142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930.
het volkomen den den heer Oosterhoff eens, dat daar j
geen grond meer voor is
De heer Muller: Zij komt aan de Voorstreek
De heer Peletier: Indien er hier nog kwestie
van was, dat het muziekonderwijs hier zoo noodlijdend
was, dan zou men kunnen zeggen dat wij op grond
van een algemeen cultureel belang een Muziekschool
moesten hebben, omdat Leeuwarden anders erg zou
achterblijven met het muziekonderwijs, maar dat is hier
geenszins het geval.
Ik waarschuw dus tegen het in het leven roepen van
een gemeentelijke instelling, waarvoor absoluut geen
raison bestaat. Wanneer men deze nu sticht, zal zij de
gemeente het eerste jaar 2000.a 3000.— kosten,
maar het volgend jaar zal men al komen met de op- j
merking: er bestaat nu een Muziekschool, maar is het
niet treurig, dat deze zoo is ingericht, moet er niet dit
en dat verbeterd worden en moeten er niet nieuwe
leeraren worden aangesteld Ik zie het zwerk al
drijven, na 5 jaar zal het budget voor de Muziekschool
misschien al zijn opgeloopen tot 10.000.en meer.
Het gaat er net mee, ais met het orkest; men is daar
over het algemeen zoo mee ingenomen, maar ik meen
dat het orkest met het subsidie, dat het op het oogenblik
van de gemeente krijgt, absoluut niet kan rondkomen
en er zal dus straks wel weer een grooter bedrag
worden gevraagd om het in stand te houden.
Wethouder De Vries heeft zooeven gezegd: het feit,
dat er 250 leerlingen zijn, is toch wel een bewijs, dat
het in de lijn van de noodzakelijkheid ligt om deze
school te behouden, want waar zullen die kinderen
anders onderwijs krijgen. Ik geloof dat aan die rede
neering dit mankeert dat, indien tengevolge van het
niet aannemen van dit voorstel deze school mocht
worden opgeheven, men toch moet aannemen, dat de
zelfde leeraren van de Muziekschool, die hier toch wel
gevestigd zullen blijven zij zullen toch niet een, twee,
drie de stad uitgaan evenzeer wel tijd en gelegenheid
zullen vinden om aan dezelfde leerlingen, desnoods
klassikaal, maar dan buiten toedoen van de gemeente,
les te geven.
De heer De Vries heeft het ook doen voorkomen alsof
de tegenstanders van een gemeentelijke Muziekschool
daarom er tegen zouden zijn, omdat zij dit onderwijs
minderwaardig zouden vinden tegenover het andere
onderwijs. Niets is echter minder waar; ik zal mij wel
wachten om mij uit te spreken dat het onderwijs aan
de Muziekschool minderwaardig is. Daar gaat het niet
om, maar het gaat er om dat wij, nu wij op een schoone
lei staan, niet willen meewerken tot het opnieuw op
richten van een vaste gemeentelijke instelling.
Afgezien van de gronden, die naar mijn meening niet
voldoende zijn om te komen tot een gemeentelijke in
stelling, zou ik ook deze opmerking willen maken, die
straks in tweede instantie meer naar voren zal komen,
dat ook de constructie van de verordening absoluut
onvoldoende is. Wanneer men de vraag stelt: wie stelt
den directeur aan en wie stelt de leeraren aan dan
vindt men daarop geen antwoord in de verordening.
De bedoeling is dat de directeur van de Friesche Orkest
Vereeniging tevens directeur zal zijn van de Muziek
school, maar dat verband mist men in deze verordening,
dat blijft hier een duistere zaak. Er zullen dus meerdere
veranderingen in de verordening moeten worden aan-
gebracht. Verder zal men, als men een gemeentelijke
Muziekschool opricht, ook gehouden zijn om voor de
leeraren, die dan gemeente-ambtenaar zijn, een pensi
oenregeling in het leven te roepen met wat daaraan vast
zit en dat lokt mij ook niet erg aan.
Resumeerende kom ik tot de slotsom, dat ik mijn j
stem zal uitbrengen tegen het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders.
