140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. verbonden, die het overgroote deel van de lessen geven en daarvan zijn er 2 z.g. onbevoegd, n.l. de heer Sterck, de vioolleeraar en de directeur, de heer Zonderland, die ook geen diploma bezit. Tot de verdere „inferieure krachten" behooren gediplomeerden, n.l. mej. Zand- leven en mej. Zwager en de heer Kueter, die ook is gediplomeerd. De kwestie van de blaasinstrumenten zal ik maar buiten debat laten, omdat voor deze instrumenten geen diploma kan worden behaald. Ik wil verder over deze kwestie zwijgen, maar ik wil er toch even den nadruk op leggen, dat ik absoluut niets wil afdingen op de waarde van muziekdiploma's ik vind het juist een taak van de Overheid om zooveel mogelijk voor het onderwijs aan openbare instellingen gediplomeerde krachten te benoemen, maar de heer Oosterhoff heeft het zelf ook reeds gezegd er heerscht te dien opzichte ook bij de particuliere muziek leeraren nog een groote chaos. Daarom dient men dus de waarde van de diploma's te verhoogen en het is de taak van de gemeente, om deze te steunen, door op den duur alleen gediplomeerde krachten aan een dergelijke instelling te verbinden. Ook bij andere takken van onderwijs is de kwestie van de diploma's een heel moeilijk punt; waar daarbij cenige jaren geleden maatregelen zijn getroffen, dat alleen gediplomeerden onderwijs zouden mogen geven, is daarvoor ook een ruime termijn gesteld. Ik noem als voorbeelden daarvan het Ambachtsonderwijs en voor een gedeelte ook het Nijverheidsonderwijs en men zal begrijpen dat ook daar niet op slag en stoot de nieuwe regeling kon worden ingevoerd. Trouwens, de toestand aan andere muziekscholen die hier ook wel even naar voren mag worden gebracht is dezelfde als hier; er is geen reglement, van geen enkele muziekschool, waarin staat voorgeschreven, dat enkel gediplomeerde krachten les mogen geven. Er is een onderzoek ingesteld bij andere muziekscholen en conservatoria en daaruit blijkt, dat ook daar voor het overgroote deel les wordt gegeven door ongediplomeer- den. Het blijkt dus wel dat wij niet op stel en sprong die zaak in orde kunnen maken. Ik kom thans tot het laatste punt, dat ik hierbij zou willen behandelen, dat is de kwestie: heeft de Muziek school hier reden van bestaan? Ik wil deze vraag be ginnen te beantwoorden, door iets aan te halen uit de rede van een eminent man als ex-minister Dr. De Visser, die hij hield bij de opening van de Radio-Volksuniver siteit „Juist in dezen tijd was het van zoo groot belang, dat een zoo ruim mogelijke gelegenheid werd ge schapen voor ieder om zich te ontwikkelen op het gebied van kunsten en wetenschappen. Voor de jeugd uit de lagere volksklassen zou dit beteekenen grootere levenswaarde, meer levensgeluk." Ik zal mij verder van het gebruiken van cultureele frases onthouden en nog enkele cijfers noemen, waaruit men de conclusie kan trekken dat de school wel reden van bestaan heeft. Het aantal leerlingen aan de school bedroeg over enkele jaren die ik noem: in 1922 - 190; in 1924 - 220; in 1926 - 210 en in 1928 - 230, terwijl op het oogenblik dat aantal is 215, verdeeld over de volgende vakken, piano 67, viool 48, zang 71, ensemble 20, cello 7, solozang 9, theorie 2 en enkele leerlingen voor blaasinstrumenten. Men kan het gemiddeld aantal leerlingen dus stellen op 200. Verder is precies nagegaan wij hebben dat aan gehouden hoevee! leerlingen de laatste tien jaren j het onderwijs aan de Muziekschool hebben gevolgd. Dit aantal is 800 of, precies gezegd, 794. Met betrek kelijk geringe kosten is hier dus onderwijs gegeven aan een belangrijk aantal jeugdige personen, waarvan zeker het overgroote deel geen muziekonderwijs zou hebben ontvangen, als er geen Muziekschool was geweest. Maken wij hier in Leeuwarden nu een uitzondering met het hebben van