116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. De heer Visser: Die was er toen ook al af. De heer M. Molenaar: Het was in 1925, dat door mij de bewuste verklaring is afgelegd waarvan de laatste zinsnede aldus luidt „Wanneer zij het daartoe gunstige tijdstip gekomen acht, zal onze fractie herziening van de heden afgedwongen maat regelen ter hand nemen.'' Ik druk op de woorden „het daartoe gunstige tijdstip"; het lag dus alleen aan ons, om dit tijdstip te kiezen en dat wij het gunstige tijdstip hebben gekozen, hebben de resultaten bewezen. De heer Vromen: Dat is zoo, maar de middelen kwamen er niet op aan. De heer H. de Boer: lk zou heel in 't kort nog een enkel woord willen zeggen. Ik zal niet ingaan op het betoog van den heer Visser, maar wil hem slechts ver wijzen naar het adres van den R. K. Bond van Over heidspersoneel, dat aan den Raad is verzonden De heer Vromen: ja, waar is dat adres, is dat niet ingekomen De heer H. de Boer: Dat is mogelijk; het heeft wel in de bladen gestaan, maar het is mogelijk, dat het niet is verzonden. Ik hoop een uitnoodiging te ontvangen om de discussies, die tusschen den heer Visser en die organisatie plaats vinden, te mogen bijwonen. Tegen den heer Vromen wil ik dit zeggen ik ga natuurlijk niet weer in op datgene, waarover we hier al zoo vaak gesproken hebben De. heer Visser: Dat is gemakkelijk. De heer H. de Boer: Ik wil alleen even het feit constateeren, dat de Raad der gemeente Leeuwarden heeft gemeend, de loonen der gemeentewerklieden te moeten verhoogen en dat, wanneer de Raad had ge meend dat niet te moeten doen, alle mogelijke afspraken en alle mogelijke chantage en wat men er meer van wil maken, niet in staat waren geweest om die loonen te verhoogen. Nu mijn laatste woord over het Georganiseerd Over leg. Zoo lang dat nieuwe instituut bestaat, ziet men herhaaldelijk, dan in de eene en dan in de andere plaats, de fiolen van gramschap daarover uitstorten. Ook de teekenaars bemoeien zich al met wat in het Georgani seerd Overleg gebeurt. Ik heb hier voor mij een plaat uit het Handelsblad van 1926 omdat ze zoo ken schetsend is, was het de moeite waard, om die plaat even te laten circuleeren men ziet op die plaat wethouder Wibaut, wethouder Von Freijtag Drabbe en een werkman en er staat onder, dat de wethouders zeggen tegen den werkman „Zegt U nu maar eens, hoe U het hebben wilt". Dat was in 1926 al de op vatting en dat zal nog langen tijd de opvatting blijven, totdat ook in dezen dat nieuwe instituut voldoende is ingeburgerd. Ten slotte wensch ik hierbij nog deze verklaring af te leggen - wat ik ook reeds in mijn rede heb gezegd - eerst dan zal het instituut van het Georganiseerd Overleg voldoende uitgroeien tot het lichaam, dat het in de toekomst zal moeten worden, wanneer werklieden en ambtenaren eikaar goed leeren begrijpen en goed leeren verstaan. Want dat geeft juist aanleiding tot de moeilijkheden, die ongetwijfeld in het verleden zijn voorgekomen en in de toekomst nog zullen kunnen voorkomen. Het is noodig, dat zij elkaar goed leeren verstaan en daarom verdient elke gedachte de aandacht, die zal kunnen worden uitgewerkt om te zorgen wat reeds voor het gemeentepersoneel in wording is dat er komt één organisatie van Overheidspersoneel. Maar het is ongetwijfeld waar, dat er zich nog verschillende moeilijkheden zullen kunnen voordoen. Ik zal nu niet verder op deze dingen ingaan. Het doet mij groot genoegen, dat ook degenen, die indertijd hebben gemeend