De heer IJ. de Vries: Ik heb met zeer veel belang
stelling het betoog gehoord van den wethouder, vooral
wat betreft het historisch gedeelte, de wordingsgeschie
denis. Over het betoog, dat de vorige vergadering dooi
den heef Oosterhoff is gehouden, heb ik mij, zooals ik
toen reeds heb opgemerkt, ten zeerste verwonderd, om
dat, toen ik lid van de commissie werd, ik daar de re
glementen vond en daarin ook de beide conclusie's, die
door den wethouder zijn gereleveerd. Dus die zaak is
nu opgehelderd. Alleen blijkt mij uit deze geschiedenis,
dat feitelijk de Raad nooit welbewust een beslissing
heeft genomen over het al of niet hebben van een Ste
delijke Muziekschool, maar wel hebben wij steeds een
subsidie toegestaan, dat verwerkt was in het subsidie
aan het orkest, want feitelijk was de toestand zoo, dat
het orkest een subsidie ontving van 25.500.en dat
het daarvan 1000.beschikbaar moest stellen voor
het onderwijs aan minvermogende leerlingen aan de
Muziekschool.
Toen ik in 1919 penningmeester was van de com
missie voor het Stedelijk Orkest, was de opbrengst van
het schoolgeld zoo miniem, dat deze eigenlijk de moeite
niet waard was, maar zoo langzamerhand is die op
brengst opgeloopen van 1000.eerst tot 3000.
en het laatste jaar zelfs tot 9000.waardoor het ge
meentelijk subsidie eigenlijk niet meer noodig was. Daar
is toen echter wel plaats voor gevonden het is de
laatste jaren gebruikt voor inkoop van pensioen voor
een van de leeraren en dat geld is dus wel besteed.
Nu is hier de groote principieele vraag: is het geven
van muziekonderwijs van gemeentewege noodzakelijk,
ligt dat op den weg der gemeente? Als wij daarop ja
zeggen, komt direct de vraag naar voren: wat zullen
daarvan de financiëele gevolgen zijn? En wanneef wij
de eerste vraag met neen beantwoorden, dan komt bij
ons de vraag naar voren: wat moeten wij dan met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders doen; als wij
dat afstemmen, wat geschiedt er dan? Dan blijft, wat
er nu is, dan geschiedt er dus niets en dan zullen wij
dus een voorstel moeten indienen om de heele Muziek
school op te heffen. Dat is de consequentie, als wij niet
in dit voorstel van Burgemeester en Wethouders willen
meegaan.
Nu hebben wij daartegen buitengewoon principieele
bezwaren, omdat wij meenen, dat de bevordering van
het muziekonderwijs niet ligt op den weg der gemeente.
Zoo goed als ik steeds een voorstander ben geweest
van instandhouding van het Stedelijk Orkest, kunnen
wij niets voelen voor instandhouding van een Muziek
school, omdat wij meenen, dat dit niet ligt op den weg
der gemeente. Het eenige, wat op de Muziekschool
wordt onderwezen en bij anderen niet, is het zangon
derwijs, maar piano- en vioolonderwijs kan men overal
krijgen. Als men nu optelt de leerlingen van de zang
klassen, dat zijn er 71, en men telt daarbij de 67 voor
piano en de 48 voor viool, die overal terecht kunnen,
dan heeft men er samen al 186 en dan blijven dus de
anderen nog over de verschillende andere klassen ver
deeld. Van orgelles heb ik niets gehoord, er zijn mis
schien 5 menschen, die daarin les nemen; het draait dus
in hoofdzaak om de zangklassen en om het onderwijs
in piano en viool en nu meenen wij dat het niet ligt op
den weg der gemeente om die zaak te bevorderen.
