252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
houden zijn aan die regeling en wij dus niet willekeurig
een toeslag op de loonen kunnen geven de toeslag,
welke wij op die loonen moeten geven, is toch ook bij
Rijksregeling vastgesteld en daar mogen wij niet van
afwijken.
Hoe goed dit voorstel dus ook is bedoeld en hoe
graag waarschijnlijk ook de groote meerderheid van
den Raad iets zou willen doen, het zal toch niet mo
gelijk zijn er op deze wijze in te voorzien. Wij moeten
dat overlaten, hetzij aan het Burgerlijk Armbestuur,
hetzij aan tie verschillende andere Armbesturen, die er
zijn, hetzij aan particulieren misschien dat er hier en
daar een particulier is, die wel iets zou willen doen
maar op den weg van de gemeente kan dit niet liggen.
Voor mij is het ten minste niet mogelijk om een motief
op te geven om mijn stem aan dit voorstel te geven.
De heer Van der Veen: Ik moet nog even een ant
woord richten aan den heer IJ. de Vries, die straks bij
de behandeling van dit voorstel meende dat het noodig
was te vragen, of er van de zijde van de voorstellers
ook immoreele bedoelingen voorzaten, of hier ook van
omkoopen sprake was met het ook op de kiezers van
het volgend jaar. Ik zou nu en voor altijd aan den heer
IJ. de Vries willen zeggen, dat voor hem waarde heeft
de eed, welke hij hier heeft afgelegd, maar dat voor
mij en mijn partijgenooten waarvan ik niet weet of
zij den eed of de belofte hebben afgelegd, maar ik heb
de belofte afgelegd onze belofte van evenveel waarde
is als de eed voor den heer IJ. de Vries. En ik hoop in
het vervolg verschoond te blijven van dergelijke infor-
matiën, als de heer IJ. de Vries heeft gedaan; ik van
mijn kant zou bij hem nooit een dergelijke informatie
durven doen, omdat dit een twijfel zou zijn aan zijn
eed, zooals dit een twijfel is aan de echtheid van mijn
belofte.
U, mijnheer de Voorzitter, hebt gezegd dat van de
verschillende groepen, die in het voorstel zijn genoemd,
er enkele over elkaar heen schuiven. Ik neem dat aan,
maar U zult mij toestemmen, dat het gros van degenen,
die het voorstel betreft, niet meer hebben dan de in
komsten van de ééne rubriek, waarbij zij zijn ingedeeld.
Het zal natuurlijk mogelijk zijn, dat een enkele iets meer
zal hebben, dat stem ik U toe. maar het is ook al zoo
langen tijd misère geweest wat betreft de werkloosheid
en we zitten op het oogenblik in het hart van die misère;
bovendien, het is nu nog zacht, maar morgen kan het
de strengste winter zijn. Wanneer U nu hebt gezegd
dat ingevolge een bepaling van den Minister de men-
schen, die in den polder werken 1.50 per dag uit
gekeerd krijgen voor de beide Kerstdagen en Nieuw
jaarsdag, dan beteekent dat dus, dat zij van een bedrag
van 4.50 bijna een halve week met hun gezin moeten
leven en dan acht ik het volkomen verantwoord om
voor te stellen aan die menschen een uitkeering van
5.te verstrekken, opdat zij de feestdagen behoorlijk-
door zullen kunnen komen.
Wat betreft de andere categorieën, die hier zijn ge
noemd en die hier niet onder vallen, de zorg daarvoor
kunnen wij in. i. gevoegelijk aan de Armenkamer over
laten; die menschen ressorteeren daaronder en voor hen
zal de Armenkamer, voor zoover zij over de middelen
beschikt, wel raad schaffen.
De heer Visser: Ik zou nog een vraag willen stellen
in verband met datgene, wat door den wethouder van
de Bedrijven omtrent deze zaak naar voren is gebracht.
