150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930.
De heer B. Molenaar: Nog een paar woorden, ik zal
heel kort zijn. De heer Oosterhoff beweert dat het
woord „clandestien", dat ik noemde als de aanleiding
van den storm, die er in het publiek is ontketend, niet
in de publieke stukken voorkomt, maar reeds in het
allereerste stuk, dat er over deze kwestie is geschreven
door den bekenden heer Koerman, wordt letterlijk ge
zegd: „zooals de heer Oosterhoff zeer juist heeft opge
merkt, is de Muziekschool indertijd clandestien inge
voerd", en in den brief, dien de heer Koerman aan de
Raadsleden heeft gezonden, wordt dezelfde uitdrukking
gebezigd. Ik herhaal, dat dit de aanleiding is geweest
tot den storm, die in de buitenwereld over deze zaak
is losgebroken en ik had verwacht, dat de heer Ooster
hoff, nadat hij de bewijzen had gekregen, dat het niet
waar is wat hij heeft gezegd, dat de school niet clan
destien is ingevoerd, zijn bewering ridderlijk had inge
trokken.
De heer MullerIk zou nog even willen opkomen
tegen wat mevrouw Buisman in laatste instantie heeft
betoogd. Zij zegt: het is ons neelemaal niet te doen
om die paar duizend gulden, maar wij zijn
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Wij Ik.
De heer Muller: Mevrouw Buisman zegt dan, dat zij
van meening is, dat hier op voldoende wijze kan worden
voorzien in de lessen, die op het oogenblik door de
Muziekschool worden gegeven. Maar het is juist onze
grief, dat mevrouw Buisman in haar program onder
schrijft en onderschreven heeft de heer De Vries heeft
zoopas terecht gezegd, dat zij zeer druk applaudiseerde
toen de heer Marchant die stelling verkondigde wat
zij op het oogenblik verloochent, n.l. dat van overheids
wege moet worden gezorgd voor onderwijs in muziek
aan on- en minvermogenden. Als mevrouw Buisman
hier tegen is, moet ik constateeren, dat zij haar program
verloochent en als U daar zoo licht over denkt, mevrouw,
moet U dat weten, maar wij zullen het wel onthouden.
De heer IJ. de Vries: Ik zou graag eerst een opmer
king willen maken aan het adres van den heer B. Mo
lenaar
De heer Westra: Die is net weg.
De heer IJ. de Vries: Dan zal ik dat aanstonds
doen en dan zou ik toch eerst even een opmerking
willen maken aan den heer H. de Boer. Het schijnt,
dat hij met instemming heeft aangehaald een schrijven
van „Scriba" in het Nieuwsblad van Friesland en dat
hij eigenlijk wil beweren dat, als de Muziekschool
wordt opgeheven, het cultureele leven hier zal ver
dwijnen. Ten eerste ben ik het daar niet mee eens,
want ik geloof niet wat zoopas ook uit dien hoek, ik
meen door den heer B. Molenaar, is opgemerkt, dat ook
de muziek aan de Muziekschool ver boven die aan de
andere inrichtingen staat, maar er zijn hier vandaag
meer dingen verkondigd, die niet te bewijzen zijn. De
heer Dijkstra zegt o. a. dat hier aan de arbeiders een
stuk wordt ontnomen, maar ik ben 10 jaar penning
meester van de commissie geweest en moest als zoo
danig de kwitanties schrijven en ik kan de verzekering
geven, dat de meeste kwitanties niet gaan naar de ar
beiders
De heer O. F. de Vries (wethouder)Dat is niet waar.
De heer IJ. de Vries en dat de meeste ouders
het best kunnen betalen. Ik weet dat wel en dus zou
de heer Dijkstra ons een lijst van de leerlingen onder
de oogen moeten leggen om zijn bewering te staven.
Ik kan begrijpen dat hij wil protesteeren en sterke
woorden gebruikt, maar hij kan niet bewijzen wat hij
zegt en moet dus met het uitspreken van deze persoon
lijke opvattingen voorzichtig zijn
De heer Dijkstra: Nu hebt U nóg niets gezegd
De heer IJ. de Vries: Ik wil alleen aantoonen
dat Uw betoog zeer zwak was en dat Uw geweldig
protest geen inhoud had.
Nu de heer B. Molenaar. Deze heeft straks mijn in
terruptie zoo opgevat, dat mijn bedoeling was dat hij
loog. Ik heb echter alleen wiilen zeggen dat de school
wel clandestien was ingevoerd, maar dat in den loop
der jaren de lessen zijn uitgebreid met orgel en piano
enz., waarvoor thans het grootste aantal leerlingen zijn.
Dat was iets, wat vroeger niet bestond, toen had men
lessen voor blaasinstrumenten enz. en de uitbreiding is
van later tijd. Daarom heb ik gezegd de waarheid
bovenal, maar ik heb niet willen zeggen dat de heer
Molenaar expres stond te liegen, want liegen is op
zettelijk onwaarheid spreken.
