250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
dagen een klein beetje meer feestvreugde in die gezin
nen te brengen dan er vermoedelijk zonder die Kerst-
gave zal zijn.
Ik meen dit enkel woord van aanbeveling te moeten
spreken en ik hoop dat de Raad dit voorstel zal aan
nemen en niet van de gedachte van den heer Ij. de Vries
uitgaat, dat wij dit voorstel doen, om daarmee straks
te bereiken, dat wij voor die 5.die ik hoop dat
deze menschen ingevolge beslissing van den Raad zullen
ontvangen, zouden willen koopen de stemmen van de
arbeiders, die dit jaar ter stembus zullen gaan. En ik
hoop vooral, dat de arbeiders, die ik op het oog heb,
verstandig genoeg zullen zijn om bij de stembus hun
stem te bepalen op die partijen, wier handelingen zij
het meest kunnen gade slaan.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiBij mij is er
geen sprake van dat er ook maar eenigszins een bijbe
doeling zit achter het voorstel van de S. D. A. P. ik
geloof meer dat het werkelijk is een gebaar van goed
hartigheid en daarvoor staat mij ook de persoon van
tien voorsteller borg om 5.— te geven aan de
menschen, die hij denkt dat zij 't meest noodig hebben.
Maar dat laatste is het juist, wat ik niet geloof; ik ben
er niet van overtuigd dat die 500 menschen, die! het
zullen krijgen, het 't meest noodig hebben.
Er is hier gezegd dat dit bedrag verleden jaar door
Voogden van de Stads-Armenkamer is gegeven. Ik weet
dat niet zeker, maar wel weet ik dat het dan niet aan
hen is gegeven, die hier zijn opgenoemd, maar alleen
aan diegenen, die het noodig hadden. In dat geval is
het ook heel iets anders. Maar als deze 500 gezinnen
een Kerstgave zullen ontvangen en anderen niet, dus
niet arme weduwen en groote gezinnen, waarvan de
man weinig verdient of gezinnen waar veel ziekte is,
enz., dan is het mij onmogelijk, waar het in die gevallen
minstens even noodig is, dat ik met dit voorstel mee
kan gaan, hoe graag ik ook genegen zou zijn om aan
hen, die het noodig hebben, een gave te doen toekomen.
De heer Lautenbach vraagt het woord.
De Voorzitter: Wenscht U in tweede instantie het
woord over het voorstel-Dijkstra
De heer Lautenbach: Ik heb een vraag gesteld, mag
ik daarop het antwoord hooren
De Voorzitter: Verlangt nog iemand in eerste instantie
het woord? Zoo niet, dan zou ik persoonlijk ook nog
iets willen zeggen, in dit geval een persoonlijk woord,
omdat in dezen het college van Burgemeester en Wet
houders geen overleg heeft kunnen plegen en mij dus
de stemming in het college als zoodanig niet bekend is.
Ik wil dan beginnen met te zeggen, dat ik den heer
Vromen gelijk moet geven, waar hij van morgen zeide,
dat dit voorstel rauwelings in den Raad is geworpen
en uit wat wij nu hebben gehoord van degenen, die
tegen dit voorstel hebben gesproken, blijkt geloof ik
wel, dat dit waarschijnlijk binnen betrekkelijk korten
tijd bij den voorsteller is opgekomen en dat het voorstel
door hem niet met die noodige zorg is geredigeerd en
bekeken, als misschien wel gebeurd had kunnen zijn.
Dit op zichzelf maakt het voorstel, hoe goed het overi
gens ook bedoeld mag zijn, reeds minderwaardig.
Als wij nu het voorstel zelf nagaan, ook ter verdui
delijking van de Raadsleden zelf, dan moet ik in de
eerste plaats opmerken, dat <Je heer Dijkstra voorstelt,
dat het bedrag aan gehuwden en kostwinners zal wor
den gegeven. Er wordt daarbij echter absoluut buiten
beschouwing gelaten wat het eventueel verder inkomen
is van het gezin van den gehuwde of van het gezin,
waarin de betrokkene, die 5.krijgt, kostwinner is.
