126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juni 1930.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
overneming van den grond van stoepen voor de per-
ceelen Sneekerkade nos. 1 en 9.
Dit voorstel luidt als volgt
Van twee eigenaren van perceelen aan de Sneeker
kade ontvingen wij de verklaring, dat zij genegen zijn
om den grond van de stoepen voor hunne perceelen
Sneekerkade nos. 1 en 9 op de gebruikelijke voorwaar
den aan de gemeente in eigendom af te staan. Vermits
wij het gewenscht achten de aangeboden stoepen te
aanvaarden, geven wij U in overweging te besluiten
A. in eigendom over te nemen van
1. F. Huizenga te Leeuwarden, den grond van de
stoep voor het perceel Sneekerkade no. 1, kadastraal
bekend, gemeente Leeuwarden, Sectie G no. 8421;
2. J. van der Weide te Leeuwarden, den grond van
de stoep voor het perceel Sneekerkade no. 9, kadastraal
bekend alsvoren, Sectie G no. 8424;
zulks op de volgende voorwaarden
1. de koopprijs bedraagt 1.voor elke strook
grond;
2. alle kosten, op de overdracht vallende, zijn voor
rekening der gemeente Leeuwarden;
3. bij trottoiraanleg door de gemeente blijft het
uitkomende materiaal desverlangd het eigendom van
de verkoopers en wordt het door de gemeente kosteloos
naar een door hen aan te wijzen plaats binnen de ge
meente vervoerd;
4. wanneer ten gevolge van den trottoiraanleg werk
zaamheden aan de gevels van bovenvermelde gebouwen
noodig zijn, geschieden deze door en voor rekening der
gemeente;
en overigens op de gebruikelijke, en andere, door
Burgemeester en Wethouders noodig geachte, voor
waarden;
B. de onder A bedoelde strooken grond te bestem
men voor den publieken dienst.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 813.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van verordeningen betreffende de Stedelijke
Muziekschool en tot beschikbaarstelling van gelden
voor het aanbrengen van veranderingen in het perceel
Voorstreek no. 106 (bijlage no. 13).
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiIk zou graag
willen voorstellen dit punt aan te houden tot de vol
gende vergadering. De verstrekte gegevens hebben
voornamelijk betrekking op den verbouw van het per
ceel aan de Voorstreek en deze zijn overvloedig ver
strekt maar ik zou ook graag gegevens omtrent de
exploitatie van de Muziekschool ontvangen. Daar weten
wij absoluut niets van; in de verordening zijn alleen de
bedragen van het lesgeld genoemd, maar wij weten
niets van de exploitatie. Ik zou dan ook graag willen,
dat daaromtrent nog nadere gegevens door Burgemees
ter en Wethouders worden verstrekt en ik stel daarom
voor, dit punt aan te houden tot de volgende vergadering.
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben
van hun kant geen bezwaar, om eerst de cijfers, welke
hun bekend zijn, over te leggen. Als de Raad er zich
mee kan vereenigen, hebben Burgemeester en Wethou
ders dus tegen aanhouding geen bezwaar.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Ik zou alleen
deze opmerking willen maken. Burgemeester en Wet
houders hadden waarschijnlijk die gegevens wel over
gelegd, maar omdat er reeds in een vorige vergadering
een principieele beslissing is gevallen over de Muziek
school, hebben zij niet verwacht en niet het idee gehad,
dat deze in den Raad ter sprake zouden komen en
daarom zijn ze niet in het dossier gelegd. Er is echter
niets op tegen om deze zaak 3 weken aan te houden
en alle verslagen van de Muziekschool en de financieele
overzichten, die men heeft, over te leggen.
De heer Oosterhoff: Ik zou ook een enkel woord wil
len zeggen en ik geloof dat het beter is, dat ik dat nu
doe, dan wanneer de zaak voor de tweede keer wordt
behandeld, omdat, wat ik te zeggen heb, een krachtige
ondersteuning is van het denkbeeld van mevrouw
Buisman.
Ook ik ben door dit praeadvies eigenlijk absoluut niet
bevredigd en dat verbaast mij niet in bijzondere mate,
want ik geloof, dat ik de oorzaak daarvan wel kan op
diepen. Die zit hierin, dat Burgemeester en Wethouders
zelf waarschijnlijk met deze heele zaak wat verlegen zijn
geweest en dat valt ook absoluut niet te verwonderen,
omdat de heele geschiedenis van de Muziekschool
eigenlijk een beetje duister is geweest. Als wij toch aan
Burgemeester en Wethouders zouden vragen den datum
van de oprichting van de Muziekschool, dan zou die
door hen niet kunnen worden genoemd, omdat een be
sluit daartoe nimmer door den Raad is genomen de
Muziekschool is indertijd min of meer clandestien in de
gemeentehuishouding binnengesmokkeld. De geschie
denis is namelijk zoo. Toen wij vroeger hier de schut-
terijmuziek hadden, gaf de directeur daarvan de gele
genheid, om bij hem les te nemen, ten einde in dat korps
te kunnen worden opgenomen. Later, toen de schutterij-
muziek is opgedoekt en toen daarvan een stedelijk mu
ziekkorps werd gemaakt, is de zaak op die manier door
gegaan; er werd toen door de gemeente voor dat korps
een subsidie gegeven van 5200.en een deel daarvan
werd besteed voor de opleiding van leerlingen voor dat
orkest. Dat is zoo blijven doorloopen tot 1919, toen het
stedelijk orkest een symphonieorkest is geworden; toen
is het subsidie van 5200.verhoogd tot 16.000.
