r
I
I
i
144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930.
j I
lil
gezegd dat hij niet hoopt, dat deze school er weer zal
komen. Ik zal mij verder met de schrijverij daarover
niet inlaten, maar het is mij wèl opgevallen, dat juist
in dezelfde periode, nu een poging kan worden gedaan
om de Stedelijke Muziekschool kapot te maken, men
in de bladen het bericht lanceert, dat de Vereeniging
van Muziekleeraren zoo noodig gratis en tegen ver
minderde prijzen muzieklessen wil geven en in een van
de ingezonden stukken wordt dat er bij gehaald, omdat
men daarmee ten slotte wil aantoonen dat er geen
verschil is tusschen de Stedelijke Muziekschool en het
geven van lessen door particulieren.
Er is ook gezegd dat deze school geen gediplomeerden
aflevert. Van de tafel van Burgemeester en Wethouders
is daaromtrent al gezegd dat dit ook niet gebeurt door
de particuliere leeraren, één enkel geval uitgezonderd,
maar ik geloof ook niet dat dit de bedoeling van de
Muziekschool behoeft te zijn, ik meen dat het niet de
bedoeling van de Muziekschool behoeft te zijn om haar
leerlingen op te leiden voor een speciaal diploma en
hen dus later zelf geschikt te maken voor leeraar of
leerares, maar ik geloof dat het doel van de school
meer is, om in het algemeen de liefde voor de muziek
aan te kweeken.
Het doet mij genoegen dat mevrouw Buisman heeft
verklaard, dat zij daar veel voor voelt, maar nochtans
gevoelt men aan dien kant geen liefde voor een inrich
ting, die jaarlijks aan 250 leerlingen onderwijs geeft
en die daarmee m. i. het bewijs heeft geleverd dat zij
recht van bestaan heeft, voor een inrichting, die de
gemeente tot nog toe weinig geld heeft gekost en waar
mee mooie resultaten voor het muzikale leven zijn be
reikt. Waar er gedurende deze jaren bij alle felle aan
vallen op het Stedelijk Orkest nooit en met geen enkel
woord over de Stedelijke Muziekschool is gesproken,
daar verwondert het mij, dat men zich nu gaat werpen
op die school, die thans op het peil is gebracht van
een paar honderd leerlingen en dat men thans een
poging wil doen om die school te vernietigen. Ik zou
dan ook een ernstig beroep op den Raad willen doen;
laten wij voorzichtig zijn, want als wij dit vernietigen,
hebben wij het direct niet terug. Ik geloof dat dit de,bat
te veel wordt beheerscht door de z.g. concurrentie,
welk woord, helaas, ook door mevrouw Buisman nog
is gebruikt. Ik zou zeggen, laat men aan dien kant heel
voorzichtig zijn, want anders zouden verschillende
plannen omtrent het onderwijs wel eens vernietigd
kunnen worden.
Ik hoop, dat er voor dit voorstel hier een meerderheid
zal worden gevonden, omdat ik het voor de volksont
wikkeling van het grootste belang acht, dat de Stede
lijke Muziekschool blijft bestaan.
De heer Vromen: Het was m. i. in de vorige zitting
niet de heer Oosterhoff maar mevrouw Buisman, die
eigenlijk de aanleiding is geweest of den stoot heeft
gegeven, dat de discussies over deze zaak zich voor
doen. Ik meen, dat het een voorstel van mevrouw Buis
man is geweest, om de zaak terug te sturen naar Bur
gemeester en Wethouders, omdat zij den Raad niet
voldoende ingelicht achtte.
Ik moet zeggen dat ik mij eenigszins heb verbaasd,
dat het college van Burgemeester en Wethouders thans
heeft gemeend te kunnen verwijzen naar bijlage 13 en
alleen nog bij de stukken heeft gevoegd een korte,
weinig zeggende, exploitatierekening, omdat er den
vorigen keer ook is gevraagd naar de motiveering en
een nadere uiteenzetting, waarom eignelijk datgene,
wat wordt uitgesproken in art. 1 der verordening
,.De gemeente houdt een gemeentelijke muziek
school in stand onder den naam van Stedelijke
Muziekschool"
noodig en gewenscht was. Daarop hebben Burgemeester
en Wethouders gemeend in alle talen te moeten zwijgen.
