152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. De heer Vromen: Dat zegt de wethouder van Finan ciën toch; hij zegt: wij moeten zoo'n controleur houden. De Voorzitter: Ik zou ter opheffing van misverstand toch nog dit willen zeggen. Er moet toch straks nog schoolgeld, kadegeld, hondenbelasting en vermakelijk heidsbelasting worden geheven en tenzij de betrokken wethouder de heffing daarvan rechtstreeks tot zich neemt, zal daarvoor waarschijnlijk toch een ambtenaar moeten zijn, die deze zaken regelt. Of dat nu een con troleur moet zijn is een andere kwestie, als men dien naam te mooi vindt, kan men hem ook geen naam geven en hem alleen ambtenaar noemen, maar er moet dan toch in elk geval een man op het Stadhuis zijn, die de vermakelijkheidsbelasting, de schoolgelden, de honden belasting, enz. regelt. Die man moet er blijven. Ik wil niet zeggen, dat hij er misschien niet iets anders bij kan doen of dat hij den titel van controleur der gemeen tebelastingen moet houden, dat zijn kwesties, die nader zijn te overwegen, maar er zal steeds iemand moeten zijn, die voor de regeling van deze zaken zal moeten zorgen, dat staat wel vast. De heer Vromen: Tenzij dat aan een ander, b.v. aan den Ontvanger, wordt opgedragen. De Voorzitter: Dan zal toch die er mee worden belast, dus dan is dat toch een ambtenaar, als niet een van de wethouders het zelf doet. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 6 wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Artt. 7-10 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Ontwerp C en onderdeel II van het voorstel worden met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Te 4.55 uur wordt de vergadering voor eenige oogen- blikken geschorst. Te 5.05 uur wordt de vergadering heropend. De heer Oosterhoff heeft intusschen de vergadering verlaten. 18. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van onderscheidene verordeningen ter uit voering van d-' wet, houdende herziening van de finan- cieele verhouding tusschen het Rijk en de Gemeenten (bijlage no. 14). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen: Ik wil beginnen met te zeggen, dat het mij spijt, dat deze zaak in deze Raadsvergadering zoo laat aan de orde wordt gesteld, omdat het misschien niet gewenscht is met het oog op den termijn tot 1 Sep tember, dien de wet stelt voor het bepalen van de rege lingen, deze zaak aan te houden tot de volgende ver gadering. Voorloopig vind ik dan ook geen vrijheid, om daartoe een voorstel te doen, hoewel ik dat in andere omstandigheden graag zou hebben gedaan, omdat ik deze zaak van zoo buitengewoon groot belang acht, dat zij wel a tête reposée dient behandeld te worden De heer Muller: Wat is dat in 't Hollandsch De heer Vromen: Waar ik een paar woorden heb ge bruikt, die niet door allen worden verstaan, wil ik, naar aanleiding van een vraag, door een van de leden ge daan, wel mededeelen, dat ik daarmee bedoel, dat ik dit vraagstuk belangrijk genoeg acht, om het „in rus tige overweging" te behandelen. De groote uitgebreid heid van de stof, die hiermee gemoeid is, heeft het voor vele Raadsleden waarschijnlijk heel moeilijk gemaakt om in den korten tijd, die beschikbaar was, het voorstel heelemaal te doorworstelen. Ik wil beginnen met enkele vragen aan Burgemeester en Wethouders te stellen, maar laat ik vooraf zeggen, omtrent de verordeningen, die zijn voorgesteld, dat ik in hoofdzaak in principe met de motiveering daarvan kan meegaan Wat mij bijzonder heeft geïnteresseerd is, dat Bur gemeester en Wethouders, deze zaak bekijkende, eigen lijk niet verder hebben gekeken