en daarbij is het bedrag, dat voor de Muziekschool ge
bruikt werd, verhoogd van 500.tot 1000.echter
met de uitdrukkelijke bedoeling, dat dit bedrag zou
worden gebruikt voor de opleiding van leden van het
orkest. Pas in 1919 is voor de eerste maal in de veror
dening, regelende den werkkring van de vaste Raads
commissie voor het toezicht op en het beheer van het
stedelijk muziekkorps iets geregeld omtrent het toezicht
op de Muziekschool, maar als later de Raad iets vroeg
omtrent de Muziekschool, dan werd men in den regel
met een kluitje in het riet gestuurd en dan kreeg men
de mededeeling te hooren dat regelen wij, daarmee
heeft de Raad zich niet te bemoeien.
Het wil mij voorkomen, dat nu eigenlijk het psy
chologisch moment is aangebroken om uit te maken of
wij een Stedelijke Muziekschool zullen hebben of niet,
omdat juist nu het oorspronkeijk motief daarvoor abso
luut is komen te vervallen; het argument, dat wij hebben
te zorgen voor de opleiding van leden van het Stedelijk
Orkest bestaat niet meer, omdat dit orkest thans een
particuliere instelling is geworden en de gemeente be
hoeft dus niet meer te zorgen voor de opleiding van
leden van dat orkest. Of er verder buiten dat doel, dat
voor de gemeente is vervallen,, hier eigenlijk nog wel
plaats is voor een Stedelijke Muziekschool, is een vraag,
voor welker beantwoording wij toch zeker wel meer
gegevens noodig hebben dan het eenige motief, dat ik
hiervoor in deze bijlage vind
„echter heeft zich onder het beheer van de vroegere
orkestcommissie ten aanzien van die instelling een
practijk ontwikkeld, die over het algemeen tot een
bevredigenden feitelijken toestand heeft geleid",
een toestand, die men nu wenscht voort te zetten. Dat
is de eenige motiveering, welke door Burgemeester en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juni 1930. 127
Wethouders voor het voortbestaan van de Stedelijke
Muziekschool wordt gegeven. Nu is bij mij meer dan
eens de vraag opgekomen, of er in deze gemeente, waar
niet minder dan 32 onderwijzeressen en onderwijzers
in de muziek zijn en waaronder er zijn, die vrij duur
zijn, maar waaronder er ook zijn, die met een zeer matig
lesgeld tevreden zijn nog wel plaats is voor een ge
meentelijke instelling voor opleiding voor de muziek.
Het wil mij toeschijnen dat op dit moment die zaak
onder de oogen moet worden gezien en dat thans om
trent het voortbestaan van de Stedelijke Muziekschool
moet worden beslist.
Bovendien wil het mij voorkomen, als deze zaak toch
wordt aangehouden, om ons nadere gegevens te ver
strekken voor een beoordeeling of er plaats is voor een
dergelijke instelling in deze gemeente, dat het dan nood
zakelijk en wenschelijk is, dat in de verordening ver
schillende dingen nader worden geregeld. Een bepaling
omtrent de benoeming van den directeur b.v. komt
daarin heelemaal niet voor; wèl wordt medegedeeld dat
de leeraren worden benoemd door Burgemeester en
Wethouders en dat door hen het salaris wordt vast
gesteld, maar van de benoeming van den directeur staat
er niets en als zoodanig blijft de verordening in een
verwarden toestand. Er komt nog bij dat indertijd de
mededeeling is gedaan dat, waar wij een groot subsidie
aan het orkest zouden verstrekken, het billijk werd
geacht, dat wij den directeur benoemden en dat het
orkest zich daarnaar maar moest schikken, maar dat
in deze verordening is bepaald dat de directeur, die
wij benoemen, zich moet gedragen naar de voorschriften
van die particuliere vereeniging. Het lijkt mij toe dat
deze bepalingen tot ontzaglijke moeilijkheden aanleiding
zullen kunnen geven en een bron van last zullen worden
en het lijkt mij gewenscht dat ook die zaak nader onder
de oogen zal worden gezien.
Ik wil dus heel graag het voorstel van mevrouw Buis
man steunen om deze zaak aan te houden met verzoek
aan Burgemeester en Wethouders om alle mogelijke
inlichtingen, die gewenscht zijn voor een beoordeeling
ten opzichte van wat ik in het midden heb gebracht,
te verstrekken.
De heer IJ. de Vries; Ik zou ook graag een opmerking
willen maken. Eensdeels is het natuurlijk waar, wat de
heer Oosterhoff meedeelt
De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen, als men hier
thans geen principieel debat wil voeren, bij het voorstel
tot uitstel te blijven en dus nu niet verder in te gaan
op den historischen toestand, dien de heer Oosterhoff
schetst en die in art. 1 der verordening op papier wordt
vastgelegd. Daar staat
,,De gemeente houdt een gemeentelijke muziek
school in stand onder den naam van „Stedelijke
Muziekschool"."