een ander standpunt te moeten in nemen, toch van oordeel zijn, dat de Raad ten opzichte van de afkeuring van de begrooting in beroep moet gaan bij de Kroon. De heer Vromen: Alleen nog een korte opmerking. Wanneer de heer De Boer behoefte heeft om de teeken pers of de prentenpers in herinnering te brengen bij deze discussies, dan had hij niet tot 1926 terug be hoeven te gaan en had hij ook wel dichter bij huis kunnen blijven; als hij de afbeelding in het Leeuwarder Nieuwsblad van dit jaar voor zich had genomen, dan had hij tevens kunnen zien in hoeverre de publieke opinie achter hem staat. In het wekelijksch Prentenboek van het Leeuwarder Nieuwsblad heeft toch een plaat gestaan, waarop twee personen voorkwamen, die een ambtenaar en een werkman moesten karakteriseeren en met het veelzeggende onderschrift „Looie pijpen, samen deelen". Als de heer De Boer die teekening ziet, weet hij meteen, hoe de publieke opinie achter hem j staat. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 21 tegen 4 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Visser, Dijkstra, Ritmeester, Lautenbach, Van der Veen, Hooiring, Feitsma, Botke, Tiemersma, Hofstra, Feddema, mevrouw Buisman Blok Wijbrandi, de heeren M. Molenaar, B. Molenaar, Tamminga, Muller, Westerhuis, H. de Boer, IJ. de Vries, J. de Boer en Westra. Tegen stemmen: de heeren Vromen, Oosterhoff, me- j vrouw Van DijkSmit en de heer Peletier. adres van de afdeeling Leeuwarden van den Ned. Roomsch Katholieken Bond van Overheidspersoneel „St. Paulus", waarbij zij in overweging geeft de niet goed keuring der begrooting door Gedeputeerde Staten niet te sanctionneeren en het vertrouwen wordt uitgesproken, dat de beslissing in de Raadsvergadering van 3 De cember 1929 genomen, zal worden gehandhaafd. De Voorzitter deelt mede, dat dit adres pas gister middag is ingekomen, dus te laat om het nog voor de leden ter visie te leggen. Verlangt nog een van de leden, dat daarvan lecture wordt gedaan Anders zou spreker willen voorstellen, in verband met de beslissing omtrent het vorige punt, dit adres thans voor kennisgeving aan te nemen. Verder is van morgen nog ingekomen adhaesiebetuiging aan bovengenoemd adres van den R. K. Besturenbond. De stukken sub i en j worden voor kennisgeving aangenomen. k. dat Burgemeester en Wethouders voornemens zijn den Stienserweg met ingang van 1 Januari 1931 den naam te geven van Mr. P. J. Troelstra-weg. De beraadslagingen worden geopend. De heer Westra Wanneer ik naar aanleiding van deze mededeeling het woord vraag, dan is het aller minst mijn bedoeling om te kort te doen aan de clas- sieke uitdrukking „de mortuis nil nisi bene" (van de dooden niets dan goeds); ook ik heb alle respect voor de groote gaven van geest en hart, waarover zeer zeker Mr. P. J. Troelstra beschikte en ik wil graag erkennen, dat hij deze te goeder trouw heeft trachten te benutten overeenkomstig zijn inzichten. Ook ben ik er van over tuigd, dat het zeer goed is, dat de natie zijn groote Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. 