een Muziekschool? In geen enkel opzicht. In verband met de samenstelling van de ver ordening hebben wij kort geleden een onderzoek inge steld in verschillende steden, waar muziekscholen be staan en ik heb de reglementen van al die scholen hier voor mij. Dat onderzoek betrof natuurlijk lang niet alle muziekscholen, die er bestaan in Nederland; wij hebben de reglementen gekregen van Zwolle, Haarlem, Arnhem, Den Haag, Rotterdam, Alkmaar, Laren, Utrecht, Dord recht, Venlo, Groningen, Kampen en Gouda. Dat zijn allemaal geen gemeentelijke muziekscholen, dat wil ik er wel bij zeggen, maar de meesten of allen worden gesubisidieerd door de gemeente; verschillende van die scholen worden beheerd door de Maatschappij tot be vordering van de Toonkunst en enkele door de Maat schappij tot Nut van 't Algemeen, terwijl een 6-tal van die scholen wel zuiver van de gemeente zijn. Hieruit blijkt dus wel voldoende, dat men in elke plaats van eenige beteekenis een muziekschool heeft. Zouden nu in al die plaatsen muziekscholen zijn op gericht, omdat daar niet een voldoend aantal particu liere leeraren was? Dat mag men toch niet veronder stellen, dat is toch een te dwaze veronderstelling. Men heeft deze scholen opgericht en in stand gehou den om een ruime gelegenheid te scheppen voor ieder om muziekonderwijs te ontvangen. Dat kan niet aan de particuliere willekeur worden overgelaten; een particu liere leeraar is eenvoudig aan zichzelf verplicht leerlin gen te nemen, die hem een behoorlijk bestaan verschaf fen. Hij kan eens enkele leerlingen aannemen, die niets betalen of die tegen zeer sterk gereduceerde prijzen les nemen, maar hij kan daarmee absoluut niet doorgaan, omdat hij, zooals ieder, een bestaan moet vinden. Het is mij ook wel bekend, dat er nu enkele leeraren zijn, die gratis aan enkele jongens les geven en ook tegen sterk gereduceerde prijzen. Maar dat ontstaat nu niet, dat is altijd al gedaan, maar trots dat is de toeloop aan de Muziekschool zoo belangrijk geweest, dat men daar geregeld een paar honderd leerlingen had. Ik zou de kwestie zoo willen stellen. Stel dat deze school werd opgeheven, meent men dan werkelijk dat de 200 leerlingen, die daar nu les nemen, alle bij de particuliere leeraren terecht zouden komen Geen sprake van, verschillende leerlingen kunnen dat niet doen, omdat zij de normale lestarieven van de particu liere leeraren niet kunnen betalen. Dat kan onmogelijk, zoo goed ben ik wel thuis in wat hier de muziekwereld is. Nu nog iets over de resultaten van de Muziekschool. Ik zal daar niet over ophakken, maar ik kan wel zeggen dat die resultaten goed zijn geweest, ook al kan er aan het onderwijs nog veel worden verbeterd. Men kan als resultaten aanwijzen, dat verschillende leerlingen daar zijn opgeleid tot goede vakmuzikanten en dat enkele er bijna geheel zijn opgeleid voor het diploma. Misschien dat de kwestie door mij nu wat scherp wordt gesteld, maar ik wil het toch zeggen in verband met het adres, dat door verschillende menschen is onderteekend: als men den eersten onderteekenaar uitsluit, dan blijkt, dat door al die leeraren gedurende al de jaren, dat zij les geven, te zamen maar één gediplomeerde is afgeleverd, zooals men dat noemt. Als werkelijk het onderwijs aan de Muziekschool zoo minderwaardig was geweest, zooals nu in het publiek wordt gezegd, geloof ik niet, dat het aantal leerlingen in al die jaren zoo stationnair zou zijn gebleven. Ik kom thans aan het einde van mijn beschouwing. Ik heb alles zoo sober mogelijk behandeld en besproken, ieder moet nu ten slotte daarvoor zitten wij hier toch als Raadsleden voor zichzelf maar uitmaken of dit onderwijsinstituut, dat met zoo weinig gemeentesub sidie jaren lang in stand is gehouden, moet worden opgeheven of niet. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. 