240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
dat er van den kant van onze fractie straks een voorstel
zal komen om in plaats van een afschrijving van 3'/2
op het kabelnet daarvoor te lezen 5
De heer Van der Veen: lk zou willen onderschrijven
wat verschillende sprekers, die vandaag aan het woord
zijn geweest, hebben gezegd, als zij bij de begrooting,
die dit jaar door Burgemeester en Wethouders is aan
geboden, als hun meening uitspraken, dat daarin zeer
vielen te waardeeren verschillende voorstellen en plan
nen, welke door Burgemeester en Wethouders dit jaar
en in de zeer nabije toekomst in uitzicht worden gesteld.
Toch zijn er nog enkele dingen, welke ik in deze
vergadering zou willen bepleiten. Hoewel ik niet in de
sectievergadering ben geweest om ze daar aanhangig
te maken ik was n.l. verhinderd zou ik toch graag
in deze vergadering enkele dingen bespreken, zaken
echter, waarvan men m. i. kan zeggen, dat een vooraf
gaande aankondiging daarvan in de sectievergadering
ook niet noodig was.
Er is in den Aanbiedingsbrief bij de begrooting door
Burgemeester en Wethouders gezegd, dat zij van plan
zijn in 1931 te komen met plannen tot verbreeding van
de Peperstraat. Nu wil ik bij de beschouwing van dat
plan opmerken, dat de Vereeniging voor Vreemdelin
genverkeer een fonds heeft gesticht, het z.g. Torenfonds,
dat wordt beheerd door een apart bestuur en waarmee
de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer de bedoe
ling heeft om de in 1880 en zooveel gesloopte Nieuwe
Toren eventueel opnieuw te doen bouwen. De Veree
niging voor Vreemdelingenverkeer heeft gemeend dat
een toren, zooals indertijd de Nieuwe Toren was, een
bouwwerk is, dat voor de verfraaiing van het stads
beeld zeer nuttig en noodig is en dat in die nieuw te
bouwen toren het vroeger in de Nieuwe Toren gebruikte
carillon weer zou kunnen worden gebruikt, zoodat onze
stad op die wijze weer terug zou kunnen krijgen dat
gene, wat men indertijd door omstandigheden buiten
de wil van de menschen genoodzaakt was af te breken.
De Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer heeft met
haar Torenfonds aan haar bedoeling een bepaald fun
dament gegeven; ik weet niet de juiste cijfers van het
bedrag, waarover het fonds beschikt, maar ik meen
juist te zijn, als ik zeg, dat ik geloof, dat dit bedrag al
loopt in de tienduizenden, zoodat er een redelijke grond
is om te verwachten, dat binnen niet al te lange jaren
door de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer uit
voering aan het plan zou kunnen worden gegeven.
Nu is dit jaar van de Vereeniging voor Vreemdelin
genverkeer het verzoek ingekomen om, als de gebouwen
van de gemeente in de Peperstraat worden afgebroken,
bij het plan tot wederbebouwing langs den Zuidkant
van die straat dan wel een bepaalde plek grond te
willen reserveeren, waarop door de Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer de door haar in de toekomst ge
dachte toren zou kunnen worden gebouwd. Ik vind dat
idee buitengewoon sympathiek het plan zelf vind ik
sympathiek, maar ik vind ook de kijk van die Veree
niging juist dat zij, waar de Nieuwe Toren indertijd op
een zoo mooie plaats stond, een eventueele gelegenheid,
om die toren te herbouwen, zoo goed heeft gekozen,
lk zou dan ook ten zeerste dat plan bij Burgemeester
en Wethouders willen aanbevelen en willen vragen om,
als die woningen worden afgebroken, met de Vereeni
ging voor Vreemdelingenverkeer in overleg te treden
of hoe dan ook, in elk geval op billijke voorwaarden
een stuk grond te reserveeren of daarop een zeer tijde
lijke bebouwing toe te passen, zoo, dat in ieder geval
het door de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer
gestelde doel zal kunnen worden bereikt.
Dan zou ik ook op een ander punt nog de aandacht
van het college willen vestigen.