Muziek is wel een aangename verpoozing, maar geen
levensbehoefte, zooals het gewoon lager onderwijs en
het Ambachts- en Nijverheidsonderwijs, dat is, voor de
instandhouding van het leven
De heer Vromen: Dan kunt U de radio ook wel af
schaffen
De heer IJ. de Vries: Ik meen, dat dit ook buitenge
woon goed zou zijn, behalve voor de dokters, want dan
zouden er zooveel zenuwachtige menschen niet meer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930. 143
komen. De geest komt niet tot rust, want als het daar
tijd voor is, heeft men de radio nog om z'n kop
De heer Vromen: Dat moet U aan Uw christelijke
regeering zeggen
De heer IJ. de Vries: Als ik daarvoor tijd en gelegen
heid heb, hoop ik dat ook wei te doen; ik ben er geen
liefhebber en voorstander van. Ik ben wel een liefhebber
van een stukje muziek, maar ik meen, dat het niet op
den weg der gemeente ligt om het onderwijs daarin te
bevorderen. Ik spreek hier namens de rechtsch-Protes-
tantsche club.
Nu de financiëele gevolgen. Gedurende de laatste
jaren is voor den directeur pensioenstorting betaald,
vroeger gebeurde dat nooit, maar de laatste jaren wel
en dit jaar is het de derde maal. Op deze nieuwe reke
ning staat echter ook reeds een pensioenstorting voor
nog een van de leeraren en voor twee juffrouwen, maar
hoe komt het dan met de andere leeraren, die aan deze
school zijn verbonden? Waarom worden die buitenge
sloten en waarom wordt daarvoor niet betaald? Deze
pensioenstorting voor de leeraren beteekent reeds, buiten
wat zij zelf moeten betalen, dat de gemeente een bedrag
van 700.a 800.— uit het gewone budget daarvoor
moet betalen. De heer Peletier zegt, dat hij over eenige
jaren ziet aankomen dat de kosten tot 10.000.zullen
oploopen; het is mogelijk, dat dit over 10 jaar het geval
zal zijn, maar het komt mij nu al voor, dat de bereke
ning, dat de kosten 2000.of 1200.zullen be
dragen, buitengewoon voordeelig is uitgelegd. Volgens
mijn beschouwing zullen de kosten hooger zijn, ook die
van onderhoud van het gebouw.
Op principieele gronden zijn wij echter van meening,
dat de gemeente dit onderwijs niet behoeft te geven en
wat de financiën betreft, zien wij in de toekomst aan
komen, dat de school meer geld zal kosten. Waar wij
dat niet wenschen, zullen wij niet alleen tegen deze
voorstellen stemmen -want als wij dat doen, blijft
bestaan wat er thans is; ik beschouw de zaak n.l. zoo,
dat Burgemeester en Wethouders dan gaan zeggen: de
Raad wil niet het bedrag van 14.100.toestaan voor
inrichting van het gebouw aan de Voorstreek, dus dan
blijven wij, waar we zijn maar zullen wij radicaal
voorstellen, om de Muziekschool op te heffen.
De Voorzitter: Ik wil naar aanleiding van wat de heer
IJ. de Vries het laatst zegt alleen even opmerken, dat
artikel 1 van Ontwerp A aldus luidt
„De gemeente houdt een gemeentelijke muziek
school in stand onder den naam van „Stedelijke Mu
ziekschool"."
Wanneer dus dat artikel wordt afgestemd, is er geen
Stedelijke Muziekschool.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik ben het na
tuurlijk niet op dezelfde gronden als de heer IJ. de Vries
met den heer Oosterhoff eens, maar ik zou hier toch iets
van willen zeggen. Ik denk dat er onder de leden van
den Raad met mij verschillende zullen zijn, die, als er
thans geen Muziekschool was, er zeker niet aan zouden
denken om er een op te richten. Zoo vind ik toch, dat
wij hier thans ook eenigszins tegenover deze zaak moe
ten staan; wij staan hier toch voor een heel nieuw geval.
Al vind ik muziek wèl een levensbehoefte en, in tegen
stelling met den heer IJ. de Vries, werkelijk een levens
behoefte voor iedereen, en al zou ik de eerste zijn, als
hier geen muziekonderwijzers waren, om mede te wer
ken tot oprichting van een gemeentelijke instelling, ik
vind het toch op het oogenblik niet noodzakelijk, dat de
vele leeraressen en leeraren in muziek, die hier zijn,
concurrentie wordt aangedaan door de gemeente, want
daar komt het ten slotte op neer.