dan tot 1931 en ik kan mij dat eenigszins voorstellen, waar verschillende din gen nog zwevende zijn, nog niet absoluut vast staan en het niet zoo heel eenvoudig is om te zeggen, hoe het er in de toekomst zal uitzien. Maar dit laatste is toch een vraag, die door de burgerij en door de Raadsleden zeker zal worden gesteld. Op bladzijde 490 van bijlage 14 zien wij een uiteen zetting van de financiëele positie voor het volgend jaar; in de eerste kolom zien wij de inkomsten, die minder zullen worden ontvangen en daaronder staan de andere inkomsten, die daarvoor in de plaats komen. In 1931 staan wij er echter, wat dat betreft, eenigszins gunstiger voor, dan de volgende jaren, omdat in 1931 reeds de volle 75 van de hoofdsom der grondbelasting wordt ontvangen en van de maximum uitkeering voor sa laris Burgemeester en Secretaris en van het garantie bedrag voor de gemeentefondsbelasting, bij welke laatste beide posten dus op een uitkeering gedurende 9 maanden kan worden gerekend, terwijl er nog gedu rende 4 maanden gemeentelijke inkomstenbelasting wordt ontvangen. Die rekening sluit dan met een tekort van 46.750.dat uit de opcenten op de gemeente fondsbelasting moet worden gedekt en de vraag rijst nu onmiddellijk, hoe de toestand in 1932 zal zijn, als géén gemeentelijke inkomstenbelasting meer zal worden ontvangen en daartegenover niet meer van de hoofd som, maar de geheele uitkeering zal worden ontvangen voor salaris Burgemeester en Secretaris en van het garantiebedrag. Natuurlijk is het moeilijk, die vraag te beantwoorden, maar ik kom tot de conclusie, dat in 1932 het cijfer in bijlage 14 op pagina 490, eerste klolom, niet zal zijn 1.418.250.maar 1.136.000.Dan zullen wij dus niet een tekort hebben van 46.750.maar een tekort natuurlijk opgezet op grond van deze rekening van 329.600.Hierbij gevoegd een bedrag van 150.000.althans als wij uitgaan van dezelfde veronderstelling, waar hier vanuit is gegaan en wij dus ook in 1932 rekening houden met een batig saldo, dat waarschijnlijk niet hooger zal zijn dan een bedrag van 150.000.lager dan het in 1929 bedroeg dan blijkt, dat wij in 1932 een bedrag van 479.600.uit de opcenten op de gemeentefondsbelasting zullen hebben te dekken. En waar 1 opcent ongeveer kan worden ge steld op 6000.zullen er dus in 1932 waarschijnlijk 80 opcenten moeten worden geheven. Als deze bere kening juist is en dat zou ik graag van het college vernemen dan zien wij dus, dat in 1932 de positie van Leeuwarden van dien aard zal zijn, dat dan als het ware reeds uit de belastingen gehaaid zal worden wat er uit te halen is. Uit de grondbelasting en de perso- neele belasting wordt nu al gehaald wat er uit te halen is, doordat ook door de gemeente zullen blijven worden geheven de opcenten, die tot nu toe door de Provincie worden geheven en de opcenten voor het leeningsfonds, waarvan wel bekend was, dat het de bedoeling was om deze mettertijd te laten verdwijnen. Reeds toen het be sluit tot heffing van deze opcenten is genomen, stond vast, dat zij op den duur weer zouden verdwijnen, maar nu wordt die tijdelijke belasting omgezet in een vaste Delasting en dan zullen wij uit de personeele belasting Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. 