148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. den directeur aangesteld op een salaris van 3000. en dat was het moment geweest om van de school af te komen. Ik zal er mij nu niet over uitlaten of deze school er moet zijn of er niet moet zijn, maar ik zou dit wel willen zeggen: als de Raad later weer eens een besluit wil nemen, laat hij dat dan doen op het oogenblik, dat hij het principieele besluit neemt en laat men zich dan bedenken, wat men zal doen, opdat Burgemeester en Wethouders niet alle werk voor niets zullen doen. De heer O. F. de Vries (wethouder): Ik zal trachten de verschillende sprekers, die nog aan het woord zijn geweest, te beantwoorden, maar dat zal wel heel moei lijk gaan door de eigenaardige replieken. Eerst is er heel veel gezegd over de principieele kwestie of de school al of niet zou moeten blijven bestaan, dat is eerst in het groot opgezet, terwijl later verschillende sprekers afdalen naar onderdeelen, die gevoeglijk, als de princi pieele kant van de zaak is uitgemaakt, bij de verorde ning kunnen worden besproken. Het is mij dan ook on doenlijk om alle gestelde vragen te beantwoorden, een enkele heb ik wel aangeteekend. Het is mij opgevallen, dat er geen enkel tastbaar argument is aangevoerd tegen wat ik heb gezegd, men draait eenvoudig om de zaak heen, er wordt geen enkel zakelijk argument genoemd tegen het bestaan van de Muziekschool. Dat zou nog kunnen zijn de concurrentie tegenover de particuliere leeraren, welnu, laat men dat dan ronduit naar voren brengen en niet om de zaak heendraaien. Want dat doet men, als men spreekt over andere- dingen, zooals het jaarverslag, dat zijn onder deelen, waarin men zich gaat verliezen, maar dat zijn geen argumenten tegen het principe van de zaak. Het is mij opgevallen dat de partijen, ik meen de politieke partijen, die hier aan het woord zijn geweest, allen in program hebben ik heb vergeten het boekje met programs mee te nemen het bevorderen of steunen door de Overheid van de gelegenheid voor onderwijs en ontwikkeling, ook voor kinderen uit de mindere klassen. Men wil dus ook, dat ook kinderen uit de lagere volksklasse onderwijs kunnen krijgen in de muziek. Het sterkst staat dat wel in het program van de Vrijzinnig-Democraten en ik meen dat hier te moeten zeggen, dmdat het juist een Vrijzinnig-Democrate is, die zich zoo scherp tegen de Muziekschool heeft gekeerd. Ik heb eenige jaren geleden een volledig congres van de Vrijzinnig-Democratische partij hier in Leeuwarden bijgewoond, waar toen ook als programmapunt is be handeld: de ontwikkeling van de mindergegoeden, waarmee niet was bedoeld de schoolontwikkeling, maar de ontwikkeling op het gebied van kunst. Deze ontwik keling is daar uitvoerig verdedigd door de heeren Mr. Marchant eii Mr. Andreae uit Sneek, ik heb die uitste kende uiteenzettingen met belangstelling gevolgd en mevrouw Buisman, die ook in die vergadering aanwezig was, applaudisseerde het hardst. En nu komt zij hier zeggen: om die en die reden en om die kleingheid ben ik hier tegen. Laat men dan toch, ter wille van de eer lijkheid in het politieke leven, zeggen: wij zijn het in dat opzicht niet met onze politieke programma's eens. Er is ook door enkele sprekers sterk naar voren ge bracht maar de Voorzitter heeft dat al in het juiste licht gesteld een voorstelling, waarbij men tracht de meening te wekken, alsof de Muziekschool nog moet worden opgericht. De heer Peletier spreekt over „het oprichten van een Stedelijke Muziekschool". Als men echter in zoo'n debat dergelijke argumenten gebruikt, dan noem ik dat demagogie; dat is niet met eerlijke middelen strijden. Er is hier een Stedelijke Muziek school; ik kom dan weer op de historie van de school. De zaak is, zooals die vroeger was, hier eigenlijk nooit in orde geweest, op grond van de Gemeentewet had de school zoo niet mogen bestaan; de commissie van be heer had alles en nog wat te zeggen en volgens de Ge meentewet was dat absoluut onwettig. Nu zeggen Bur gemeester en Wethouders anders niet, dan dat zij de zaak goed op pooten willen zetten, zooals dat volgens de Gemeentewet hoort en nu begint men hier de zaak te bespreken en hoewel ik als juist erken dat de Raad daarin volkomen vrij is te praten over het al of niet voortbestaan van de Muziekschool. Dan heeft men hier iets aangehaald omtrent de be noeming van ambtenaren. In 1927 is, meen ik, de di recteur door Burgemeester en Wethouders ais ambte naar aangesteld; deze valt dus geheel onder het Ambte narenreglement, waarvan artikel 4 zegt ik heb dat hier „Burgemeester en Wethouders benoemen, zoo mo gelijk op voorstel van of in overleg met het hoofd van den tak van