Er wordt in den Aanbiedingsbrief gezegd, dat er in
de toekomst, misschien dit jaar reeds, een begin zal
worden gemaakt met de verbetering van verschillende
stadswijken. Er worden dan verschillende genoemd en
daarbij behoort ook de heele oude stadswijk de Boter
hoek. Wanneer er nu één deel in de stad is, dat het
heel oude stadsbeeld weergeeft, dan is dat de Boterhoek
met zijn eigenaardige ligging, met zijn glooiend en op
loopend terrein, met zijn bebouwing, met zijn daaraan
staande Oldehove. Dat is wel het geëigend type van
het oude stadsbeeld. En wanneer nu het college plannen
beraamt om de Boterhoek en de bebouwing daarvan
te herzien en te verbeteren, dan zou ik heel graag willen
dat het college het daarheen zou willen leiden, dat,
misschien in overleg met de Schoonheidscommissie of
misschien in overleg met een speciaal daarvoor aange
wezen architect, de nieuwe plannen daarvoor werden
gemaakt, opdat, ais het mogelijk is, ook bij de nieuwe
bebouwing het aanzien van dit oude stadsbeeld in Leeu
warden zooveel mogelijk behouden zal blijven. Dat is
iets, wat ik graag in de aandacht van het college zou
willen aanbevelen.
lk had eigenlijk het plan om het bij de algemeene
beschouwingen hierbij te laten en ik zou dat ook inder
daad gedaan hebben, was het niet, dat er dezen morgen
eenige heeren aan het woord zijn geweest, die iets
hebben gezegd, wat mij niet aanstaat
De heer Vromen: Dat komt meer voor
De heer Van der Veen: En waar hier nu de begroo
ting aan de orde is, wil ik naar aanleiding van wat die
heeren hebben gesproken, ook het een en ander op
merken.
In de eerste plaats naar aanleiding van hetgeen de
heer Oosterhoff heeft gezegd, die gemeend heeft dat
het bij het einde van een vierjarige periode gewoonte
was, en daarom ook van de gelegenheid daartoe in deze
begrootingsvergadering gebruik heeft gemaakt, om het
gepasseerde vierjarig tijdvak te bespreken. Door den
heer Oosterhoff is gezegd, dat er in deze 4 jaar zoo
weinig principieels aan de orde is geweest en ik zou
dat gevoeglijk kunnen laten zwemmen, omdat dit van
zelfsprekend bedoeld was tegen het college van Burge
meester en Wethouders, ware het niet, dat de heer Oos
terhoff daar bij gevoegd had, dat het college van Bur
gemeester en Wethouders in zijn samenstelling eigenlijk
een uitvloeisel is van wat op het zondcnregister moet
worden gesteld van de sociaal-democraten in dezen
Raad. In het verband waarin de heer Oosterhoff het
heeft gezegd, dien ik dus aan te nemen, dat hij dat
heeft gesproken tot ons.
Als dan de heer Oosterhoff heeft gezegd dat er in
deze vierjarige periode zoo weinig principieels aan de
orde is geweest, zou ik willen vragen: waarom is dan
eigenlijk de Vrijheidsbond niet met principiëele zaken
gekomen Al was volgens het inzicht van den Vrij
heidsbond de samenstelling van het college verkeerd,
het is niet geboden alleen het college met principiëele
voorstellen te laten komen als zoozeer wordt afge
keurd dat dit college daar zit, dan had men dit college
eigenlijk in moeilijkheden moeten brengen door zelf met
principiëele voorstellen te komen.
Over principiëele voorstellen sprekende., heeft de
heer Oosterhoff daarna gezegd, dat hij met principiëele
voorstellen bedoelt verhooging van de werklieden-
loonen en herziening van de wethouderspensioenen
alleen dat meende hij te moeten promoveeren tot prin
cipiëele dingen. Ik weet niet of zelfs ik ze zoo willen
noemen, maar dan zou ik zeggen, dat de heer Oosterhoff
er nóg iets aan moet toevoegen en dat is de herziening
van de ambtenarensalarissen; als de andere dingen wél
principiëele zaken waren, waarom dan ook dat niet
Daarom komt bij mij het vermoeden op, dat het prin
cipe van den Vrijheidsbond wél maakt, dat zij moesten
zijn tegenstanders van verhooging der loonen van de
gemeentewerklieden maar niet, dat zij moesten zijn
tegenstanders van de salarisherziening van de ambte
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 241
naren. Ik weet wel dat de heeren van den Vrijheidsbond
in die vergadering er uit zijn gegaan en niet verder aan
de discussies hebben deelgenomen, maar zij hadden, als
zij aan de principiëele besprekingen hadden deelgeno
men, wanneer zij dat principe verkeerd vonden, zich
daartegen kunnen verzetten. Ik ben in zooverre blij dat,
als dit principiëele zaken zijn, ik het ben geweest, die
hij degenen heb behoord, die zoowel de laagstbezol-
digden een verhooging wilde toekennen als de hooger
bezoldigden. En ik voor mij wil graag aannemen dat
in dit geval het principiëele niet bij de heeren van den
Vrijheidsbond heeft voorgezeten. En toen ik straks
zeide, dat het dan de taak van de heeren van den Vrij
heidsbond was geweest om met principiëele voorstellen
te komen, leek het wel, alsof de heer Terpstra daar ook
hij hoorde, want hij zei toen Hé hij was dus van
meening, dat zij daar niet mee moesten komen.