Als deze laatste twee broers heeft, die ieder 20.
per week verdienen en hij zelf geregeld in den polder
van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
werkt want de categorieën loopen hier door elkaar
heen; gehuwden, kostwinners, trekkenden en uitgetrok-
kenen en menschen, die in den polder werken, vormen
niet 5 afzonderlijke categorieën, maar die kunnen over
elkaar heen schieten: een gehuwde kan nog trekken uit
de werkloozenkas en tevens werkzaam zijn in de werk
verschaffing, een kostwinner kan uitgetrokken zijn en
ook werkzaam zijn in de werkverschaffing ik herhaal,
als een kostwinner een paar broers heeft, die aan het
werk zijn en hij zelf geregeld in den polder werkt, dan
kan men toch niet zeggen dat zoo'n gezin nog iets
noodig heeft. Natuurlijk, gebruiken kan ieder gezin het
wel en die twee rijksdaalders zullen daar dus ook wel
welkom zijn, maar daar gaat het niet om. Dat iemand
kostwinner is, zegt dus in dezen niets, zoo iemand kan
het wel vee! beter hebben dan eein gezin van een ander,
die niet kostwinner is en voor gehuwden geldt precies
hetzelfde. De redactie van het voorstel deugt niet; het
is waarschijnlijk uit een goed hart vlug opgeschreven,
maar daardoor is het al minderwaardig, omdat de re
dactie niet deugt. Dat voelt men ook, als er verder in
het voorstel wordt gesproken van werkloozen „welke
trekken uit een werkloozenkas, of zijn uitgetrokken, en
aan hen die werkzaam zijn in de werkverschaffing". Ik
heb daarom ook direct gevraagd, waar blijkt dat die 3
categorieën over elkaar heen kunnen schieten of iemand,
die nog trekt uit een werkloozenkas en die tevens werk
zaam is in den polder, maar één keer kan trekken. Het
voorstel had dus, voordat het was ingediend, een veran
dering moeten ondergaan, maar men wilde op tijd ko
men, Kerstmis wacht nu eenmaal niet en door de snelle
behandeling in den korten tijd heeft men blijkbaar de
leemten, die in het voorstel zitten, niet overzien.
Wat overigens het voorstel zelf betreft, kan ik mede-
deelen, dat Burgemeester en Wethouders royaal zijn
met het zenden van menschen naar de werkverschaffing
in den polder; er worden menschen naar de werkver
schaffing gestuurd, die nog niet zijn uitgetrokken. Ik
wil niet zeggen, dat die menschen dan bovendien nog
hun volle uitkeering krijgen, maar het gebeurt toch, dat
iemand nog 10 of 12 dagen recht op uitkeering heeft
en dan toch naar den polder gaat, terwijl hij per werk
dag nog recht heeft op 2.10 a 2.25. Men kan bij
zichzelf hoewel ik niet geloof, dat wij dit systeem
hier thans nader behoeven te bespreken de opmer
king maken: waar moet het heen, als een stucadoor.
die toevallig 12 December werkloos is geworden en die
vandaag nog recht heeft op 10 dagen uitkeering, omdat
hij misschien te voren'ook al iets heeft gehad, naar den
polder gaat? Is dat een abnormaal geval, ja of neen?
Ik zou zeggen dat het 't doodgewoonste geval is, dat
het, zoolang de wereld bestaat, zoo is geweest en ook
zoo zal blijven, dat een losse arbeider b.v. op 10 De
cember, midden in den winter, geen werk heeft. Hij
heeft dan recht op een uitkeering, maar dat hij dan ook
naar den polder kan gaan, is op zichzelf niet juist, want
hij heeft recht op 2.10 uitkeering uit de werkloozen
kas. Men zal toch die gevallen in de toekomst in het
oog moeten houden en zich moeten afvragen hoe
moeten wij in de toekomst met dergelijke gevallen han
delen Die gevallen hebben altijd bestaan en zullen
ook steeds blijven bestaan, zoo lang de wereld niet
anders wordt.
