120 Verslag van de handelingen van den g'
Van J. de Vries, alhier, ontvingen wij het verzoek
te bevorderen dat hem in huur wordt afgestaan een
perceel grond aan het Vlie,t voor den bouw van een
schiphuis. Bedoeld is een gedeelte van het weiland, de
z.g. „Lange Negen", waarvan reeds met Uwe goedkeu
ring onderscheidene gedeelten zijn verhuurd voor schip-
huisbouw, laatstelijk bij Uw besluit van 1 April 1930
aan G. Giezen. Het terrein is op de overgelegde tee-
kening door een arceering aangeduid.
Ook in dit geval bestaat bij ons geen bezwaar aan
het verzoek te voldoen de huurprijs dient op 40.—
per jaar te worden gesteld, welk bedrag in juiste ver
houding staat tot de aan de gemeente verschuldigde
gelden voor het hebben van andere schiphuizen aan het
Vliet. De huurtijd kan, evenals in vorige gevallen, be
paald worden op tien jaren, waarmede de Vries, die
ook met de overige hem gestelde voorwaarden genoegen
neemt, accoord gaat.
Onder overlegging van de stukken geven wij U der
halve in overweging te besluiten
aan j. de Vries, alhier, in huur af te staan voor den
bouw van een schiphuis aan het Vliet een gedeelte van
de z.g. „Lange Negen", ter breedte langs het Vliet ge
meten van 8 M. en diep ten hoogste 17 M„ deel uit
makende van het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden Sectie G no. 10008, ten Westen onmid
dellijk grenzende aan het aan G. Giezen verhuurde ge
deelte, onder voorwaarde
1. de huur wordt aangegaan voor den tijd van 10
jaren, in te gaan 1 Juni 1930 en eindigende 31 Mei
1940; de gemeente heeft het recht de overeenkomst te
allen tijde op te zeggen, met inachtneming van een op
zegtermijn van drie maanden; alsdan is de huur naar
evenredigheid van den tijd van gebruik verschuldigd
2. de huursom bedraagt 40.per jaar, te betalen
vóór 1 Mei van elk jaar,
en verder op de overeengekomen voorwaarden.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verleenen van vergunning aan H. Kruize, alhier,
tot het dempen van de sloot voor zijn bouwterrein aan
den Stienserweg.
Dit voorstel luidt als volgt
Van H. Kruize, alhier, ontvingen wij een verzoek om
vergunning tot het dempen van de sloot aan den Stien
serweg voor een gedeelte van het perceel, kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden, Sectie D no. 2649. Op
deze demping kunnen van toepassing zijn de voor
waarden, vastgesteld bij Uw besluit van 14 November
1922 no. 484R/312.
Wij geven U in overweging aan H. Kruize, alhier,
vergunning te verleenen tot het dempen van de sloot
voor het te bebouwen terrein aan den Stienserweg,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie D no.
2649, op de voorwaarden, gesteld bij Raadsbesluit van
14 November 1922 no. 484r,/312, met uitzondering van
de 5de voorwaarde en met bepaling, dat de voortuin
7 M. diep worde.
10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verstrekken van gelden aan het bestuur der Leeu
warder Schoolvereeniging voor het vernieuwen van
bestaande en het aanschaffen van nieuwe schoolbanken
ten behoeve van de scholen aan het Raadhuisplein en
de St. Anthony straat.
Dit voorstel luidt als volgt
Het Bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging ver
zoekt bij het hiernevens overgelegd schrijven, d.d. 21
Mei j.L, gelden uit de gemeentekas beschikbaar te
stellen voor de vernieuwing van bestaande en het aan
schaffen van nieuwe banken ten behoeve van zijne beide
van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930.
scholen, zulks overeenkomstig art. 72 der Lager Onder
wijswet 1920.
Uit een ingesteld onderzoek is ons gebleken, dat met
deze voorzieningen de normale eischen, welke aan het
geven van lager onderwijs gesteld mogen worden, niet
worden overschreden. Voorts blijkt uit het adres ge
noegzaam, dat is voldaan aan de bepalingen der boven
aangehaalde wet, zoodat de gemeente krachtens het
aangehaalde artikel 72 de benoodigde gelden beschik
baar behoort te stellen.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten
aan het Bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging
uit de gemeentekas gelden te verstrekken voor het ver
nieuwen van bestaande en het aanschaffen, voor zoover
noodig, van nieuwe schoolbanken ten behoeve van zijne
scholen aan het Raadhuisplein en de St. Anthonystraat.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 510.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake het verhaal van pensioensbijdragen op de ambte
naren, die gebruik maken van de hun bij artikel 156,
3e lid, der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240)
verleende bevoegdheid.