Ik heb de vaste overtuiging, dat de leerlingen, die
thans naar de Muziekschool gaan, als deze er niet was,
ook wel naar de andere muziekleeraren zouden gaan
zooveel goedkooper is de Muziekschool niet, want de
prijzen, die daar worden betaald, zijn wel ongeveer de
zelfde als die, welke de particuliere leeraren van hun
leerlingen krijgen. Ik vind het werkelijk niet goed, dat
de gemeente de leeraren en leeraressen, die hier zijn,
gaat beconcurreeren. Evenals ik er tegen zou zijn dat
de gemeente met een gemeentelijken winkel haar eigen
ingezetenen zou beconcurreeren, zoo vind ik ook, dat
dit niet goed is. Waar ik hier niet de noodzakelijkheid
zie, dat wij hier een Stedelijke Muziekschool moeten
hebben, meen ik, dat wij daarmee in dezen toestand niet
moeten doorgaan.
De heer B. Molenaar: Ik zou over deze kwestie ook
wel een enkel woord willen zeggen. Het is wel, na het
m. i. uitstekend betoog, dat van de zijde van Burge
meester en Wethouders is gehouden, bijna overbodig
om dat te doen
De heer IJ. de Vries: Dan zou ik mij maar stilhouden.
De heer B. Molenaar: maar men zal zich kunnen
indenken dat, nu ik onze vriend IJ. de Vries hier zijn
liedje heb hooren zingen, ik niet bereid ben, om mij
direct op zijn advies stil te houden.
Ik voel mij vooral geroepen om een enkel woord te
zeggen, nu ik de houding van hem, die begonnen is de
vorige Raadsvergadering deze kwestie op vrij scherpe
wijze aan te snijden, in deze zitting van heden middag
niet kan bewonderen. De heer Oosterhoff heeft de vorige
vergadering beweerd, dat deze Muziekschool op clan
destiene wijze is ingevoerd en dat is het uitgangspunt
geworden voor een campagne in de pers, door verschil
lende personen tegen deze inrichting gehouden. En nu
maakt de heer Oosterhoff zich los van die uitdrukking,
nu beweerde hij zooeven, toen hem werd aangetoond
dat de Muziekschool in geen enkel opzicht clandestien
is binnengesmokkeld
De heer IJ. de Vries: Neen, toen werd er geen piano-
of orgelonderwijs gegeven, noch zang. De waarheid
bovenal.
De heer B. Molenaar: Dat hoef je mij niet te
vertellen, vadertje. Ik wil wel even antwoorden op die
interruptie van den heer IJ. de Vries. Als de heer IJ. de
Vries zoo waarheidlievend is als ik dat ben, mijnheer
de Voorzitter ik durf in dat opzicht met hem den
toets der kritiek wel doorstaan. Met praatjes als waar
heid bovenal behoeft men mij niet aan te komen; ik
vind liegen een van de schandelijkste dingen, die een
mensch kan uithalen.
De heer Oosterhoff is nu ten opzichte van het clande
stien binnensmokkelen van de school teruggetreden
naar 1700 of 1800, hij wil nu weer beweren, toen was
dat clandestien, want waarom geeft hij anders dat cijfer
van dat jaar
Ik had verwacht, dat de heer Oosterhoff ridderlijk
zou hebben gezegd: ik ben ten opzichte van het clande
stien invoeren van de school te ver gegaan en ik neem
dat dus terug Ik ben er van overtuigd, waar met
de medewerking van den heer Oosterhoff zelf indertijd
een reglement is vastgesteld en later nog weer een,
waarin duidelijk staat, dat het doel was om, naast
opleiding voor het orkest, de muziek in algemeenen zin
te doen onderwijzen, men niet meer kon spreken van
een clandestien invoeren van deze school, waarom de
heer Oosterhoff dat m. i. had moeten terugnemen.
De heer Oosterhoff heeft zich losgemaakt van hetgeen
er over deze school is geschreven, maar de toon en
de strekking van zijn betoog ademen vrijwel denzelfden
geest als dat van hen, die er over hebben geschreven.
Ik zal mij echter ook maar los houden van hetgeen
daarover is geschetst. De heer Oosterhoff heeft zooevcn