204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 November 1930.
1000.of 5000.of 10.000.of misschien niets
zal kosten. Dat kan men heelemaal niet uitmaken, dit
is dan ook een slag in de lucht, om de eenvoudige
reden, dat men niet kan berekenen, voor hoeveel we
duwen en weezen in de toekomst betaald zal moeten
worden.
Maar de meerderheid van den Raad heeft op 13 Mei
met 14 tegen 11 stemmen besloten, dat er zou ontworpen
worden een verordening voor weduwen en weezen. Ik
zeg nogmaals, als ik daarvan een voorstander was, zou
ik kunnen meegaan met de redactie van de artikelen,
zooals die door de commissie zijn ontworpen. Maar waar
ik niet bereid ben en niet de verantwoording op mij
neem om dezen last op de burgerij te leggen, zal ik
genoodzaakt zijn en ik geloof ik niet alleen, maar
ik geloof dat de geheele rechts protestantsche fractie
er tegen is om tegen alle desbetreffende artikelen
te stemmen, niet om de redactie, maar om het principe,
dat er achter ligt.
De heer Vromen: Ik geloof dat ik het we! kort kan
maken. De zeer lange rede van den heer Terpstra be
oogde. eigenlijk, wat ten slotte ook door de heer IJ.
de Vries is gezegd: eigenlijk het ongedaan maken van
het besluit van den Raad. Dat was de bedoeling, zooals
ook door den heer IJ. de Vries een uitleg is gegeven;
hij zal dat misschien zelf niet doen, maar hij beschouwt
toch de zaak ook zoo, dat ook hij een realen aanwezig
acht om te probeeren het besluit van den Raad onge
daan te maken, omdat hij principieel is tegen weduwen-
en weezenpensioen. Anders heb ik het verkeerd be
grepen.
Over den aanval van den heer Terpstra zal ik niet
zooveel zeggen, maar aan de commissie is daarin een
onjuist verwijt gemaakt.
De commissie kwam op 13 Mei met een voorstel bij
den Raad, vervat in bijlage 5 en bij de behandeling
daarvan in den Raad werd het besluit genomen om ook
artikelen te doen ontwerpen, waarbij aan weduwen en
weezen van overleden wethouders en oud-wethouders
pensioen kon worden verleend. Men heeft toen aan de
commissie verzocht, ook daarvoor artikelen te ontwer
pen; blijkbaar was de Raad dus tevreden over de wijze,
waarop zij de vorige artikelen had uitgewerkt en men
heeft toen gezegd: wij hebben nu nog een werk voor
dat kunnen jullie ook wel doen. Het is echter wel
merkwaardig, dat de meerderheid van de leden der
commissie tegen het voorstel hebben gestemd; zoowel
de heeren Feitsma en Westra als ik waren tegen het
voorstel om een pensioen voor weduwen en weezen in
te voeren, een voorstel, dat werd gedaan in den vorm
van een motie door den heer M. Molenaar. Wij hebben
daar dus tegen gestemd, maar toen de Raad het voorstel
eenmaal had aangenomen, stonden wij voor de keus
om te zeggen: die zaak willen wij niet uitwerken een
houding, die wij niet juist achtten of de opdracht te
aanvaarden. Toen hebben wij gezegd: wij zullen aan
het verlangen van den Raad voldoen en naar ons beste
weten een voor Leeuwardensche toestanden en Neder-
landsche verhoudingen billijke verordening ontwerpen.
Meer hebben wij niet gedaan en de 16 ontworpen arti
kelen na artikel 22, die den Raad thans worden voor
gelegd met betrekking tot het weduwen- en weezen
pensioen, komen dus in zooverre niet geheel voor de
verantwoording van de commissie, maar zijn slechts
bestelwerk, door de commissie uitgevoerd voor den
Raad.
Wat verder de beschouwingen van den heer Terpstra
betreft, erken ik volkomen zijn recht om te trachten de
verordening geheel of gedeeltelijk geschrapt te krijgen.
