146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. moeite is gegroeid, gansch en al zal gaan vernietigen. Deze Muziekschool is eigenlijk nog een product van liberalen huize, zooals wij zoopas hebben gehoord en, nu zij een klein beetje in modernen geest zal worden uitgewerkt, nu moet zij kapot worden gemaakt. Daar is men blijkbaar op uit. Voordat ik nu verder op de motieven inga wat ik wel wensch te doen wil ik toch even uiting geven aan mijn vreugde over het feit, dat ik in het Nieuwsblad van Friesland in de wekelijks daarin verschijnende „Leeuwarder Kroniek", onderteekend door een zekeren „Scriba" ik weet niet of die hier thans ook aanwezig is het volgende lees „Ook wat kunstgenietingen betreft, behoeft onze stad niet achteraan te komen. Moge de Raad dat wel bedenken, als hij straks over het al of niet voortbe staan der Muziekschool te beslissen heeft. Reeds heeft de F. O V. eenzelfden goeden naam veroverd als een S. O. L. genoot. Aan een opgroeiend geslacht van muzikale begaafdheid mag dus wel de hand worden gehouden. Wat Leeuwarden aan natuurschoon mist, moge de stad aan kunstgenot vergoeden, zoowel in het zomer- als in het wintergetij." Ik laat hier dezen „Scriba" even aan het woord, die blijkbaar ook van de gedachte uitgaat dat met het ver nietigen van wat hier historisch is gegroeid, wel dege lijk kunstgenot verloren gaat. Niet alleen dus meenen Burgemeester en Wethouders dat, niet alleen is dat onze meening, maar blijkbaar wordt het daar ook als zoodanig gevoeld. En waarom moet nu deze Muziekschool worden op geheven? Ik erken, dat de Raad in zijn motieven een beetje sterker staat, dan toen het ging om de vraag of het Stedelijk Orkest zou moeten worden opgeheven, een klein beetje sterker, omdat een gedeelte van den Raad steun zoekt bij de meening van particuliere leeraren en leeraressen. Dat heeft een schijn van rechtvaardigheid, maar in wezen is deze er toch ook niet, wat ik nu zal trachten uiteen te zetten. Maar er zijn hier Raadsleden, die, om te ontkomen aan het verwijt dezerzijds dat de school, omdat zij een gemeentelijke instelling is, weg moet, zich daarom beroepen op datgene, wat ik zoopas heb genoemd. Nu zal ik dengenen, die het op het oogenblik een zoo rechtvaardig motief noemen dat de particuliere lee raren en leeraressen zich tegen het bestaan van deze school verzetten uit hun eigen belang verkeerd ge zien, wat ik zal uiteenzetten een klank laten hooren, die ik mij kan indenken. Ik zal niet mijn fiolen van gramschap uitstorten over deze houding van de parti culiere leeraren en leeraressen; er is wel eens een on hebbelijke uitdrukking gebruikt, zooals in het adres, maar ik kan mij indenken, als ik van zoo iemand een schrijven krijg, dat daar o. a. deze zin in voorkomt „Waar èn radio èn de malaise de muziekbeoefening reeds aardig hebben geknoeid en hier ter stede gedi plomeerde collega's met veel moeite en kosten nog slechts enkele lessen hebben, waarvan zij niet kun nen bestaan, terwijl en dan gaat het verder. Die klank kan ik mij indenken, dat kan voorkomen, al ben ik het er niet mee eens alsof de oplossing zou zijn gevonden, wanneer de Muziek school werd opgeheven, maar een dergelijke gemoeds uiting kan ik verklaren. Nu vraag ik echter aan mevr. Buisman en ik hoop, dat zij daarop aanstonds een antwoord zal geven wanneer deze school wordt opgeheven en al die leerlingen wat betwijfeld wordt en wat ik ook in hooge mate moet betwijfelen zullen trachten bij particulieren les te nemen nog afge scheiden van hetgeen de heer Van der Veen zoopas