De wethouder heeft in zijn betoog met zooveel vrij
moedigheid gezegd, dat hier niets zakelijks is gezegd,
maar ik heb in mijn betoog gezegd en ik ben het daar
nog mee eens dat wij absoluut de concurrentiemoei-
lijkheden hebben buitengesloten en dat wij ons alleen
op het standpunt hebben gesteld: is dit onderwijs van
gemeentewege noodzakelijk of niet? Wij zijn dus op het
principieele standpunt gaan staan en hebben dat zake
lijk beredeneerd.
De wethouder zegt dat het in alle programs staat,
maar, al heb ik alle artikelen van ons program niet
in mijn hoofd, ik geloof toch niet dat in het program
van de Christelijk Historische partij staat: het van ge
meentewege of door de Overheid verzorgen ook van
de muzikale ontwikkeling van het volk. Wij willen
dat wel bevorderen door aan particuliere inrichtingen
subsidie te verleenen, maar wij staan niet op het stand-
punt, dat het van gemeentewege moet geschieden.
De opmerking van den wethouder, dat hier heelemaal
geen zakelijke argumenten zijn gebezigd, meen ik reeds
te hebben weerlegd wij hebben alleen zakelijk ge
redeneerd.
Dan zou ik nog deze opmerking willen maken. Ik
kan onderschrijven het betoog van den heer Vromen,
dat, toen het vorig jaar, in 1929, over het subsidie aan
de Friesche Orkest Vereeniging is beslist, daarbij op
de Muziekschool niet voldoende aandacht is gevestigd,
zoodat de Raad daaraan toen niet in die mate aandacht
heeft geschonken, maar dat het nu wèl het moment is
om over deze school te spreken. De toestand is nu zoo.
Vroeger is de Muziekschool altijd een aanhangsel ge
weest van het orkest, waardoor zij ook onder het beheer
stond van de commissie voor het Stedelijk Orkest. Zij
kon zich toen altijd bedruipen met de f 1000.sub
sidie, zelfs was het een tijd zoo dat zij daarvan over
hield en daarmee het orkest een en andermaal van een
tekort heeft afgeholpen. De laatste jaren kon de Muziek
school met de pensioenstorting voor den directeur er bij
zoowat uit, maar nu gaat men de zaak uitbreiden, niet
alleen in grootte, maar ook in exploitatiekosten en ik
ben dan ook van meening dat, als de Raad vandaag het
besluit neemt, dat er geen Muziekschool meer zal zijn,
het college van Burgemeester en Wethouders daarvoor
den Raad morgen dankbaar zal zijn, niettegenstaande
den arbeid, dien het in verband met deze voorstellen
heeft verricht, omdat Burgemeester en Wethouders
daardoor dan in de toekomst van veel arbeid zullen
worden ontlast.
AAevrouw Van DijkSmit: Aanvankelijk had ik ge
meend, dat ik bij dit onderwerp niet zou behoeven te
spreken, maar nu de heer Dijkstra zoo'n krachtig betoog
heeft gehouden en zoozeer den klemtoon heeft gelegd
op de noodzakelijkheid van een Muziekschool voor
onvermogenden en heeft gezegd dat de kinderen van de
arbeidersklasse de dupe er van zullen worden, wanneer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. 151
de school wordt opgeheven, acht ik mij genoodzaakt
om even toe te lichten, waarom ik aanstonds zal stem
men tegen dit voorstel. Dat is niet, zooals de heer
Dijkstra denkt, dat ieder tegenstander dit doet, omdat
hij niet het nut van dit onderwijs inziet en waardoor
men dan waarschijnlijk, volgens die redeneering van
den heer Dijkstra, ook heel veel andere onderwijs
inrichtingen ten doode zou kunnen opschrijven, neen,
dat is alleen, omdat ik een groot verschil zie tusschen
muziekonderwijs en ander onderwijs. Muziekkennis is
bij mij een gave, degene die muzikaal is, heeft een j
zekere gave mee gekregen, is in mijn oogen een be
voorrecht mensch en het voorrecht, aan die gave ver
bonden, is, dat degene, die deze gave heeft, met weinig
kosten en zonder eenige leiding daarvan kan genieten j
en zich verder kan bekwamen, terwijl dat bij het andere
onderwijs niet het geval is.
En wat betreft dat gering aantal leerlingen, dat de
Muziekschool bezoekt en daar gratis of tegen een ver- J
minderd bedrag les krijgt, deze leerlingen kunnen ook
tegen hetzelfde bedrag les krijgen bij de particuliere
onderwijzers. Het is mij bij onderzoek gebleken, dat dit
wèl kan.
De heer H. de Boer: Ik zou toch nog graag een ant
woord van mevrouw Buisman willen hebben op de
vraag, die ik tot haar heb gericht, n.l. op de vraag of,
indien deze school werd opgeheven, de particuliere
leeraren en leeraressen daardoor dan meerder werk
zouden vinden. Toen ik daarover sprak, heb ik ook
gezegd, dat de gelegenheid hier schoon is, om andere
argumenten te gebruiken dan juist die, waardoor men
in de eerste plaats wordt gedreven, n.l. dat wat ik
veronderstel door mevrouw Buisman niet is gezegd,
wat de werkelijke reden is, waarom zij hier in den
Raad tegen deze zaak opkomt en tegen de Stedelijke
Muziekschool zal stemmen. Die opmerking was niet tot
den heer Oosterhoff gericht, maar in dit verband tegen
mevrouw Buisman en ik houd dat tot nog toe staande,
tenzij mevrouw Buisman kan aantoonen, dat opheffing
van de Stedelijke Muziekschool meer werk zal bezorgen
aan de particuliere leeraren en .leeraressen.