dienst, waarbij zij werkzaam worden ge steld, de ambtenaren, tenzij de wet of de verordening dit aan anderen heeft opgedragen, enz." Tot nog toe was ook de benoeming van de leeraren bij de commissie van beheer, maar de benoeming van den directeur is nooit de taak geweest van deze commissie. Nu is de vraag gesteld er zijn 15 leeraren De heer Vromen: Wie benoemt nu den directeur? Daar geeft U nóg geen antwoord op. De heer O. F. de Vries (wethouder): Dat doen Bur gemeester en Wethouders. De heer Vromen: Dat staat niet in de verordening. De Voorzitter: Dat behoeft ook niet, dat staat in het Ambtenarenreglement. De heer O. F. de Vries (wethouder)Dat staat dui delijk in het Ambtenarenreglement; zoo kan men wel aan den gang blijven. Nu is er gevraagd: waar blijven die andere leeraren, er zijn maar 4 of 5 genoemd in het staatje van het exploitatie-overzicht. Dat zit zoo. Burgemeester en Wethouders meenden dat van de leeraren aan de Mu ziekschool buiten den directeur deze menschen ook moesten vallen ander de pensioenregeling. Daar valt ten slotte natuurlijk straks nog over te praten, maar dat alleen deze menschen daaronder zullen vallen is, omdat in de toekomst hun werkkring aan de Muziekschool het hoofddeel van hun bestaan uitmaakt. Er zijn nog een 8-tal leeraren voor verschillende blaasinstrumenten, die er echter niet onder kunnen vallen, omdat zij een zoo danig salaris, dat per lesuur wordt berekend, betaald krijgen, dat zij niet bij de pensioenverzekering zijn on der te brengen. Wat de salarissen van die menschen betreft, als men de exploitatierekening bekijkt, blijkt dat het totaal van de pensioengrondslagen is gesteld op 6700.terwijl volgens de exploitatierekening het totaal van de salarissen is geraamd op 8700.Dat geeft dus een verschil van 2000.en dat verschil is berekend naar het aantal lesuren van die leeraren. Verder heeft de heer Westra gevraagd of de Muziek school thans niet meer zal kosten. Dat zit in de pensi oenpremie van de leeraren, welke in 1930 ook reeds 670.-meer kosten zal meebrengen. Ten slotte heeft de vorige vergadering naar ik meen de heer IJ. de Vries de vraag gesteld om ook over te leggen wat het gebouw kost De heer Westra: Dat is alleen maar opgemerkt. De heer O. F. de Vries (wethouder)Dan kan ik in antwoord op een vraag van den heer Westra nog mede- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. deelen, dat er op het oogenblik 4 leerlingen aan de Muziekschool zijn, die absoluut gratis les krijgen en een 40-tal, die een belangrijke reductie op het lesgeld heb ben. Men heeft zich n.l. in de commissie altijd op het standpunt gesteld dat, als het eenigszins mogelijk was, de leerlingen in ieder geval iets moesten bijdragen, al was het ook heel weinig De heer Westra: Van de 250 De heer O. F. de Vries (wethouder): Ik zeg 40 met een aanmerkelijke reductie; er zijn veel meer, die een reductie hebben op het bedrag De heer Westra: Dus dit tarief is eigenlijk het maxi mum, dit is dus geen vast tarief. De heer O. F. de Vries (wethouder): Ten slotte zou ik nog dit willen zeggen het blijkt dat daaromtrent ook misverstand zou kunnen bestaan als men in deze gemeente besluit, de Stedelijke Muziekschool op te heffen, dan zal men hier het feit beleven, dat er in de stad Leeuwarden geen enkele muziekschool zal bestaan. Bij het begin heb ik er al op gewezen, dat in alle plaat sen van eenigen omvang een muziekschool, hetzij van de gemeente, hetzij gesubsidieerd door de gemeente be staat, Leeuwarden zal dan dus een unicum zijn op dit gebied, want dat heeft er dan geen. De Voorzitter verleent voor de derde maal het woord aan den heer Oosterhoff en verzoekt dezen zich te be perken. De heer Oosterhoff: Ik zal het zeer kort maken en niet ingaan op de verschillende discussies, die nog zijn gehouden, nadat ik in tweede instantie het woord heb gevoerd. Ik doe dat met het oog op den tijd, en, wat den heer De Boer betreft, met het oog op het feit, dat deze mij bij het bepalen van mijn standpunt onedele motieven heeft verweten. Ik wensch daar niet op in te gaan, met dergelijke menschen debatteer ik niet. Ik zou alleen nog iets willen zeggen naar aanleiding van een opmerking van den heer B. Molenaar. Deze heeft tegen mij de aantijging gericht, dat ik, door in de vorige vergadering te spreken van een clandestien bin nensmokkelen van deze school, de storm tegen de Mu ziekschool heb ontbonden. Dit nu is absoluut onjuist, omdat in de verschillende schrifturen over het clandes tien tot stand komen van de schooi weinig of niet wordt gesproken; daarin wordt alleen of in hoofdzaak gespro ken over de bevoegdheid of de niet-bevoegdheid van de leeraren. In de tweede