Dit voorstel luidt als volgt
Onder de werking van de thans vervallen Weduwen-
wet voor de gemeenteambtenaren 1913 konden ge
meenteambtenaren, die voor hunne na te laten betrek
kingen niet in het Pensioenfonds deelgerechtigd
wenschten te worden, zich aan de werking dier wet
onttrekken door het afleggen van een daartoe strek
kende verklaring. Tengevolge van het afleggen dier
verklaring waren voor die ambtenaren geen bijdragen
voor weduwen- en weezenpensioen verschuldigd.
De Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240), de be
voegdheid van ambtenaren om zich voor een deel aan
hare bepalingen te onttrekken, in beginsel niet aanvaar
dende, bepaalt evenwel in artikel 156, eerste lid, dat
door of voor de ambtenaren, die de verklaring ex art. 44
der Weduwenwet voor de gemeenteambtenaren 1913
indertijd hebben afgelegd, binnen vier jaren na het tijd
stip van de in werkingtreding der wet van 1922 alsnog
aan het Pensioenfonds moet worden betaald het bedrag,
dat in het geheel door of voor hen voor weduwen- en
weezenpensioen zou zijn bijgedragen indien zij zooda
nige verklaring niet hadden afgelegd. Al de vroeger af
gelegde verklaringen vervielen dus door genoemd art.
156, eerste lid.
Het tweede lid van dit artikel gaf den ambtenaren
intusschen wederom de bevoegdheid tot het afleggen
eener verklaring, inhoudende het verlangen, dat zij de
wetsbepalingen betreffende het weduwen- en weezen
pensioen niet op zich van toepassing wenschten te zien.
Gevolg van het afleggen dezer verklaring was vrijstel
ling van de betaling van de bijdrage bedoeld in art. 156,
eerste lid, dus het bedrag, dat in het geheel door of voor
hen zou zijn bijgedragen krachtens de vroegere Wedu
wenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 (5 voor
gehuwde en 1 voor ongehuwde ambtenaren van den
pensioensgrondslag, beperkt tot 2400.Uitdruk
kelijk werd echter bepaald, dat de gewone bijdragen,
bedoeld in art. 36 der Pensioenwet 1922 (5J/> van
den pensioensgrondslag, beperkt tot 3000.we! zijn
verschuldigd. Eveneens werd het recht toegekend om
deze bijdragen op de ambtenaren te verhalen.
Thans is bij de wet van 12 December 1929 (Staats
blad no. 522) tot wijziging van de Pensioenwet 1922
aan de ambtenaren, die de in art. 156, tweede lid, be
doelde verklaring hebben afgelegd, tot 1 Juli 1930 de
gelegenheid gegeven die afgelegde verklaring weder in
te trekken. Voor de ambtenaren, die van deze gelegen-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Juni 1930. 121
lieid gebruik maken, moet de gemeente alsdan nog be
talen de bijdragen die krachtens meergenoemde Wedu
wenwet verschuldigd waren. Deze bijdragen moeten
vóór 1 Januari 1934 aan het Pensioenfonds worden
voldaan.
Het is alleszins billijk te achten, dat op de ambte
naren, die thans door intrekking van de door hen vroe
ger afgelegde verklaring wat betreft hun pensioens
rechten volkomen gelijk komen te staan met de andere
ambtenaren, hetzelfde verhaal van pensioensbijdragen
wordt uitgeoefend als ten aanzien van laatstgenoemden
heeft plaats gevonden.
Wij brengen U daartoe in herinnering, dat gedurende
liet tijdvak van 1 October 1913 tot 1 Januari 1919 de
door de gemeente voor hare ambtenaren verschuldigde
bijdragen voor weduwen- en weezenpensioen krachtens
artikel 2 der verordening inzake de pensionneering van
gemeenteambtenaren, hun weduwen en weezen, bedoeld
bij de Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913
en de Weduwenwet voor de gemeenteambtenaren 1913
(gemeenteblad 1914 no. 3), werden verhaald van de
met 300.verminderde pensioensgrondslagen.
In verband met het bovenstaande geven wij U in over
weging op de mannelijke en vrouwelijke ambtenaren,
die gebruik maken van de hun bij artikel 156, derde lid,
der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) verleende
bevoegdheid, te verhalen onderscheidenlijk vijf en één
ten honderd van de met 300.verminderde pensi
oensgrondslagen die voor hen gedurende het tijdvak van
1 October 1913 tot 1 Januari 1919 hebben gegolden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer OosterhoffIk zou even een vraag willen
stellen. Uit het voorstel blijkt, dat verhaald zal worden
van zekere ambtenaren een bedrag, dat zij over eenige
jaren achter elkaar hadden moeten betalen. Omdat nu
een dergelijk bedrag nog al belangrijk kan zijn en dit
toch niet voor 1 Januari 1934 aan het Pensioenfonds
behoeft te worden voldaan, zou ik willen vragen: ligt
het in de bedoeling om het voor de betrokkenen over
4 jaar te verdeelen, zoodat zij het niet in eens behoeven
te betalen? Waar men toch de tijd heeft, zou men het
met J4 deel per jaar kunnen doen.