Thans wordt er van de tafel van Burgemeester en Wet
houders een uitvoerige uiteenzetting gegeven van het
aantal leerlingen etc. en de wethouder, die het voorstel
heeft verdedigd, verwijst daarbij naar het gemeente
verslag. Ik ben zoo diligent geweest om het gemeente
verslag ,niet alleen van de laatste jaren, maar van de
laatste 10 jaren na te slaan en nu heeft de wethouder
wel op mijn interruptie geantwoord, dat de zeer korte
verslagen van de Muziekschool zijn gegeven op grond
van een verzoek van Burgemeester en Wethouders aan
de takken van dienst om zich in het verslag te bekorten,
maar ik meen, dat dit verzoek niet reeds voor 10 jaar,
maar in 1922 of 1923 is gedaan; ik heb nu het gemeente
verslag over 10 jaar geraadpleegd en daarbij is mij
gebleken, dat slechts twee malen in die 10 jaren de
commissie voor de Stedelijke Muziekschool of de direc
teur ik weet niet wie het verslag uitbrengt zich
de moeite heeft getroost om het cijfer van het aantal
leerlingen op te geven. Dat was in 1919 en in 1923,
maar overigens muntte het verslag uit door kortheid
en vond men daarin alleen stereotiep deze uitdrukkingen
terug: het aantal leerlingen neemt nog steeds toe of,
de school verheugt zich nog steeds in een toenemende
belangstelling, of iets dergelijks.
Waarom de cijfers, die wij nu hooren, niet bij de
stukken gelegd, waarom nu den Raad, die heeft gemeend
daarom het voorstel te moeten terugzenden, niet vol
doende ingelicht over het raison d' être van deze zaak,
waarom deze dingen niet naar voren gebracht in de
stukken Ik vind het niet de goede wijze om tusschen
het college en den Raad de verhouding te scheppen,
die gewenscht is, wanneer op een verzoek van den
Raad niet voldoende nadere gegevens worden verstrekt.
Ik meen toch, dat er thans nog enkele vragen rijzen.
In het gemeenteverslag over 1928, dat het laatst is uit
gekomen, is gezegd dat het aantal leeraren en leera-
ressen aan de Muziekschool is gesteld op 15 of dat het
daaromtrent varieert. Uit de exploitatierekening voor
de toekomst, die bij de stukken is overgelegd, kunnen
wij echter nagaan, dat er een bedrag voor pensioen-
storting is uitgetrokken alleen voor den directeur en 3
anderen. Mijn vraag is nu onmiddellijk: wat is nu de
bedoeling met die 12 anderen; zullen die in de toekomst
niet weer aan de school worden verbonden of is het de
bedoeling, dat na aanneming van dit ontwerp Burge
meester en Wethouders, gebruik makende van hunne
bevoegdheid om leeraren aan te stellen, straks ook die
leeraren zullen aanstellen en wat zal er dan omtrent
de pensioenregeling van die leeraren worden bepaald
Een vraag, die ook den vorigen keer is gesteld, is:
wie stelt den directeur aan Die vraag kan ook bij de
behandeling der verordening in bespreking komen en
daar kunnen wij dus straks over spreken, maar een
andere vraag, die naar aanleiding van de exploitatie
rekening gesteld kan worden, is: wat is de bedoeling
van de salarissen, die daar zijn genoemd en die gelden
als grondslag voor het pensioen; is het de bedoeling,
dat die salarissen ook worden uitgekeerd, ofschoon de
verordening alleen spreekt van een vaste jaarwedde
voor den directeur, of is het de bedoeling dat de jaar
wedde van de leeraren zal worden vastgesteld op grond
van het aantal lessen, dat door hen wordt gegeven
Ik herhaal dat bij dit vraagstuk, ook na de gegevens,
die door Burgemeester en Wethouders zijn verstrekt
en die m. i. wel heel sober zijn, nog tal van vragen
overblijven. Voorshands meen ik te moeten zeggen dat
ik tegen art. 1 zal stemmen, al wil ik daarbij opmerken
dat dit niet gebeurt op dezelfde gronden, die het geaqhte
lid, de heer IJ. de Vries, daarvoor heeft aangevoerd,
aangezien ik met den heer IJ. de Vries in dit opzicht
en ook in andere opzichten niet stoel op eenzelfden
wortel des geloofs.
De heer Van der Veen: Toen dit voorstel van Burge
meester en Wethouders aan ons werd rondgezonden,
had ik niet het flauwste idee, dat daarover een discussie
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Juli 1930.