153 halen, wat daaruit te halen is. Dan zal dus de positie van Leeuwarden van dien aard zijn, dat met 80 opcenten op de gemeentefondsbelasting reeds het maximum, dat de wet, regelende de financiëele verhouding tusschen Rijk en gemeenten toestaat, zal worden geheven, zoodat ik tegenover den min of meer optimistischen kijk, waar van deze bijlage blijk geeft, zou willen zeggen, dat de toekomst er niet zoo mooi uitziet als hier wel lijkt. Een andere opmerking, die ik min of meer vragender wijze zou willen maken, is deze. Men vindt in de tweede kolom op bladzijde 490 van deze bijlage een berekening van den vooruitgang van den belastingdruk in deze ge meente of wel van de verbetering van den belastingdruk voor de bevolking van Leeuwarden, waarbij ook is uit gegaan van de heffing van 60 opcenten op de gemeente fondsbelasting. Indien echter binnen korten tijd werke lijk zooals volgens mijn berekening noodig zal zijn 80 opcenten zullen moeten worden geheven, is het voordeel voor de bevolking van Leeuwarden geheel ver dwenen. Die 20 opcenten meer leveren reeds een ver- j schil op van 120.000.en de positie zal dan dus niet zijn een vermindering van druk met 127.000.maar een vermindering van druk, die eigenlijk niets om het lijf heeft en waarmee wij dus weer terugkeeren naar den ouden toestand. Bovendien hebben Burgemeester en Wethouders heelemaal geen rekening gehouden met het feit, dat een gedeelte van het tekort, dat het gemeentefonds waar- j schijnlijk zal hebben, toch weer door het Rijk uit de j algemeene middelen zal moeten worden gehaald, zoodat dit gedeelte door de belastingbetalers zal worden terug gevonden op hun rijksinkomstenbelasting of op welke andere rijksbelasting dan ook. Alles bij elkaar genomen krijg ik dan ook den indruk, dat er misschien eenige verschuiving van belastingdruk zal plaats hebben, maar dat een belangrijke verminde ring van den belastingdruk hierdoor niet zal worden ge schapen en dat een vermindering van dien druk voor Leeuwarden alleen mogelijk zal zijn door een zeer sterke wachter te zetten bij de uitgaven. Dit meende ik in dit verband in hoofdzaak vragender wijze te moeten opmerken, niet zoozeer omdat ik tegen deze voorstellen wensch te ageeren, maar in hoofdzaak, omdat ik hoop dat Burgemeester en Wethouders mis schien al bij de begrooting voor 1931 maar zeker voor 1932 deze zaak nog eens nader onder de oogen zullen zien. Ik meende alleen het pessimisme van mijn voor stelling te moeten stellen tegenover de meer optimis tische voorstelling in bijlage 14. De heer Botke: Ik zou ook een enkel woord over deze kwestie willen zeggen. Als lid van de Financiëele Com missie heb ik deze voorstellen reeds eerder onder de oogen gehad en mede behandeld en ik heb mij daarmee toen accoord verklaard, terwijl ook mijn partijgenoot M. Molenaar er mee accoord kon gaan. De zaak is ook in onze fractie behandeld en ik kan mededeelen, dat de sociaal-democraten voor deze voor stellen zullen stemmen. Ik wil enkel nog wijzen op een zinsnede op bladz. 490 van de bijlage, waar staat „Bovendien is progressie op progressie in het al gemeen minder juist." Dat onderschrijven wij niet direct; het kan zijn, dat er omstandigheden ontstaan, waaronder wij meenen dat dit wél gewenscht is voor Leeuwarden, maar ik wil daar niet op vooruitloopen, omdat alles thans nog vaag is. Wij gaan met het voorstel mee, omdat wij van meening zijn dat wij eerst moeten ondervinden, wat dit zal bren gen; dan kunnen wij later wel zien, wat ons te doen staat. Verder meen ik nog een woord van hulde te moeten brengen aan den wethouder van Financiën, dat hij zoo'n uitgewerkt stuk heeft ter tafel gebracht en waarin uit voerig is omschreven, hoe de toestand wordt en welke de gevolgen van de nieuwe situatie zullen zijn. De heer Ritmeester (wethouder): Ik kan wel kort zijn. Burgemeester en Wethouders komen met een voor stel voor 1931 en krachtens dat voorstel moeten in 1931 60 opcenten op de gemeentefondsbelasting worden ge heven. Het