117 mannen eert, maar wat ik niet kan goedkeuren en niet juist vind en wat ik wel eenigszins de zaken op hun kop zetten vind, dat is, dat het college van Burge meester en Wethouders, dat is de drager en vertegen woordiger van het Gezag, op deze wijze hulde brengt aan de nagedachtenis van iemand, wiens levenswerk ten slotte heeft geculmineerd in een poging, een mis dadige poging mag ik zelfs wel zeggen, om zich aan datzelfde Gezag door een revolutiepoging te vergrijpen, lk meen, dat daartegen een woord van protest uit den Raad moet worden gesproken. Ik zal geen beroep doen op de Koningin der Aarde, evenals de heer De Boer heeft gedaan, om dit korte woord in extenso in de bla den op te nemen, maar ik meen toch verplicht te zijn tegenover dat deel der burgerij, dat bij die poging, nu 10 jaar geleden, zijn steun heeft aangeboden aan het wettig Gezag en waarvoor ik dit besluit een kaakslag vind, om hier een woord van protest te laten hooren. De heer Ritmeester (wethouder)Ik zou dit willen zeggen, dat ik met vreugde mijn stem heb gegeven aan dit voorstel, toen het in de vergadering van Burge meester en Wethouders is gekomen en ik zou den heer Westra alleen dit willen antwoorden: als U zoo spreekt, lees dan ook eens de rede, die Alinister Ruys de Beeren- brouck naar aanleiding van het overlijden van Mr. Troelstra heeft gehouden en ook, wat de Voorzitter van de Tweede Kamer, Van Schaick beiden toch Katho lieken naar aanleiding daarvan heeft gezegd. Mis schien, mijnheer Westra, dat U dan eenigszins Uw opinie zult herzien. Ik zal er niet meer aan toevoegen, alleen dat ik het jammer vind, dat over deze zaak zoo moet worden ge sproken. De heer Feddema: Ik zal niet gaan in dezelfde rich ting, waarin de heer Westra zich heeft uitgedrukt, maar ik bejammer het toch, dat Burgemeester en Wethouders hebben gemeend aan den Stipnserstraatweg ik blijf zakelijk en word niet persoonlijk een anderen naam te moeten geven, nog daargelaten de vraag of het pu bliek den naam straks wel zal veranderen; ik denk, dat het voor de menschen wel de Stienserweg zal blijven. Onze voorvaderen hebben het geloof ik beter gezien dan de zaak op het oogenblik wordt gezien; zij hebben gezegd: die weg naar dient kant van de provincie gaat naar Stiens en zoo heeft men aan eiken weg, die de provincie ingaat, een naam gegeven naar de richting waarheen deze leidt. Dat zal nu verdwijnen, ten minste, men wil trachten dat te doen verdwijnen; als straks een vreemdeling ziet het bordje „Mr. P. J. Troelstra-weg", weet hij absoluut niet, dat deze weg naar Stiens voert en alleen op dien grond vind ik het jammer, dat Burge meester en Wethouders dezen naam veranderen. De heer H. de Boer: Ik wensch het college van Bur gemeester en Wethouders dank te zeggen voor het be sluit, dat het heeft genomen en ik wil mij ook aansluiten bij het antwoord, dat de heer Ritmeester heeft gegeven aan den heer Westra. Ik meen daarmee te moeten vol staan, omdat ook ik meen dat zich over deze zaak geen debat moet ontwikkelen. Dat juist de Stienserweg is ge kozen, de weg, die Leeuwarden met Stiens verbindt, om voortaan den naam te dragen van Mr. P. J. Troelstra- weg, stellen wij ook op hoogen prijs en daar zijn wij het college van Burgemeester en Wethouders dankbaar voor. De heer IJ. de Vries: lk zou eigenlijk een vraag willen stellen, maar ik begeef mij daarmede misschien op een terrein, waar ik geen recht op heb en daarom wil ik, wat ik te zeggen heb, in den vorm van een vraag for muleeren. Het college van Burgemeester en Wethouders bezit natuurlijk het recht, om aan alle straten een naam te geven, dat kan het buiten den Raad om doen. Nu is het mij niet bekend of het college ook het recht bezit, om straatnamen te veranderen, zonder dat de Raad daarin iets heeft te zeggen. Bezit het college dat recht wel, dan heeft de Raad hierover niets te zeggen en dan wil ik mij alleen aansluiten bij hetgeen de heer