Burgemeester en Wethouders zijn dus al zeer royaal
in het algemeen met het zenden van de menschen naar
de werkverschaffing en nu komt nog het voorstel om
hun bovendien nog 5.extra uit te keeren. Daar
komt nog bij men heeft er hier ook al op gezinspeeld
dat op 17 December bij Burgemeester en Wethouders
is ingekomen een mededeeling van den Rijksinspecteur
voor de Werkverschaffing in Friesland, dat de Minister
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft vastge
steld, dat voor elk der beide Kerstdagen en voor den
Nieuwjaarsdag een uitkeering moet worden verstrekt
aan de menschen, die tot en met een dag voor en een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
251
dag na bedoelde feestdagen geregeld in den polder
werken van 1.50 per dag. Die menschen krijgen dus
voor de beide Kerstdagen en den Nieuwjaarsdag al uit
gekeerd een bedrag van 4.50 en het totaal bedrag van
deze uitkeering, evenals van het gewone loon, wordt
volgens een technische term omgeslagen in verhouding
tot het werk over het Rijk, dat een zeker deel betaalt,
de Naamlooze Vennootschap, die ook een deel betaalt
en de gemeente, die ongeveer 45 betaalt van het
totale loon. De menschen krijgen dus gedurende de
Kerstweek voor de dagen, die zij niet werken, ongeveer
4.50 uitbetaald en de gemeente moet daarvan onge
veer 45 betalen. Dat is al vastgesteld.
Bovendien komt hierbij nog een andere kwestie naar
voren, de vraag of wat hier wordt voorgesteld is
armenverzorging of niet-armenverzorging. Ik wil in dit
verband beginnen met te zeggen, dat verleden jaar dooi
de Stads-Armenkamer niet iets dergelijks is uitgekeerd,
zooals straks door den heer Lautenbach is gevraagd en
zooals wordt gezegd in het verhaal, dat hier de ronde
heeft gedaan. Iets in dien geest is er niet gebeurd.
De vraag is dus is dit armenzorg of is het eep
cadeautje. De heer Dijkstra heeft het voorstel verdedigd
eigenlijk op grond van de zeer armoedige financiëele
omstandigheden, waarin de betrokken menschen ver-
keeren, de heer Hooiring daarentegen heeft gezegd: het
is eigenlijk om wat meer feestvreugde te brengen in de
gezinnen dan er misschien anders zou zijn. In dat laatste
geval is het géén kwestie van armwezen, maar zooals
de heer Dijkstra het uitlegt, is het wèl een kwestie van
armwezen, dan is het zuiver een kwestie van bedeeling.
Die is echter niet bij den Raad, daarvoor is het Burger
lijk Armbestuur, hier dus de Stads-Armenkamer, en dat
laatste kunnen wij dus wel uitschakelen, omdat het niet
anders is dan bedeeling, dus geven als het noodig is.
Blijft dus alleen nog het systeem van den heer Hooi
ring, om een beetje meer feestvreugde te brengen in die
gezinnen, maar dan wordt het dus een kwestie van het
geven van een cadeau, een gratificatie of een geschenk.
Nu is dus de vraag of de Raad meent, dat aan bepaalde
kringen, die hier zijn genoemd, aan groepen, die vrij
willekeurig zijn gekozen door den voorsteller en die
daarbij maar dat is een tweede,; kwestie nog naast
en door elkaar loopen een cadeau moet worden
gegeven en dat daarvoor een beroep mag worden ge
daan op de gemeentekas. Ik heb hier niet te stemmen,
maar als dat wel zoo was, dan zou ik daar positief tegen
stemmen en wel op verschillende gronden. Ten eerste,
omdat ik meen, dat deze zaak niet te overzien is; ten
tweede, omdat wij daarmee een groote onbillijkheid
zouden scheppen tegenover anderen, omdat er méér
armen in de gemeente zijn, die hier niet onder zullen
vallen, b.v. menschen die werkloos zijn en die om de
eene of andere reden niet in den polder kunnen werken
en bovendien niet trekken; en in de derde plaats, waar
Burgemeester en Wethouders zeer zeker wel het
systeem verdedigen dat, zoolang iemand uitkeering
ontvangt uit een werkloozenkas, hij niet naar de werk
verschaffing moei worden gezonden, maar dit, ondanks
die opvatting van Burgemeester en Wethouders, tóch
gebeurt, meen ik, dal wij dan niet nog eens royaler
moeten zijn door bovendien dezen menschen, die wij
naar de werkverschaffing zonden, nog een cadeau te
geven. Bovendien zeg ik nog eens dat van Rijkswege
reeds een uitkeering - die voor een deel door de ge
meente wordt betaald wordt gegeven van 4.50,
om in de betrokken gezinnen wat meer feestvreugde te
kunnen hebben, ik voor mij persoonlijk zou dan ook
tegen het voorstel zijn, maar ik herhaal, ik spreek ge
heel voor mij zelf.
De heer Muller: Ik wou naar aanleiding van wat U
hebt gezegd, een paar opmerkingen maken.