terecht in het midden heeft gebracht, dat laat ik in dit verband er ook buiten komt er dan hier in Leeuwar den in dat gunstigste geval, dat de leerlingen allemaal les blijven nemen, ook maar één les meer? Blijven radio en malaise dan hun invloed niet laten gelden? Komen er dan daardoor meer lessen? Ik voor mij heb het ge voel, dat juist door het bestaan van de Stedelijke Mu ziekschool ik kan dat niet bewijzen, maar zoo voel ik het aan De heer O. F. de Vries (wethouder)de goede lee raren méér lessen krijgen. De heer H. de Boer: juist, de goede leeraren méér lessen krijgen, maar ik kan dat laatste niet be wijzen en ik wil dus zelfs wel niet eens die veronder stelling opperen. Ik wil mij dus alleen bepalen tot de eerste vraag, die ik heb gesteld waarom moet de Stedelijke Muziekschool verdwijnen, komen er dan meer lessen Als hier meer lessen komen, zal het vraagstuk van 't particulier muziekleven hier vanzelf tot oplossing ko men, maar die oplossing kan niet worden gevonden in opheffing van de Muziekschool. Integendeel. Ik hoop, dat de Muziekschool blijft bestaan, dan kan zij er in elk geval toch ook voor blijven zorgen, dat bepaalde prijzen, die redelijk kunnen worden genoemd, voor de lessen zullen worden betaald. t Als de Muziekschool er niet meer was het klinkt misschien wel een beetje vreemd en men zou dan gewoon vrij spel hebben en alles zou alleen aan de concurrentie worden overgelaten, dan is het de vraag, of menige particuliere leeraar of leerares daar geen schade van zou hebben. Dat acht ik niet onmogelijk. Ik herhaal echter nog eens: komen er nu meer lessen door, wanneer de school wordt opge heven en zijn de particuliere leeraren en leeraressen daarmee gebaat Nu lees ik nog één uitdrukking voor uit den brief, dien ik heb ontvangen en daarbij komt om den hoek kijken, waar het om gaat. Nu kan ik mij dat wel ver klaren, maar wij kunnen ons toch niet op dat standpunt stellen, als zoo iemand schrijft „Laten deze menschen, die aan de Stedelijke Mu ziekschool zijn verbonden, hun best doen voor hun bestaan in de particuliere praktijk, zooals wij allen moeten doen, doch niet onder de vlag der gemeente en met geld uit de gemeentekas." Daar komt iets om den hoek kijken, wat ik kan ver staan den persoon, die het mij geschreven heeft, ken ik niet, maar ik wil er wel eens persoonlijk met hem over spreken wat echter op zichzelf niet een ruim standpunt is, zelfs niet van de particuliere leeparen, maar toch hoegenaamd niet voor een lid van den Raad. Ik hoop dan ook dat, wanneer aanstonds een besluit moet worden genomen, de Raad van Leeuwarden zich niet bespottelijk zal maken, door datgene, wat na jaren lange moeite is opgegroeid, met één streep ongedaan te maken. Natuurlijk, men heeft de macht daartoe, maar ik hoop niet, dat men van die macht misbruik zal maken. De heer Westra: Om straks beter mijn stem te kunnen bepalen, zou ik graag een vraag willen richten tot Burgemeester en Wethouders. Ik heb bemerkt dat de Muziekschool, die vroeger 1000.subsidié per jaar kostte, in elk geval duurder zal worden. Dat blijkt niet uit de voordracht, maar wel uit de bij de stukken ge voegde exploitatierekening, en dus gaat niet heeleniaal op, wat de verdedigers van deze voordracht hebben op gemerkt. n.l. dat het thans eigenlijk niet het moment zou zijn, waarop over opheffing van de Muziekschool zou mogen worden gesproken. Het is daarvoor thans m. i. wel degelijk het moment, omdat de Muziekschool nu belangrijk duurder wordt. Men moet niet vergeten, dat er vroeger in dezen Raad heel veel over het subsidie aan het Orkest en aan de Muziekscohol is te doen ge weest en dat ten slotte het subsidie voor het Orkest, dat vroeger één som uitmaakte met het subsidie voor de Muziekschool, belangrijk is verminderd men zou nu den verkeerden weg opgaan, wanneer daartegenover het subsidie voor de school belangrijk werd vermeer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. 