Ik zou thans nog enkele dingen willen noemen, die
ook de heer Botke heeft genoemd; in de eerste plaats
de actie van de heeren van den Vrijheidsbond tegen de
salarisverhooging van de gemeentewerklieden, verder
de vermindering van de uitgaven voor plantsoenen,
waarvoor zij hebben gevochten, een verlaging van het
subsidie voor het symphonie-orkest en opheffing van
de Muziekschool, door hen voorgesteld. De eenige jaren
geleden door het college voorgestelde flinke verbetering
van het sportterrein aan de Fonteinstraat werd door den
Vrijheidsbond, in samenwerking met andere groepen
van den Raad, verworpen. En van morgen hebben wij
kunnen hooren dat van tie zijde van den Vrijheidsbond
is gevraagd of door Burgemeester en Wethouders ook
O O O
de cijfers konden worden gegeven van wal tot nog toe
de uitvoering van het plan tot straatverbetering heeft
gekost. Nu hebben wij wel kunnen merken dat de heer
Oosterhoff niet precies die cijfers wist, maar wij hebben
toch wei gevoeld dat zijn redeneering hier eenigszins
op neer kwam, dat die cijfers wel hooger zouden zijn dar,
oorspronkelijk is gedacht en als dat inderdaad zoo is,
dan drijft het zwerk, dat ook de Vrijheidsbond de straat-
verbetering straks zooveel mogelijk op den achtergrond
zal willen dringen.
Bij dit alles kom ik eigenlijk tot de conclusie, dat de
heeren van den Vrijheidsbond wel aan anderen ver
wijten niet genoegzaam principiëele dingen op den
voorgrond te hebben geschoven, maar dat zij zelf ge
durende deze 4 jaar niet anders zijn geweest dan de
criticasters, dat zij niet anders zijn geweest dan de
remmers, die aan den wagen van de gemeente hebben
gehangen om zooveel mogelijk te zorgen, dat deze niet
vooruit kon gaan
De heer Vromen: Remmers zijn nuttige ambtenaren
De heer Van der Veen: Wij hebben daarbij nog kun
nen merken en dat verwijt treft niet den Vrijheids
bond geheel maar meer den heer Vromen dat, toen
dezen morgen aan de orde werd gesteld het voorstel
van den heer Dijkstra, de heer Vromen liet voelen, dat
daarmee een voorstel werd gedaan, dat hem verbazend
onaangenaam was. De heer Vromen schudt nu van
..neen" en als hij dat zegt, zou men dus zoo half en half
verwachten, dat hij er straks vóór zal stemmen, maar
als hij dat niet doet, zal ik zoo vrij zijn, dat „neen"
schudden van den heer Vromen als niet heelemaal eerlijk
bedoeld te beschouwen en aannemen, dat het tóch juist
was, wat ik zoopas bedoelde, n.l. dat het voorstel hem
minder aangenaam was. Alaar dat doet ook minder tot
de zaak; als er een voorstel wordt gedaan, is het ieders
recht om over zoo'n voorstel zijn afkeuring uit te spre
ken, maar om, wanneer er een voorstel wordt gedaan,
alleen omdat het niet zooveel weken van te voren is
aangekondigd, als de heer Vromen zelf van meening is
dat noodig was, dan te zeggen dat de voorstellers van
dat voorstel geen ernstige menschen zijn, dat gaat mij
tv ver. Ik weet wel, het was de heer Vromen, die dat
zei en als hij dat zegt is het wat anders, dan wanneer
een ander dat zegt, want hij is gewend hier op te
treden als het geweten van dezen Raad; hij maakt uit
of een zaak ernstig is of niet, hij beoordeelt of iemand
een groot of een klein verstand heeft, al dergelijke din
gen behooren tot de competentie van den heer Vromen,
die tevens uitmaakt wat mag en wat niet mag in dezen
Raad. .Maar als de heer Vromen is het geweten van
dezen Raad, dan wil ik er op wijzqn, dat hij is een ver
bazend hard geweten, als het anderen geldt, maar een
zacht geweten, als het hem zelf betreft. En daarom mag
de heer Vromen zich ook wel eens met zichzelf bezig
houden.