plaats is door den heer B. Molenaar gezegd: dat motief wordt thans door den heer Ooster hoff in deze vergadering aan kant geschoven. Ook dat is onjuist; ik heb wel degelijk op het betoog van wet houder De Vries geantwoord, dat ik handhaaf mijn standpunt, dat de school clandestien is tot stand ge komen en dat eerst in 1915 met een verordening op de school, waar geen mensch wat van wist, de zaak een beetje is geregeld. Het is toch wel opvallend ik wil de heeren daar toch nog eens attent op maken dat nu voor het eerst in de verordening voorkomt „De gemeente houdt een gemeentelijke muziek school onder den naam van „Stedelijke Muziek school." Ik vraag nog steeds aan Burgemeester en Wethouders mij aan te geven den datum, waarop is besloten tot oprichting van een Muziekschool; men heeft eenvoudig den geworden toestand gehandhaafd, maar er is nooit een besluit genomen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik wil eerst nog even ingaan op het betoog van wethouder De Vries, waar deze zegt dat, als ik hier tegen zou stemmen, ik daarmee zou ingaan tegen het program van mijn partij. Ik heb echter duidelijk gezegd dat, als hier geen gele genheid was om muziekonderwijs te ontvangen, ik de eerste zou zijn om daarvoor van overheidswege te zor gen, omdat dit dan noodzakelijk zou zijn. Dan zou ik die noodzakelijkheid inzien, maar het is geen van U allen gelukt om mij thans te overtuigen van de nood zakelijkheid van een Stedelijke Muziekschool. Die nood zakelijkheid bestaat hier m. i. niet. Ik beschouw een stedelijke muziekschool als een gemeentebedrijf en een gemeentebedrijf is naar mijn inzicht en ook naar de meening van mijn partij niet noodzakelijk, als het par ticulier" initiatief dat werk volkomen goed doet. En als nu nog de Stedelijke Muziekschool op resultaten kon wijzen, superieur boven die van de particuliere leeraren, ook dan zou ik er nog over denken, maar dat is ook niet het geval. Het spijt mij, dat ik den heeren deze teleurstelling moet bereiden De heer Muller: U zult zelf die teleurstelling wel on dervinden. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ook die gevol gen zal ik dan moeten dragen, mijnheer Muller, maar al spijt het mij, dat ik U in dezen moet teleurstellen, ik kan niet inzien, dat deze school noodzakelijk is. Ik wil U wel de verzekering geven, dat ik niet om een paar duizend gulden deze zaak zou tegen houden, maar ik kan het niet helpen, ik zie de noodzakelijkheid daarvan niet in. Als ik zie, dat aan deze school door 200 leer lingen een schoolgeld wordt betaald van 8000.a 9000.dan worden deze lessen toch betaald met een salaris, waarvoor ook de particuliere leeraren het wel willen doen. Ik weet te goed, dat de particuliere ensemble-lessen heelemaal niet duur zijn en dat heel veel leerlingen, die thans naar de Stedelijke Muziek school gaan, met dezelfde liefde ook de lessen bij par ticuliere leeraren zouden volgen. Men doet dat thans niet, omdat de openbare meening is, zooals ook in een van de adressen is gezegd, dat, als daar staat „Stede lijke Muziekschool", men denkt dat het onderwijs daar beter is dan dat van het particulier initiatief, maar het is niet gebleken, dat men aan de Stedelijke Muziek school superieur les geeft. De heer Vromen: Ik zou nog een enkele opmerking willen maken en wel speciaal tegen U, mijnheer de Voorzitter, waar U er den Raad in zekeren zin een ver wijt van heeft gemaakt, dat hij dit oogenblik heeft ge kozen om te beslissen over de Muziekschool. M. i. was Uw opmerking toch onjuist; in de vergadering van 30 Juli 1929 kwam aan de orde een „Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het verzoek van het Bestuur der „Friesche Orkest Vereeniging" om subsidie uit de gemeentekas, ge bruik van repititielokaal, enz., met voorstel tot wij ziging van de begrooting 1929 en andere desbetref fende voorstellen." Zeer terloops kwamen daarbij ook in aanmerking eenige voorloopige besluiten ten opzichte van de Muziekschool, maar het praeadvies van Burgemeester en Wethouders eindigt, voordat de redactie van de eigenlijke voorstel len wordt gegeven, met dezen zin „Het ligt in ons voornemen zoo spoedig mogelijk nadere voorstellen tot regeling van het beheer, enz. der Muziekschool bij Uwe Vergadering aanhangig te maken." Wat is nu duidelijker en begrijpelijker, dan dat de Raad op dat oogenblik heeft gedacht: over de Muziekschool zullen nog nadere voorstellen worden gedaan en dan kunnen wij dus daarover onze meening zeggen en niet op dit oogenblik. Dat is zeer begrijpelijk, want de kwestie van de Muziekschool als zoodanig was toen niet aan de orde.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 11