Daarin is dus thans te vinden, wat de heer Oosterhoff
altijd heeft gemist en wat op historische gronden te
verklaren is. De heer Oosterhoff heeft nu even geargu
menteerd, waarom hij met het voorstel van mevrouw
Buisman meegaat en met de conclusie, welke mevrouw
Buisman daaraan heeft verbonden, n.l. het verzoek om
meerdere gegevens, dat door den heer Oosterhoff warm
is ondersteund, maar ik zou nu toch willen vragen,
voorloopig alleen bij het voorstel tot uitstel te blijven.
De heer IJ. de Vries: Daar wil ik zelf ook heen
en daarom zou ik alleen dit willen zeggen. Als men hier
de volgende vergadering voor groote moeilijkheden zal
staan en er meer vragen zullen worden gesteld, dan
heb ik ook iets. Er is hier een vraag gesteld over de
exploitatie, maar ik heb mij verwonderd over het eerste
deel van het betoog van den heer Oosterhoff omtrent
de historie van deze zaak. Want toen ik lid van den
Raad werd en ik kwam in de commissie voor het Ste
delijk Orkest, is mij een reglement overhandigd, waarin
ik allerlei dingen vond, waarin de zaken omtrent deze
school waren geregeld en verder is het tot een histo
risch iets geworden dat de commissie altijd in den loop
der jaren aan Burgemeester en Wethouders rekening
en verantwoording van de school heeft overgelegd; de
laatste jaren was er zelfs een batig saldo, waardoor
zelfs het subsidie van de gemeente had kunnen
vervallen.
Nu is mijn vraag deze. Wanneer de Muziekschool
wordt overgebracht naar het nieuwe gebouw, dan zal
dit, naar schatting, een 30.000.a 35.000.waard
zijn, als het klaar is. Is het dan wel verantwoord dat
de gemeente, in tegenstelling met de particuliere
leeraren, een zooveel lager schoolgeld zal heffen dan
deze Dat betreft art. 2 van Ontwerp B, waarin de
lesgelden worden genoemd en waaruit blijkt dat de ge
meente voor de best betaalde lessen behalve die
van den directeur maar 2.per uur zal ont
vangen
De Voorzitter: Mag ik U even opmerken, als U mis
schien wat op die cijfers tegen heeft, dan kunt U den
volgenden keer, als deze verordening in behandeling
is, een voorstel doen, otn die cijfers te wijzigen, maar
ik begrijp niet, wat dit nu met het voorstel tot uitstel
te maken heeft.
De heer IJ. de Vries: Ik wil hiermee betoogen
dat dan daarover ook inlichtingen zullen worden ge
vraagd. Naar mijn meening kennen Burgemeester en
Wethouders zeer goed de exploitatierekeningen van de
Muziekschool en de gegevens van de laatste jaren en
dus zullen zij ook kunnen weten wat met de tegen
woordige exploitatie in het nieuwe gebouw zal worden
bereikt. Ik heb dat even uit het hoofd uitgerekend en
ik kom tot de conclusie dat de gemeente er jaarlijks
zt 5000.zal moeten bijleggen. Het komt mij voor,
dat dit misschien zou zijn te ondervangen, door de les
gelden in overeenstemming te brengen met wat hier in
het particuliere leven wordt genoten. Ik heb alleen deze
opmerking willen maken om Burgemeester en Wethou
ders voor te bereiden op de vragen, die de volgende
vergadering gesteld zullen kunnen worden.
De heer Vromen: Ik heb er mij over verbaasd, dat
dit voorstel tot uitstel nog noodig is. Ik ben daar zelf
thans sterk voor, maar ik heb mij verbaasd, dat het
noodig is, want als wij zien post 538a van de begrooting
voor 1930, dan blijkt, dat daar staat
„Kosten van de muziekschool 3000.
a. bezoldiging directeur 3000.
b. verdere onkosten memorie"
en in de toelichting lezen wij
„De bezoldiging is vastgesteld bij Raadsbesluit
van 30 Juli 1929. In afwachting van de nadere rege
ling betreffende de muziekschool worden de verdere
onkosten voorloopig voor memorie geraamd."
Dat beteekent dus dat Burgemeester en Wethouders op
het oogenblik, dat zij de begrooting aan den Raad over
legden, er zich wel degelijk rekenschap van hebben
gegeven dat, als er een nadere regeling zou komen,
deze post nader zou moeten worden uitgewerkt. Ik wil
er nu mijn verbazing over uitspreken, dat er thans nog
een voorstel tot uitstel noodig is om Burgemeester en
Wethouders de gelegenheid te geven om, wat zij reeds
bij de begrooting noodig achtten, nu nog uit te voeren.
De beraadslagingen worden gesloten.
Overeenkomstig het voorstel van mevrouw Buisman
wordt met algemeene stemmen besloten het voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot de volgende vergade
ring aan te houden.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.