145
zou ontstaan, zooals wij èn in de vorige vergadering
èn in deze vergadering hebben gehoord over dit punt.
Indien er een zoo grondige verandering moest komen
in de wijze, waarop de gemeente zich met het lesgeven
in de muziek bemoeit, dan had ik verondersteld, dat
dit niet incidenteel aan de orde was gekomen of clan
destien, zou ik haast willen zeggen met een woord,
dat hier herhaaldelijk is gebruikt, maar dan had ik het
van de voorstanders daarvan een meer royale manier
gevonden, wanneer zij dat bij de begrooting aan de
orde hadden gesteld. Ik vind de wijze, waarop op het
oogenblik wordt te werk gegaan in het berechten van
deze Muziekschool eigenlijk onbehoorlijk. Waar Bur- j
gemeester en Wethouders, terwij! er tot nog toe wel
een Muziekschool was en terwijl er tot nog toe wel
regelen voor deze Muziekschool bestonden, nu een
voorstel doen om deze behoorlijk in orde te maken en
de zaak op een behoorlijke manier meer te omschrijven,
daar vind ik eigenlijk onbehoorlijk de wijze, waarop
daartegen in deze en de vorige Raadsvergadering is te
werk gegaan.
Het spijt mij het moeten zeggen, maar er wordt hier
vandaag slooperswerk verricht. Hier bestaat een Mu
ziekschool, die niet alleen in onze stad maar ook buiten
de stad, in de provincie wordt gewaardeerd; daarop
gaan leerlingen niet alleen uit Leeuwarden, maar ook
uit de dorpen daar omheen. Dat wil dus zeggen, dat
de school een instituut is geworden, dat vertrouwen
geniet. En aangezien dit nu zoo is en waar deze inrich
ting blijkt elk jaar meer leerlingen te trekken en zij ook
nu, blijkens het ontwerpen van een artikel in deze ver
ordening, er voor wil zorgen dat degenen, die tot nog
toe niet gratis les konden krijgen, dat in de toekomst
wèl zullen kunnen krijgen als zij de kosten niet kunnen
betalen, daar vind ik, al deze dingen bij elkaar genomen,
dat er al een zeer buitengewone reden zal moeten zijn
om op het standpunt te staan, waarop vele sprekers
zich hier hebben geplaatst.
De heer IJ. de Vries heeft gezegd: ik ben er niet voor,
omdat ik het niet noodzakelijk vind. Maar ik zou zeggen:
als men tegen alles zou zijn, wat niet noodzakelijk is,
dan weet ik niet, hoeveel dingen ons dan wel zouden
worden afgenomen
De heer B. Molenaar: Dan zat je hier zeker niet
De heer Van der Veen: Men kan toch óók voor iets
zijn, omdat het wenschelijk is.
De heer Oosterhoff heeft gezegd, dat hij tegen de
Stedelijke Muziekschool zal stemmen, omdat particuliere
r-.-.x js
leeraren dit onderwijs ook wel kunnen geven. Dat i
een soortgelijk argument als dat van den heer IJ. de
Vries en mevrouw Buisman heeft gezegd misschien
ook wel andere dingen, maar dat heb ik niet verstaan
dat zij wel een voorstandster zou willen zijn van een
Stedelijke Muziekschool met gratis onderricht aan on-
vermogenden, maar dat dit ook wel door particulieren
kan en zal worden gedaan, zooals blijkt uit de toezeg
gingen, die zijn gedaan. Ik wil echter wel opmerken,
dat het voor mij niet gelijk is of daaromtrent in de
gemeentelijke verordening een bindende bepaling is op
genomen, dan wel, dat zooiets door particulieren wordt
toegezegd bij wijze van filantropie. Het is voor mij heel
wat anders, of men voor een kind bij een particuliere
leeraar gratis les moet vragen, als zijn vader en moeder
niet in staat zijn de lessen te betalen, of dat het kind
naar de Stedelijke Muziekschool kan gaan, waarvan de
verordening zegt dat, indien het kind de lessen niet kan
betalen, het toch daarop recht heeft, indien de leeraren
van meening zijn dat die lessen aan zoo'n kind behoor
lijk zijn besteed. Daartusschen is bij mij een heel ver
schil.