147 derd. Dat is nu wel geen subsidie meer, maar een ge wone uitgaaf, doch dat komt op hetzelfde neer. Er is hier echter in de debatten één argument ge noemd, waarvoor wij zouden moeten zwichten en toch de school zouden moeten doen blijven bestaan en dat is wel dit, dat de school aan een groot aantal of althans aan een zeker aantal minvermogende leerlingen gelegen heid geeft om muziekonderwijs te genieten. Ik wil toe geven dat het niet hetzelfde is, of men een particulier leeraar vraagt om bij hem gratis muziekonderwijs te mogen genieten, of dat daartoe van gemeentewege de gelegenheid wordt geboden. Daartusschen is zeer zeker j een belangrijk onderscheid en ik zou daarom graag aan Burgemeester en Wethouders deze vraag willen stellen, of door hen ook kan worden opgegeven welk percentage van de leerlingen aan de Muziekschool gratis dat onderwijs geniet. De heer Muller: De reden, waarom ik nu pas in eerste instantie, na al de besprekingen, het woord vraag over deze kwestie is niet om mij te richten tot hen, die met alle geweld alle mogelijke manieren aangrijpen oin de school weg te krijgen en de leerlingen te du peeren, maar wel, om iets te zeggen tot hen, die één bepaald motief naar voren hebben gebracht en wel dat van de concurrentie. Tegen diegenen zou ik dit willen zeggen en nu spreek ik in hoofdzaak, met Uw per missie, mijnheer de Voorzitter, tegen mevrouw Buisman om nu hier eens de gedachte naar voren te brengen, wat zij er van verwachten, indien deze school morgen wordt opgeheven en wat voor voordeel de leeraren, die niet werkzaam zijn aan die school, daarvan zullen ge nieten. Dan moeten wij toch dit bevroeden, dat de leer lingen, die op het oogenblik aan de school zijn, zeer zeker bij hun leeraren van de school, die dan particulier les zullen geven, zullen blijven en dat men op de leer lingen, die tot nu toe voor weinig geld of gratis les ont vangen aan de school, in het particulier bedrijf absoluut niet gebrand zal zijn. Daarvan zullen dus de particuliere leeraren geen voordeel ondervinden en als men het dus om de concurrentie doet, kan men de school wel laten bestaan. Ik ben het met den heer De Boer eens, dat integendeel in de toekomst de particuliere leeraren de vruchten zullen plukken van de Muziekschool en niet omgekeerd. De heer Lautenbach: Ik heb er herhaalde malen naar geïnformeerd, maar men heeft mij altijd de inlichting verstrekt, dat het aantal leerlingen, dat gratis onderwijs ontvangt aan de Muziekschool, maar één, twee of drie is. Om daarvoor zooveel bombarie te houden, daarvoor is dus werkelijk geen reden. Er wordt zelfs door eenige commissieleden gezegd, dat wij geen één leerling meer hebben, die heelemaal gratis les ontvangt en er was eenige verwondering, dat het aantal leerlingen zich weer heeft uitgebreid. Ik heb met verwondering geluisterd, hoe men hier met groote woorden heeft staan bombardeeren en filoso fische beschouwingen heeft staan houden, maar wat in het bijzonder mijn aandacht heeft getrokken en waarop de wethouder geen antwoord heeft gegeven is, dat hier weer een 3-tal ambtenaren worden binnengesleept, waarvoor men pensioenstorting zal moeten