In tie eerste plaats is het den Raad bekend, dat deze
menschen, waarover het hier gaat, gedurende een meer
of minder geruimen tijd met een betrekkelijk klein in
komen met hun gezin hebben moeten rondkomen. Nu is
de bedoeling dat is bij herhaling gezegd om in
die gezinnen gedurende de Kerstdagen eenigszins meer
levensvreugde te brengen dan mogelijk is met de kleine
loonen, die men uit de werkverschaffing en de kleine
bedragen, die men uit de werkloozenkas kan ontvangen.
Dat is louter de bedoeling.
Nu is zoopas door U de opmerking gemaakt: wan
neer wij dit willen doen, dan behoort dat tot de practijk
van de Armenkamer en als wij het anders willen doen,
dan kan dat hier gebeuren. Wij weten toch allen wel,
wij stemmen dat toe, dat er misschien anderen zijn, die
het even noodig hebben, maar dat is door ons niet uit
te maken; het gaat bij ons alleen om deze kwestie, het
gaat hier om de menschen, die zijn bij de werkver
schaffing, die steun ontvangen uit de werkloozenkas en
die zijn uitgetrokken. De geheele zaak van de werkver
schaffing is nu toch bij het college van Burgemeester
en Wethouders en niet meer bij de Armenkamerdie
menschen kunnen dus niet naar de Armenkamer gaan
en zeggen: kunt gij ons ook een beetje door de feest
dagen heen helpen, want we hebben geen brandstof en
dit en dat niet, we hebben geen inkomsten, om het
hoofd boven water te houden. Als ze toch niet meer
ontvangen dan die 1.50 van de Regeering, kunnen ze
toch die dagen niet door komen. Die menschen kunnen
dus op het oogenblik niet naar de Armenkamer gaan
en daarom is het onze fractie geweest, die heeft gezegd:
het college van Burgemeester en Wethouders is thans
aangewezen voor de regeling van de werkverschaffing,
deze wordt niet meer door de Armenkamer geregeld, is
het nu niet mogelijk om die menschen gedurende de
Kerstdagen eenigszins tegemoet te komen Over de
anderen behoeven wij hier niet te spreken, dat is een
kwestie van armenzorg en ik hoop. dat ook uit deze
besprekingen zal voortvloeien dat de Armenkamer za!
ti achten ook die menschen gedurende de Kerstdagen
tegemoet te komen. Maar deze zaak hoort hier en niet
bij de Armenkamer, wat wij vragen is een toeslag op
wat deze menschen in de werkverschaffing verdienen
of uit de werkloozenkas ontvangen. Ik hoop dat de
Raad dit algemeen net zoo goed voelt. Waarom zouden
wij dat beter voelen Dat neem ik niet aan, dat kunt
gij net zoo goed voelen, dat die 5.— is, om iets, iets
meer vreugde en licht te brengen dan anders het geval
is. Daarom handhaven wij ons voorstel en ik hoop, dat
de Raad het zoo mét ons kan voelen.
De heer Westra (wethouder)Als Raadslid zou ik
graag ook iets willen zeggen over deze zaak. Wat hier
wordt voorgesteld, heeft zeer zeker een sympathieke
ondergrond, maar het komt mij toch voor, dat dit niet
ligt op den weg van het Gemeentebestuur. Ik bedoel
niet, dat het niet zou liggen op den weg van het Ge
meentebestuur om maatregelen te treffen ten opzichte
van de werkloosheid, om daarin te voorzien door werk
verschaffing en zelfs door het geven van een toeslag
op de loonen, maar om aan menschen, waarvan zelfs
met reden wordt verondersteld dat zij in armoedige
omstandigheden verkeeren, een extra gave te geven,
dat ligt niet op den weg der gemeente, dat behoort
eenvoudig thuis bij die instelling, welke krachtens de
Wet met de armenzorg is belast, de Stads-Armen-
kamer. Ik kan het niet anders beredeneeren.
Nu zegt de heer Muller, dat zij het niet beschouwen
als een gave voor armenzorg en dat de Stads-Armen-
kamer in dezen dus nietf bereikbaar is voor deze men
schen. maar dat zij het beschouwen als een extra ver
hooging van het loon, tlat in de werkverschaffing wordt
verdiend. Maar ik geloof, dat wij ook daartoe niet
kunnen overgaan, omdat ten slotte deze werkverschaf
fing is een Rijksregeling, wij als gemeente dus ook ge-