141 De heer Oosterhoff: Burgemeester en Wethouders zijn begonnen met een drietal punten te bespreken, waarvan het eerste punt niet heel veel nieuws heeft ge geven hef noemen van den datum, waarop voor de eerste maal een reglement voor de Muziekschool is vastgesteld, is slechts een herhaling van wat ik den vorigen keer ook reeds heb medegedeeld. Dat was mij dus bekend, alleen is daarbij thans als bijzonderheid opgegeven dat degene, die over deze zaak had gespro ken, in dien tijd wethouder is geweest en dus aan de vaststelling van dat reglement heeft meegewerkt. Dat was echter nog niet zoo heel dwaas, omdat wij toen nog hadden een stedelijk orkest en de school diende voor opleiding van de muzikanten van dat orkest. Toen de school reeds zoovele jaren had bestaan, was er ook niet heel veel reden om haar toen op te heffen, maar op het oogenblik is het daarvoor het psychologisch moment, omdat wij nu geen stedelijk orkest meer heb ben. Burgemeester en Wethouders hebben trouwens ook zelf steeds op den voorgrond geplaatst dat de Mu ziekschool er in de eerste plaats was voor opleiding van muzikanten voor het stedelijk muziekkorps en dan ver der ook voor ieder, die muzieklessen wenschte. Dat verder uit het aannemen van de verordeningen zou blijken, dat deze school niet clandestien is binnen gesmokkeld, staat m. i. nog zoo vast niet. Ik weet niet of het den anderen leden is opgevallen, maar de wet houder heeft medegedeeld, dat de school reeds een eeuw bestaat dat is dus sinds ongeveer 1830 en dat voor het eerst in 1915 een verordening is vastge steld, dus dat de school 85 jaar lang heeft bestaan zon der verordening. Daaruit blijkt dus, dat deze school heel langzaam aan van een zuiver particuliere school is geworden tot een semi-gemeentelijke inrichting en nu is het eindelijk zoo ver, dat zij een gemeentelijke inrich ting zal worden De heer Dijkstra: Dat is de historie. De heer Oosterhoff: U kunt zeggen: dat is de historie, maar daarmee is niet bewezen waarom men pas in 1915, dus nadat de schooi reeds 85 jaar had bestaan, is be gonnen met een verordening samen te stellen en daarom is absoluut niet onjuist mijne bewering, dat deze school min of meer clandestien in de gemeentehuishouding is binnengesmokkeld. In de tweede plaats hebben Burgemeester en Wet houders vrij lang stilgestaan bij datgene, wat ik reeds van te voren had uitgeschakeld. Het college was na tuurlijk volkomen in zijn recht om dat te doen, maar ik heb mij over bevoegden en onbevoegden absoluut niet uitgelaten, ik heb niets persoonlijks gezegd, omdat het naar mijn meening hier heelemaal niet over personen gaat. Ik heb onmiddellijk gezegd dat er net zoo goed onder de particuliere muziekleeraren menschen zijn, die niet bevoegd zijn als onder degenen, die aan de school zijn verbonden. Toch wil ik hiervan zeggen dat wel hoe langer hoe meer een streven ontstaat, en men wettelijk ook in verschillende opzichten daartoe wordt ge dwongen, om, als men ergens voor een leerkracht wil aanstellen, eerst naar hunne bevoegdheden te vragen. Ik meen dan ook, dat het voor de hand ligt, dat men ook bij een gemeentelijke inrichting daarnaar streeft en het doet mij groot genoegen van Burgemeester en Wet houders te vernemen dat, indien deze school blijft bestaan en dat zal wel dan hier het streven ook zal zijn in die richting. Ik acht dat trouwens ook vol komen logisch. Door den wethouder is verder een betoog gehouden omtrent het nut en de wenschelijkheid van deze school, maar hij heeft mij daarmee absoluut niet overtuigd. Dat het goed is om bij breede lagen van de bevolking de liefhebberij voor kunsten en wetenschappen aan te kweeken, geef ik volkomen toe. Ik heb in eerste instantie ook reeds gezegd: als er van particuliere zijde niet kón worden gezorgd voor voldoende onderwijs op het ge bied van de muziek, zou ik mij