blijkt op het oogenblik, dat wij er in de prac- tijk maar 50 noodig zouden hebben, maar om geheel zeker te zijn, hebben wij er 60 genomen. Daar is te meer reden voor, omdat in 1931 moet worden verantwoord 34 van het garantiebedrag, zoodat wij dus de garantie over 9 maanden in de rekening over 1931 moeten ver werken. Volgens de rekeningsvoorschriften zal vier maal per jaar (4 deel van de garantie worden uitgekeerd, n.l. op 1 Februari, op 1 Mei, op 1 Augustus en op 1 No vember. Op 1 Mei treedt de zaak in werking en ver volgens ontvangen wij telkens (4 deel in Augustus en in November en nu heeft de Regeering uitdrukkelijk be paald, dat 34 van de garantie moet worden verwerkt in de rekening. Dat was eerst 2/3, maar dat is dus met 3-/12 vermeerderd, als gevolg waarvan wij dus als het ware 50.000.meer zullen ontvangen, dus ongeveer de opbrengst van 10 opcenten meer. Wij hebben dus feitelijk een verschot van 10 opcenten hierin verrekend. De heer Vromen zegtals de toestand zoo blijft, zullen wij steeds dat tekort van 150.000.— hebben. Ja, als de toestand ernstiger wordt, zal ik dat geen oogenblik ontkennen, maar in de 150.000.die wij op het oogenblik tekort hebben op het geraamde batig saldo van 1929, zit een bedrag van meer dan 100.000.dat wij tekort hebben gekregen door den buitengewoon strengen winter in dat jaar en wij mogen toch aannemen, dat wij niet elk jaar daardoor zoo'n groot tekort zullen krijgen, zoodat dus het tekort op het batig saldo niet steeds 150.000.zal worden. Ook de post onvoorzien a 93.000.— zal, doordat de belasting als het ware in de toekomst zekerder zal worden gesteld, niet meer zoo hoog behoeven te worden geraamd. Men kan dus op het oogenblik niet redeneeren dat wij in 1932 een tekort zullen krijgen van 479.000. Wij weten toch ook niet wat in totaal de gemeentefonds belasting zal opbrengen; wij weten wel zeker wat wij als garantiebedrag krijgen van de Regeering, een uit keering van 628.000.is dus het minimum, maar deze kan ook meer bedragen. Verder is de opbrengst van de personeele belasting op het minimum getaxeerd, terwijl deze elk jaar een sterke stijging vertoont. Het is waar, dat de leeningsopcenten op den duur, n.l. in 1933, van de Rijksbegrooting zouden verdwijnen en natuurlijk zullen wij dus op den duur de opbrengst dezer opcen ten, die op het oogenblik in de gemeentelijke opcenten zijn verwerkt, moeten verwijderen. Maar ik heb alle hoop, dat wij het volgend jaar ten opzichte van de per soneele belasting reeds een zekere vermindering zullen kunnen toepassen, waarmee wij de ingezetenen zullen kunnen tegemoet komen; ik zou thans niet te veel be loften willen doen wij zullen dat het volgend jaar wel zien maar ik heb niet de overtuiging, dat wij binnen afzienbaren tijd zullen behoeven te komen tot een heffing van 80 opcenten op de gemeentefondsbe lasting. De heer H. de Boer: Ik vraag hierover het woord, omdat, toen de heer Vromen het woord vroeg, hij zijn spijt uitdrukte, dat deze zaak hier zoo laat aan de orde kwam en hij dus den schijn heeft gewekt alsof, indien deze zaak op een vroeger uur hier aan de orde was ge weest, de debatten dan op een veel breeder grondslag gevoerd zouden zijn. Ik begrijp nu uit het feit, dat de heer Vromen niet weer het woord vroeg, dat de dis cussies hiermee afgeloopen zouden zijn en om nu niet naar buiten den indruk te wekken, alsof om het late uur de discussies niet verder zouden zijn uitgedijd, zou ik op den Raad, als iemand nog de behoefte heeft om zich te uiten, een beroep willen doen, om aan dat lid dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 13