mij te dekken voor later. De heer M. Molenaar: Ik zou ook nog even iets willen zeggen, omdat de heeren Visser en Vromen mij in het debat hebben betrokken en nogmaals de aandacht hebben gevestigd op de opmerking, die ik indertijd heb gemaakt ook Gedeputeerde Staten spreken daarover dat wij de loonen van de werklieden hoog genoeg achtten. Welnu, dat was ook zoo, maar dit is ook geen normale loonsherziening, maar uitsluitend het terug geven van de premie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 4