De Voorzitter: De zaak zit zoo. Het is nu de derde
keer, dat gelegenheid wordt gegeven, dat men alsnog
kan vallen onder de bepalingen der Weduwenwet voor
gemeenteambtenaren, als men in 1913 de verklaring
heeft afgelegd er niet onder te willen vallen. Nu zijn er,
voor zoover bekend, wat deze gemeente betreft, maar
twee ambtenaren die destijds, in 1913, de bedoelde ver
klaring hebben afgelegd en die nog niet hebben her
roepen. Gezien de financiëele positie van deze beide
personen heeft de vraag, of de betaling niet over 3 of
4 jaar verdeeld moet worden, eigenlijk geen practische
waarde.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de Schadevergoedingsverordening (bijlage
no. 11).
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het niet toepassen van premieverhaal op de verzekerden
ingevolge de Ziektewet en tot vaststelling van verorde
ningen tot wijziging van het Ambtenarenreglement en
het Werkliedenreglement (bijlage no. 12).
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de begrooting der Stads-Armenkamer,
dienst 1929.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de bedrijfsbegrootingen en van de gemeente-
begrooting, alle dienst 1929.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 1215.
16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
overneming in onderhoud en beheer van een strook grond
aan de Noordzijde van het Stationsgebouw te Leeuwarden
van de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoor
wegen, tot beschikbaarstelling van gelden voor den bouw
van een kiosk met politiepost enz. aan de Westzijde
van het Stationsplein en tot verhuring aan de Prov.
Friesche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer van
deze kiosk.
Dit voorstel luidt als volgt
In ons voorstel van 27 Maart 1930 deelden wij mede,
dat wij besprekingen hadden gevoerd met de Directie
der Nederlandsche Spoorwegen met het doel om tot eene
verfraaiing van het uiterlijk van het Westelijk gedeelte
van het Stationsplein te geraken, o. a. om den daar aan
wezigen stootheuvel van het goederenemplacement aan
het gezicht te onttrekken. Wij hebben daartoe ter plaatse
een kiosk met politiepost en, aansluitend naar de zijde
van het stationsgebouw, een urinoir doen ontwerpen.
Op de overgelegde schetsteekening is een en ander aan
gegeven. Voor de uitvoering van dit plan, waarbij tevens
een betere toegang naar het tramstation wordt verkre
gen, is het noodig den bovengemelden stootheuvel zoo
wel aan de Noord- als aan de Zuidzijde eenigszins af
te schuinen en ter plaatse muurtjes te bouwen. De
Directie van de Nederlandsche Spoorwegen berichtte
ons, dat zij tegen het in gebruik geven van de hierbe-
cloelde schuine hoeken, welke op de overgelegde teeke-
ning in roode kleur zijn aangeduid en door de gemeente
als straat zullen worden aangelegd, geen bezwaar heeft.
Voor de stichting van gemelde gebouwen is volgens een
daarvan door den Directeur der Gemeentewerken ge
maakte raming een bedrag van rond 6000.— noodig.
Van de Provinciale Friesche Vereeniging voor Vreem
delingenverkeer, alhier, is nu het verzoek ingekomen
om de bedoelde kiosk in huur te mogen ontvangen. Wij
hebben hiertegen niet de minste bedenkingen, achten
dit integendeel juist voor deze kiosk op deze plaats een
zeer geschikte bestemming. De huur kan gesteld worden
op 300.per jaar en aangegaan worden voor een
tijdvak van 5 achtereenvolgende jaren, met stilzwijgende
verlenging van jaar tot jaar, behoudens het recht van
opzegging van de zijde van een der partijen. De Veree
niging heeft ons bericht met genoemde huur accoord te
gaan.
De Directie van de Nederlandsche Spoorwegen heeft
voorts te kennen gegeven, dat zij bereid is aan de ge
meente in beheer en onderhoud over te dragen een ten
Noorden van het stationsgebouw gelegen, aan genoemde
Alaatschappij toebehoorende, strook grond van onge
veer 12 Meter breedte. De voorwaarden, waaronder
deze overdracht kan plaats hebben, zijn nader omschre
ven in de hierbij overgelegde, door de Maatschappij
ontworpen, concept-overeenkomst, waarmede wij ons
kunnen vereenigen.
Tusschen de technische diensten van de gemeente en
van de Spoorweg-Maatschappij is inmiddels algeheele
overeenstemming bereikt omtrent de wijze van veran
dering van het Stationsvoorplein, zoomede ten aanzien
van de afschuining aan beide zijden van het ten Westen
van het Stationsplein aanwezige stootblok.
Onder overlegging van de stukken, waarnaar wij voor
zooveel noodig verwijzen, geven wij U mitsdien in over
weging te besluiten
I. tot overneming in beheer en onderhoud van de