Nu verzet mijn gevoel er zich tegen dat op het oogen
blik ten opzichte van een inrichting, waarvan zooveel
goeds is te zeggen en waarover ik nooit, behalve de
vorige vergadering en vandaag, eenige kritiek heb ge
hoord, onze Raad zich zal uitspreken voor opheffing
daarvan en ik zou het een zeer rampzalige dag vinden
in de geschiedenis van onze gemeente, wanneer dat
gebeurde.
De heer Dijkstra: Ik was oorspronkelijk niet van plan
hier iets van te zeggen, maar ik begin zoo'n klein beetje
te voelen welken kant het uitgaat en daarom wil ik wat
zeggen. Ik zal het beschouwen als een zwarte bladzijde
in de geschiedenis der gemeente, als de Raad van mid
dag een dergelijke inrichting vernietigt. Het is door alles
heen wat voor argumenten hier naar voren worden ge
bracht, o. a. van de concurrentie en de opmerking: men
kan bij particuliere leeraren ook wel gratis terecht. Ik
ben maar een arme man, maar ik zou toch niet schooien
bij de eene of andere leeraar om een beetje zangles
voor mijn kind wij menschen uit de arbeidersklasse
zijn we! zoo opgevoed, dat wij dat niet meer lusten. Als
men dan in staat is, om breecie lagen van de bevolking
ja, mijnheer Lautenbach, U is philantroop, maar
jullie scholen drijven ook op de openbare kas laat
mij maar doorgaan, hier past een uiting van verzet te
gen wat hier gebeurt. Eerst moest men het Symphonie-
orkest een trap geven, een instelling, die op een gezonde
basis stond, en nu is de school aan de beurt. Is dat een
politiek hier in Leeuwarden
Ik ben nooit in de gelegenheid geweest in mijn jeugd
om van iets te profiteeren, maar ik ben wèl in de gele
genheid geweest, om jaren lang mede te maken en bij
te wonen wat de Muziekschool presteert. Wij hebben
jongstleden nog een uitvoering gehad van de zang
klassen van mej. Zandleven; het is een lust om zooiets
bij te wonen en te zien hoe de verhouding is tusschen
de kinderen en de leeraren en leeraressen. Natuurlijk,
de particuliere leeraren moeten voor nun brood vechten,
maar hier ziet men een stuk cultuur, dat met grootc
moeite zoo ver is gebracht als het nu is. En nu komt
de Raad van Leeuwarden om voor anderhalve cent en
een paardekop de heele zaak te vernietigen. En wat zal
het nu geven, als het zoo afloopt? Dat men hier en
daar wensch ik als arbeider krachtig tegen te protes
teeren een stuk cultuur kapot maakt om een paar
rijksdaalders en dat is voor de betrokkenen ellendig,
maar niet voor hen, die in 't geld kunnen omgraaien.
Daar gaat het hier om, ja, daar gaat het wèl om. En
onze kinderen, de kinderen van de arbeidersklasse, zul
len de dupe worden van deze geschiedenis. Ik hoop,
dat ge mij zult verstaan en dit krachtig protest van mij
zult begrijpen. Gij kunt deze zaak wel afslachten, maar
dan is ons laatste woord hierover nog niet gezegd. Het
is aan niemand van den Raad bekend, hoe de stemming
zal afloopen, maar ik doe deze uiting, omdat ik voel,
wat hier gaat gebeuren en ik wil mijn protest den Raad
in slingeren, voordat het te Iaat is.
De heer H. de Boer: Deze discussie herinnert mij aan
eenzelfde discussie, die wij hier hebben gehad, toen de
meerderheid van den Raad meende, dat het Stedelijk
Orkest hier niet moest blijven bestaan. Men heeft het
toen blijkbaar niet aangedurfd om iets, wat na jaren
gegroeid was, te vernietigen en kapot te maken, maar
door den afschuw, dien men blijkbaar had van gemeen
telijke instellingen, heeft men zich toen wel zoo laten
beïnvloeden, dat men althans, die instelling zelf nog
intact latende, haar gemaakt heeft tot een semi-over-
heidsinstelling, op dit oogenblik genoemd de Friesche
Orkest Vereeniging.
Ik had niet kunnen denken, dat men bij deze discussie
nog verder zou gaan dan men toen is gegaan; ik had
nog kunnen verwachten dat men, in dezelfde lijn door-
redeneerdnde, deze Stedelijke Muziekschool zou hebben
willen overbrengen naar de Friesche Orkest Vereeniging.
Maar men heeft zeker moed gekregen en op dit oogen
blik is het zoo ver, dat men iets, wat na jaren lange