Ik kan daarmee volkomen accoord gaan en ik ga niet
mee met de zienswijze van den Voorzitter op grond van
de vrees, dat de Raad niet te overtuigen is. Het is het
goed recht van den heer Terpstra, dat hij, hetzij de ge
heele verordening of een deel daarvan nog tracht ver
worpen te krijgen, maar bij de geheele zaak, zooals de
heer Terpstra die stelt, ook bij zijn compliment aan de
commissie, begaat hij één groote fout. De heer Terpstra
moge meenen dat de opdracht van de commissie, om
onder de oogen te zien in hoeverre de verordening, re
gelende de pensionneering van de wethouders, wijziging
behoefde, tevens inhield een opdracht om te streven
naar bezuiniging, maar de commissie heeft indertijd op
dracht gekregen zonder meer om onder de oogen te
zien of de verordening, die hier gold, wijziging behoeft
of niet. Bij de voorgeschiedenis is door enkele voor
standers van wijziging wel ook eens het motief van
bezuiniging genoemd, maar door andere voorstanders
van een onderzoek werden ook andere motieven ge
noemd; er was een veelheid van motieven, die er toe
hebben geleid om te zeggen: het wordt tijd, dat eens
onderzocht wordt of er in de bestaande verordening
omtrent de wethouderspensionneering niet eens wijzi
ging zal moeten komen. En dal was niet alleen in Leeu
warden het geval, maar ook elders. Er is dus niet zoo
zeer en uitsluitend op gewezen dat het de wensch van
den Raad was, dat wij per sé moesten komen met een
verordening, die goedkooper zou werken; dan zou de
commissie zich waarschijnlijk minder moeite hebben
gegeven, dan was het eenvoudigheidshalve beter ge
weest, dat zij de percentages in de oude verordening
had gehalveerd of tot op een derde had teruggebracht.
Maar de groote griel tegen de oude verordening, een
grief, die bij den opzet niet direct is gezien, maar die
in de practijk van de 17 jaren dat de verordening be
staat langzamerhand is voor den dag gekomen en die
steeds nijpender wordt, is het onbillijke en onjuiste
systeem, waarop die geheele verordening berustte; zij
maakte het n.i. mogelijk dat menschen, die nog in de
kracht van hun leven waren en volkomen in staat ge
acht konden worden en in de practijk ook bleken
daartoe in staat te zijn om in hun eigen onderhoud
en dat van hun gezin te voorzien, dat zulke menschen
in de kracht van hun leven van de gemeenschap een
belooning kregen onder den naam van pensioen, jaar
in jaar uit. Het werd dan ook hoe langer hoe meer dui
delijk, dat dit tot misstanden aanleiding gaf en dat dit
allerlei onaangenaamheden ten gevolge had. Dit heeft
ten slotte gemaakt, dat er zich in den Raad ee;n com
munis opinio of een meening van de groote meerderheid
heeft gevormd, dat de zaak opnieuw herzien moest
worden.
Toen is de commissie gekomen met een geheel nieuw
sj steem, dat blijkbaar ook de goedkeuring van den heer
Terpstra heeft en waarbij het onmogelijk is, dat men
schen in de kracht van hun leven pensioen zullen ge
nieten. Pensioen is iets, dat genoten moet worden, steu
nende op het denkbeeld der commissie en ook volgens
de meerderheid van den Raad, door hem, die, om welke
reden dan ook, hetzij wegens invaliditeit of door ouder
dom, niet meer in staat is om in zijn onderhoud te voor
zien en die dit pensioen heeft verdiend op de eene of
andere wijze, n.l. op ambtelijke of semi-ambtelijke
wijze.
Als de heer Terpstra dan ook voortdurend zegt dat
het toch de bedoeling van de commissie is geweest om
een zuiniger verordening te maken, geloof ik toch, dat
hij niet de geschiedenis van de zaak geheel goed en
juist weergeeft, in ieder geval, dan is hij abuis ten op
zichte van de opdracht en het besluit van den Raad,
welke opdracht men in bijlage 5 op de eerste bladzijde
kan vinden. Die opdracht was niet anders dan een on
derzoek, in hoeverre de verordening, die hier in Leeu
warden gold, wijziging behoefde. Dat daarbij bij som
migen ik wil daar uitdrukkelijk den nadruk opleggen
bij sommigen het motief heeft meegewerkt om tot
bezuiniging te komen, moge waar zijn, maar in de
eerste plaats was dit motief niet algemeen, zoodat het
daardoor niet uitdrukking kón vinden en verder hééft
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 November 1930. 205
het dat ook niet gevonden in de opdracht, die aan de
commissie is gegeven.