De Voorzitter stelt voor om alleen aan mevrouw
Buisman nog voor den derden keer het woord te ver
leenen en daarna de discussies te sluiten.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik hoop ook dat
het de laatste keer zal zijn, maar ik wil toch nog even
zeggen dat ik er vast van overtuigd ben dat, indien de
Muziekschool wordt opgeheven, de andere leeraren en
leeraressen meer lessen zullen krijgen, omdat wat
ik zoopas wèl heb gezegd, maar wat den heer De Boer
misschien in mijn antwoord is ontgaan de menschen
thans door het cachet „Stedelijke Muziekschool" daar
heen worden gedreven. Niet omdat het onderwijs daar
superieur is, maar door het cachet, dat het een s*edelijke
Muziekschool is, worden velen daarheen gedreven, die
later, als de school is opgeheven naar de particuliere
lesgevers zullen gaan, daarvan ben ik volkomen over
tuigd.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Aan de orde is Ontwerp A.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der verordening.
Art. 1 wordt met 15 tegen 11 stemmen onveranderd
vastgesteld.
Voor stemmen: de heeren Botke, Westerhuis, H. de
Boer, Muller, B. Molenaar, Westra, O. F. de Vries,
Dijkstra, Hooiring, Ritmeester, Tiemersma, M. Mole
naar, Visser, J. de Boer en Van der Veen.
Tegen stemmen: de heeren Vromen, Peletier, Ooster
hoff, IJ. de Vries, Feddema, mevrouw Van DijkSmit,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Tani-
minga, Feitsma, Lautenbach en Hofstra.
Artt. 215 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld, waarna de geheele verordening
wordt vastgesteld.
Aan de orde is Ontwerp B.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der verordening.
Artt. 15 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 6.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vromen: In art. 6 van ontwerp B wordt
de opdracht gegeven aan den controleur der gemeente
belastingen dat hij ontheffing of teruggave van school
geld verleent. Op zichzelf valt daarop niet veel te
zeggen, maar in verband met de kwestie van de nieuwe
constellatie van de gemeentefinanciën is het voor den
Raad van belang te weten, of met het voorleggen van
een dergelijk artikel aan den Raad het de bedoeling is,
dat de positie van controleur der gemeentebelastingen
bestendigd zal blijven. Nu de belastingheffing door de
gemeente straks belangrijk zal worden ingekort, is het
nu de bedoeling van Burgemeester en Wethouders om
met dit artikel een beslissing te nemen omtrent den
controleur Zoo ja, dan zou ik daarover thans dis
cussie wenschelijk achten, maar is dat de bedoeling
niet en wenschen Burgemeester en Wethouders het
vraagstuk van het handhaven of niet handhaven van
den controleur der gemeentebelastingen afzonderlijk in
den Raad aan de orde te stellen, dan ben ik daarmee
tevreden.
De Voorzitter: Ik wil daar op antwoorden dat deze
opmerking van den heer Vromen blijkbaar een reactie
is op hetgeen ik straks heb gezegd omtrent de Muziek
school, maar dat die zaak toch heel anders ligt, omdat
daarover wel degelijk is beslist bij de kwestie van aan
stelling van een directeur van de Stedelijke Muziek
school. Daarover is in de vergadering van 30 Juli 1929
wel degelijk beslist en toen heeft geen van de leden
gedacht aan de mogelijkheid, om de Stedelijke Muziek
school op te heffen. Wat verder de positie van den
controleur der gemeentebelastingen na Mei 1931 be
treft, daarop zal de heer Ritmeester antwoord geven.
De heer Ritmeester (wethouder): Het is ook mijn
bedoeling niet om thans verder op die vraag in te gaan,
maar ik kan wel zeggen, dat er natuurlijk een ambtenaar
zal moeten blijven voor de heffing van kadegeld, school
geld, enz. Deze ambtenaar zal dan misschien een anderen
titel krijgen dan dien van controleur of mogelijk blijft
de naam ook wel controleur der gemeentebelastingen,
maar een ambtenaar blijft er in elk geval.
De heer Vromen: De wethouder van Financiën zegt
dat wel, alsof dat zoo absouut duidelijk is en vast stond,
maar het is toch ten slotte zoo, dat het gebied der ge
meentebelastingen ter voorziening van de gemeente
financiën straks zoo wordt beperkt, dat dit standpunt
voor mij niet absoluut duidelijk en zeker is. Als Burge
meester en Wethouders nu komen met een verordening
en het de bedoeling is, dat de geheele organisatie van
het personeel zonder meer als zoodanig bestendigd zal
blijven
De Voorzitter ontkent dit.