betalen. Waarom gebeurt dat echter met al die anderen niet En als die menschen later allen invalide worden menschen zijn verschillend, maar wij kunnen toch allen oud worden waarom gaat men dan die 3 wel be hoorlijk pensionneeren, maar die anderen niet De heer H. de Boer: Daar wordt nog antwoord op gegeven. De heer Lautenbach: Neen, daar is geen enkel antwoord op gegeven. De Voorzitter: Dat komt nog. De heer Lautenbach: Dan zal ik dat afwachten. In de tweede plaats heeft de voormalige wethouder van Onderwijs met ontroering gesproken over kunst genietingen in den zomer en in den winter De heer H. de Boer: Ik heb een ander laten spreken. De heer Lautenbach: maar de menschen, waar over hij met zooveel ontroering heeft staan citeeren en die de concerten van S. O. L„ thans de Friesche Orkest-Vereeniging bezoeken, zijn de leden van den Raad, die gratis een kaart krijgen en de burgers, die het eenigszins kunnen betalen, maar een groot deel van het publiek heeft daarvoor geen enkele kans. Er wordt hier een drukte gemaakt bij dit voorstel, alsof alle in gezetenen er een geweldig belang bij hebben, maar bij breede lagen van de bevolking is van eenig genot van de school geen sprake. Dat genot is nihil, men weet alleen dat zij bestaat en anders niet. De heer Oosterhoff vraagt het woord. De Voorzitter: Voordat ik U het woord geef, zou ik persoonlijk deze opmerking willen maken. Wat den muziekkant van de zaak betreft, deze kan ik volkomen aan den heer O. F. de Vries toevertrouwen. Ik zal mij dan ook niet uitlaten over het voor of tegen van het bestaan van de Muziekschool, maar ik zou deze op merking willen maken, dat ik het nog altijd een eigen aardige handeling van den Raad zou vinden, wanneer hij op het oogenblik zou besluiten tot afschaffing van de school. Ik zeg niet, dat de Raad formeel het recht daartoe niet heeft, wanneer hij meent, dat het thans daarvoor het moment is, maar ik heb hier voor mij de Handelingen van Dinsdag 30 Juli 1929 en ik ben van meening dat, als er ooit een moment is geweest om te besluiten tot afschaffing van de Muziekschool, dan dat het oogenblik daarvoor is geweest en niet dit, omdat toen door den Raad is besloten den directeur van de Muziekschool aan te stellen op een salaris van 3000. In de vergadering van 30 Juli 1929 is door den Raad aangewezen een regeling, waarbij onder E werd voorgesteld „in afwachting van een nadere regeling dienaan gaande, de vaste jaarwedde van den directeur der Stedelijke Muziekschool met ingang van 1 Augustus 1929 te bepalen op 3000.en hem de verplichting op te leggen om van dien datum af het orkest van de „Friesche Orkest-Vereeniging" te dirigeeren en zich als dirigent daarvan te gedragen naar de voor schriften en de bevelen van die vereeniging." Daarmee heeft m. i. op dat oogenblik de Raad principieel uitgemaakt, dat hier zou zijn een Stedelijke Muziek school. Wat doen nu Burgemeester en Wethouders Zij zien eenvoudig, dat het gebouw, waarin de Muziekschool is gevestigd, op het invallen staat en dat er een ander gebouw het oude staat al jaren op het invallen, dat komt nu niet ineens vrij komt, waarin de school kan worden ondergebracht. Indien Burgemeester en Wethouders hadden verwacht, dat er op het oogenblik zoo'n oppositie zou komen tegen het voortbestaan van de Stedelijke Muziekschool, dan hadden zij daarvoor niet al die drukte gemaakt, dan hadden zij géén nieuw gebouw voor de school gekozen en dan was er een voudig niet over de zaak gesproken. Men heeft destijds

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 10