Als de heer Terpstra telkens weer zegt, dat hij over j
het principe van de zaak niet wil spreken, dan wil ik
toch constateeren, dat hij dit bij voortduren heeft ge
daan ik ^rken zijn goed recht daartoe ofschoon
hij steeds heeft gezegd dat hij alleen wilde komen op
de grootte, op de waarde van het weduwen- en weezen
pensioen en ik heb tot mijn verbazing gemerkt dat de
heer Terpstra de artikelen 22 D en 22 K van de veror
dening, die inderdaad de grootte van het weduwen- en
weezenpensioen regelen, geheel buiten bespreking heeft
gelaten en geen voorstel heeft ingediend om die artikelen
te wijzigen
De heer Terpstra: Dat kan toch nog?
De heer Vromen: De heer Terpstra zou dat natuurlijk
straks nog kunnen doen, maar hij heeft ook geen enkelen
grond aangegeven, waarom de grootte van het pensioen,
zooals door de commissie is voorgesteld, onjuist is en
hij noemt geen enkelen maatstaf, waarnaar die grootte
dan zou moeten worden beoordeeld; de heer Terpstra
is altijd slechts tot de conclusie gekomen, dat hij van
het heele weduwen- en weezenpensioen niets wil weten.
Welnu, dan moet hij ook niet telkens komen met de
opmerking, dat het bij hem gaat om practische bezwaren
en dat hij alleen de grootte van het pensioen aanvalt.
Ik acht het 't goed recht van den heer Terpstra, om
tegen die deelen van de verordening te stemmen, waarin
het weduwen- en weezenpensioen wordt omschreven,
maar het gaat niet aan om daaromtrent aan de com
missie een verwijt te maken. De commissie heeft, op
verzoek van den Raad, alleen een poging gedaan om
het weduwen- en weezenpensioen te regelen.
De heer Terpstra heeft nog aangeroerd de kwestie,
dat er in deze verordening in verband met de uitkeering
van weduwen- en weezenpensioen geen premieheffing
is ingesteld en dat daaromtrent in deze verordening
geen artikel is te vinden, welnu, daarover is in de com
missie, eerlijk gezegd, niet gesproken en dat is m. i.
ook begrijpelijk, want voor de eigen pensioenrechten
van de wethouders wordt zoowel in de oude verordening
als in het voorstel, dat 13 Mei is behandeld, ook geen
pensioenpremie geheven.
De heer Terpstra moge verder steeds weer betoogen
dat het pensioen door de ambtenaren algemeen wordt
verdiend, ook door eigen storting, maar dat is een waar
heid, die slechts ten deele waar is en zeker niet geheel.
Er zijn zeker gemeenten en tal van instellingen, waar
premievrij pensioen wordt verleend en dat dus nood
zakelijk het begrip pensioen moet worden verbonden
aan het begrip betalen voor pensioen is niet juist.
In ieder geval, de commissie heeft rekening gehouden
met de bestaande toestanden hier in Leeuwarden, zij
heeft de wethouderspositie niet geheel gelijk willen
stellen met de ambtenarenpositie en zij heeft gemeend
dat onder bepaalde voorwaarden, op grond van het be
sluit van den Raad, aan weduwen en weezen van wet
houders en oud-wethouders pensioen kan worden ver
leend.
De heer Dijkstra: Ik zou ook even een algemeene op
merking willen maken over hetgeen de heer Vromen
zegt, n.l. dat de heer Terpstra volkomen het recht heeft
deze methode te volgen. Ik wil dat niet bestrijden, maar
ik wil alleen constateeren dat, als dit hier practijk wordt,
U, mijnheer de Voorzitter, dan ook nog niet gelukkig is.
Want was is de kwestie De Raad heeft een besluit
genomen omtrent de pensionneering van de wethouders
en hij heeft ook in principe besloten om de weduwen
en weezen te pensionneeren. De commissie heeft ten
slotte het is hier toevallig dezelfde, maar het had
ook een andere kunnen zijn de opdracht gekregen
om die zaak uit te werken en dan begint men toch niet
weer van voren af aan. Laat dat dan maar recht wezen,
maar als onze fractie van 11 man hier dezelfde methode
ging toepassen, dan waren wij hier nog lang niet klaar...