kunnen voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders met een voorstel kwamen om dat te doen, maar ik ontken ten eenen male, dat dit laatste hier noodig is en dat daarvoor van particuliere zijde niet voldoende gelegenheid wordt gegeven. De wethouder heeft als bewijs voor de noodzakelijk heid van de school aangevoerd, dat er 250 leerlingen zijn. Dat bewijst echter niets, want als Burgemeester en Wethouders daarbij ook hadden medegedeeld hoe deze leerlingen zijn ingedeeld over de leeraren en welke lesgelden zij betalen, dan zouden wij daarover meer en beter kunnen oordeelen en daarbij waarschijnlijk tot de overtuiging komen, dat een groot aantal van die leer lingen ook wel naar de particuliere leeraren kunnen gaan, omdat de meesten net zooveel lesgeld moeten betalén als zij ook bij de particuliere leeraren betalen. En ik heb ook de overtuiging, dat zich dan het instituut van goedkoope lessen zou uitbreiden. De wethouder heeft dan ook niets bewezen met de mededeeling, dat er 250 leerlingen zijn. Waar hier op het oogenblik reeds 3 muziekleeraren zijn voor viool en 2 voor piano, die tegen een zeer matig lesgeld les geven, heb ik de overtuiging dat, als deze school er niet was, er meer van die leeraren zouden komen, die hetzelfde deden. Ik wil ook over de resultaten van de school niet spreken, maar het is een feit, dat de Muziekschool nog geen leerling heeft afgeleverd, die klaar was voor zijn diploma en die dus officieel kon aantoonen, dat hij daar een behoorlijke muziekkennis had opgedaan; het laatste gedeelte van hun lessen, voor het behalen van hun diploma, hebben de leerlingen steeds gehad van particuliere leeraren, maar ik geef toe, de bedoeling, waarom men de school wenscht te handhaven, is ook niet, dat getracht wordt de leerlingen zoover te brengen, zij behoeven ook niet allen een diploma te halen. Ik herhaal, dat ik absoluut niet overtuigd ben van de noodzakelijkheid van deze school. Daarvoor zou ik eerst willen weten, wie deze school bezoeken en of in hoofdzaak degenen, die men daar vindt, bij de particu liere leeraren niet terecht kunnen. Naar mijn meening is dat absoluut niet het geval en waar er hier verschil lende muziekleeraren zijn, uiterst bekwaam ik zal geen namen noemen die geen droog brood ver dienen, omdat zij niet voldoende lessen kunnen geven, vind ik, dat het voor de gemeente geen pas geeft, om die menschen op deze wijze te beconcurreeren. De heer Peletier: Als ik omtrent deze zaak enkele opmerkingen wensch te maken, dan wil ik beginnen met mij los te maken van de historie. Ik ben van meening dat, indien wij ons vastklemmen aan de historie, wij een verkeerden weg volgen. Wij hebben zooeven een uit eenzetting van den wethouder gehoord, waarop de heer Oosterhoff al nader heeft geantwoord, dat het met de historie niet al te best in orde is. Wij hebben in ieder geval geen helder beeld over het ontstaan van de Mu ziekschool hier en wat daarmede is gebeurd en daarom stellen wij ons op het standpunt, dat wij rekening moeten houden met de verhoudingen, zooals die zich op het oogenblik voordoen en niet met de vraag wat de Muziekschool in Leeuwarden is geweest en of zij haar ontstaan heeft te danken aan de concurrentie tusschen de zich destijds hier bevindende muziekkorpsen en dat van de schutterij, daarna het stedelijk muziek korps en waaruit later het Symphonieorkest is voort gekomen. Toen was er reden voor het bestaan van een Muziekschool, maar op het oogenblik is er nagenoeg geen band meer tusschen het orkest en de gemeente, alleen nog deze, dat het orkest een door de gemeente gesubsidieerde instelling is. Thans komt dus alleen de vraag naar voren of er nog grond is voor het geheel opnieuw daarstellen van een Muziekschool als gemeentelijke inrichting en ik ben

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 7