Er is nog iemand geweest, die bij de algemeene be
schouwingen heeft gesproken, n.l. de heer Terpstra. Nu
heb ik van wat de heer Terpstra heeft gezegd eigenlijk
verbazend weinig verstaan; dat ligt misschien niet aan
den heer Terpstra, maar ik heb er in elk geval niet
veel van kunnen verstaan, althans ik heb hem niet goed
kunnen volgen
De heer Lautenbach: Dan moet de heer Terpstra het
nóg eens doen
De heer Van der Veen: Er waren trouwens zooveel
cijfers, die wij te hooren kregen, dat ik bij mijzelf dacht:
het is net of de begrooting aan een lint is geplakt en
of de cijfers op dat lint ons almaar voorbij gaan. Zoo
is het den heer Terpstra blijkbaar ook gegaan; hij heeft
almaar lage cijfers gezien en hooge cijfers en zoo kwam
het ten slotte, dat hij niets meer zag dan lage en hooge
cijfers en dat het eindelijk een nachtmerrie voor hem
werd, dat de cijfers van de begrooting van Leeuwarden
hooger waren dan de cijfers der gemeente Nergens-
huizen. Dat was de conclusie, waartoe ik kwam en ik
begreep dat de heer Terpstra van meening was: afge
zien van al het andere, wanneer maar de cijfers lager
waren, dan kwam de rest er minder op aan, dan was
er ten minste een lager cijfer verkregen. Ik zou den
heer Terpstra echter willen zeggen dat de mensch niet
leeft van brood alleen, van een lager cijfer, ik meen
niet dat dat hem gelukkig kan maken en ik zou graag
willen dat ook de heer Terpstra dat inzag en tot een
andere conclusie kwam. De heer Terpstra moet als lid
van de Christelijk Historische fractie echter zelf weten
hoe een alsmaar streven naar een laag cijfer te rijmen
is met het aanzien en de vooruitgang van Leeuwarden
en hij moet daarvoor zelf de verantwoording dragen in
dezen Raad.
Van morgen hebben wij van den heer Terpstra ook
nog gekregen een pruimenboomverhaal en toen wij dat
kregen, dacht ik meteen aan de pas door den heer
Terpstra gedane toezegging, dat hij wel bereid was om,
indien er een voorstel voor een nieuwe openbare school
zou komen, daar vóór te stemmen, ten minste als die
niet te luxueus en niet zus en zoo werd. Dat zou er ook
nog bij moeten komen, dat Christelijk Historischen het
aan zouden durven om te stemmen tegen het stichten
van een openbare school, die door het college werd
voorgesteld. Dat zou er nog bij moeten komen van
menschen, die hier spreken over den pruimenboom,
waarvan ik niet heelemaal de logica begrijp, maar
waaruit ik de conclusie trek, alsof anderen dan de
Christelijk Historischen zoo gewend zijn om van dien
pruimenboom te plukken. Toen echter de gelijkstelling
van het onderwijs er was gekomen, hebben zoowel de
Christelijk Historischen als de anderen dien pruimen
boom weten te vinden, zelfs zoo erg, dat het ten slotte
in de Kamer is ter sprake gekomen en dat, ik weet niet
welke Minister, toen heeft gezegd dat het misschien
wel noodig zou worden een grens te stellen aan het
plukken van dien pruimenboom. Ja, dat laatste zei hij
er niet bij, maar hij bedoelde toch dat die1 grens moest
worden teruggebracht; ik heb de beeldspraak gebruikt,
die door den heer Terpstra zelf is gegeven.
l
■t