Feddema heeft gezegd, dat het mij ook spijt, dat een bestaande straat een anderen naam krijgt. Ik zou een van de eersten willen zijn om dit jaar aan een betrekkelijk belangrijke verbindingsstraat in de stad den naam te geven van Air. P. J. Troelstra, b.v. in de Staatmansbuurt. Ik was het wel met de beginselen van Troelstra niet eens en ik geloof ook niet in de staatsorde, welke hij toejuichte; ik zal niet zoo ver gaan als de heer Westra, maar het was toch de bedoeling van Troelstra om af te breken wat onze voorvaderen hebben gebouwd, omdat hij van meening was, dat de grondslag en de verhouding niet deugt, maar ik achtte Troelstra toch een buitengewoon groot man, wiens naam men in de buurt van de staats lieden aan een belangrijke verbindingsstraat zou kunnen geven. Het spijt mij echter, dat men een straat, die reeds eeuwen bestaat en die misschien nog eeuwen zal bestaan, nu juist den naam van Mr. P. J. Troelstra wil geven. Tot hoever zal die naam loopen. Dat is ook een vraag, die kan worden gesteld. Tot de Groote Bon tekoe of korter of tot Stiens? En dan, het zal toch de Stienserweg blijven in den volksmond. Het spijt mij, dat Burgemeester en Wethouders dit besluit hebben genomen. Ik heb geen bezwaar dat Bur gemeester en Wethouders Mr. P. J. Troelstra huldigen, al vind ik wel dat men daarmee wat erg haastig is, nu hij nog maar pas is overleden; het schijnt dat men be nauwd is, dat het anders zal overgaan. Alaar dat men een zoo belangrijke straat, die bestaat, naar Troelstra gaat noemen, keur ik niet goed en ik vind het zoo over dreven, dat men daar zoo haastig bij is; 't is alsof men zenuwachtig is en dat men meent dat het nu noodig is. omdat het over een half jaar niet meer kan. Dat heeft op vele menschen een onaangenamen indruk gemaakt. De Voorzitter: In antwoord op de vraag van den heer IJ. de Vries wil ik mededeelen, dat omtrent de benaming van straten nergens eenige bepaling is te vinden in de Gemeentewet, zoodat uit een zuivere toepassing van die wet volgt, dat men daarmee terecht zou komen bij den Raad. Maar er is destijds, zooals Burgemeester en Wethouders meenen te weten en zij hebben dat ook steeds in toepassing gebracht door den Raad aan Burgemeester en Wethouders een machtiging gegeven om aan de straten namen te geven. In hoeverre die machtiging zich uitstrekt om een straat te herdoopen, is een tweede kwestie De heer M. Molenaar: Dat is toch wel vaker gebeurd. De Voorzitter: maar ten slotte zeggen Burge meester en Wethouders, dat zij altijd hebben gewerkt met een machtiging, die hun is gegeven door den Raad. Ik laat in het midden of die machtiging ook betrekking heeft gehad op het omdoopen van straten; dat is een ander geval en vermoedelijk zal dat bij het geven van de machtiging wel niet aan de orde zijn geweest, maar ten slotte staat de zaak ook zoo: als de Raad die mach tiging intrekt, dan vervalt deze en dan is het een zaak van den Raad, dat kan ik niet ontkennen. De heer IJ. de Vries: Nu komt de zaak heel anders te staan. Als dat zoo is, kunnen wij nu, niettegenstaande wij wel van harte Mr. P. J. Troelstra kunnen blijven v/aardeeren en de gelegenheid kunnen geven om een nieuwe straat naar hem te noemen, met het voorstel komen om dat in ieder geval niet met den Stienserweg te doen. De zaak komt nu heel anders te staan, lk zou heel graag aan het college de machtiging willen laten om aan nieuwe straten, die er komen, een bepaalden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 5