De heer IJ. de Vries: Als U maar in de oppositie is,
dan laat U dat absoluut niet
De heer Dijkstra: Het valt mij ook op, dat b.v. in de
bestrijding van den heer Terpstra ook weer naar voren
werd gebracht de kwestie van de tegenwoordige malaise.
Maar als behoorlijk burger, die vooruitgang wil in de
wereld, hééft men niet altijd over malaise te spreke,n.
Het valt mij verder op dat de heer Terpstra met geen
woord rept over de arbeiders, maar in de eerste plaats
spreekt over de effectenbezitters, die schade van de
malaise ondervinden. Als hij hierbij in de eerste plaats
had gesproken over de duizenden arbeiders, die tegen
woordig door werkloosheid worden geteisterd, dan had
de heer Terpstra een beter voorbeeld gekozen. Dat is
het, wat ik even wilde zeggen.
De heer Botke: Ik had niet gedacht, dat de zaken
hier vandaag zoo zouden loopen als zij dat hebben ge
daan. In de vergadering van 13 Mei is omtrent de ver
ordening een principieel besluit genomen en ook toen is
in principe besloten tot het verleenen van weduwen-
en weezenpensioen. Ik had mij voorgesteld dat het van
daag zoo zou gaan, dat misschien de vorm van de ver
ordening, zooals die door de commissie ad hoc is inge
diend, zou worden bestreden en dat er misschien op de
artikelen aanmerking zou kunnen worden gemaakt,
maar dat er weer een principieele bestrijding zou komen
had ik niet gedacht. Over het principe was immers al
eenmaal een beslissing gevallen en vandaar dat ik
meende dat dit niet weer in bespreking zou worden
gebracht. De heer Terpstra heeft echter gemeend, dat
wél te moeten doen en naar mijn meening heeft hij dat
wel op een eigenaardige manier gedaan. Hij is be
gonnen met te zeggen, dat de commissie haar taak ver
keerd heeft opgevat, dat zij is ingesteld om bezuiniging
in te voeren maar dat zij met haar voorstel de gemeente
op onnoodige lasten brengt. Ik zou dat toch niet graag
willen noemen onnoodige lasten; als men spreekt over
pensioen voor weduwen en weezen en men noemt dat
onnoodige lasten, dan vind ik dat toch wel erg.
De heer Terpstra is van het idee uitgegaan, dat dit
in verband moet worden gebracht met het betalen van
minder belasting. Ik zou zeggen dat de lasten, die een
pensioen voor weduwen en weezen van overleden wet
houders eventueel voor de gemeente zal meebrengen,
zoo'n luttel bedrag zal vormen, dat dit, naar mijn mee
ning, op het betalen van meer of minder belasting van
weinig invloed zal zijn.
De heer Terpstra heeft ook gezegd, dat de belas
tingen niet teruggaan en dat in dezen tijd ieder hoopt
op de nieuwe financieele verhouding tusschen Rijk en
gemeenten. Maar de heer Terpstra heeft toch zeker ook
bijlage 14 wel gelezen, waaruit duidelijk blijkt, dat bij
de nieuwe verhouding de belastingen in deze gemeente
teruggaan; op dat punt behoeft de heer Terpstra zich
niet ongerust te maken, zou ik zeggen.
De heer Terpstra heeft ook gezegd dat een pensioen
voor weduwen en weezen philantropie is. Maar dan is
er heel wat philantropie. U voelt dus voor voor die
philantropie niets, mijnheer Terpstra. U hebt daarbij
betoogd, dat de ambtenaren zelf gedeeltelijk hun pen
sioen betalen en dat U de lasten daarvan zelf terdege
hebt ondervonden. Maar dan zult U ook weten dat er
een tijd is geweest, dat aan de ambtenaren niets werd
gekort voor pensioen, noch voor hunzelf, noch voor hun
weduwen en weezen. Nu zou ik U toch willen vragen:
toen U indertijd zelf ambtenaar was en niet behoefde
te storten voor Uw pensioen, noemde U dat toen ook
philantropie en hebt U daar tegen geprotesteerd Ik
kan mij dat niet indenken.
Ik meen, dat hier van philantropie niet mag worden