Ik meen gehoord te hebben uit het betoog van den
lieer Westra, dat het eigenlijk juridisch niet mogelijk
is, om tegemoet te komen aan dit voorstel. Ik stel deze
vraag, omdat ik meen dat de kwestie anders is ge
regeld met de menschen die te werk gesteld zijn en
bijgevolg weet ik niet, hoe ik het moet inzien. Ik meen
dat het loon wordt uitbetaald door de Maatschappij
en dat deze later kan declareeren bij de gemeente, die
een toeslag op het loon heeft uitgekeerd. Nu is mijn
vraag deze: de Maatschappij geeft het loon, het Rijk
geeft daarop een toeslag en sommige gemeenten geven
ook een toeslag op het loon; zijn nu die gemeenten
bij dien toeslag gebonden aan vaste normen, is dat
een wettelijke regeling Als dat het geval mocht zijn,
zoodat dus de wettelijke normen niet mogen worden
overschreden, dan is het juridisch onmogelijk om aan
het voorstel van de Sociaal-Democraten tegemoet te
komen. Maar ik ineen dat dat niet het geval is, ik meen
dat de gemeente vrij is in het geven van een toeslag
op de loonen. Het Rijk geeft een zeker percentage, er
zijn gemeenten, die daar niets aan toevoegen en andere
gemeenten geven wèl een toeslag. Nu is mijn vraag dus
deze: als het werkelijk waar is, dat wij aan wettelijke
nonnen zijn gebonden bij het geven van een toeslag
op het loon van werkloozen uit deze gemeente, kunnen
wij dan op juridische gronden niet het voorstel van
de S. D. A. P. aannemen
Ik voel wel wat voor dat voorstel; ik wil niet ont
kennen, dat er misschien in het betoog van den heer
IJ. de Vries wel eenige waarheid is gelegen en dat het
zou kunnen gebeuren dat een enkele dit bedrag krijgt,
die het niet strikt noodig heeft, maar daar tegenover
kunnen wij plaatsen een heel groot percentage van
degenen, die deze uitkeering zullen genieten, die het
wèl noodig zijn. Nu staat de kwestie voor mij zoo. Als
U, mijnheer de Voorzitter, zegt dat het wettelijk of
technisch niet mogelijk is, omdat de normen wettelijk
zijn geregeld, dan zal ik stemmen tegen het voorstel
van de Sociaal-Democraten. Dat doe ik dus, als men
daar eigenlijk volgens wettelijk voorschrift niet voor
mag stemmen. Maar als dat niet het geval is en wij
dus van de 45 of hoeveel het dan is, mógen af
wijken, zonder ons aan juridische fouten schuldig te
maken, dan voel ik er wel voor om aan deze menschen
bij deze gelegenheid iets te geven.
De heer Dijkstra: Ik wil beginnen, met te zeggen, dat
ik niet had gedacht, dat er voor een zoo eenvoudig
voorstel, om aan menschen, die altijd leven op de grens
van de honger en daar beneden 5.extra te geven,
zooveel moest gebeuren. Dat is voor mij eigenlijk een
teleurstelling; ik had gedacht, dat men die zaak een
beetje breed zou beschouwen, doch zoo is het niet.
Er zijn hier verschillende dingen naar voren gebracht,
waarover ik nog een paar woorden wil zeggen. In de
eerste plaats vraagt de heer Visser aan den voorsteller:
wat verstaat de S. D. A. P. onder een Kerstgave Als
ik hem goed heb begrepen, dan moet ik verwachten
dat de heer Visser dus de gedachte heeft, dat de Sociaal-
Democraten niets kunnen voelen voor het Kerstfeest
De heer Visser: Dat heb ik niet gezegd
c"> O
De heer Dijkstra: Dat is de eenige gedachte, die ik
uit die opmerking kan putten. De heer Hooiring heeft
zeer terecht gezegd, dat ieder normaal menscli kan
voelen, dat de bedoeling van het verstrekken van die
5.anders niets is dan om eenige meerdere finan-
cieele ruimte te geven in die gezinnen, die getroffen
worden niet vandaag, maar het geheele jaar door helaas
door regelmatig wederkeerende termijnen van werkloos
heid. Men moet niet vergeten, dat deze menschen loonen
verdienen van 27.en 28.loonen van 30
zijn al de beste, maar dat die verdiensten telkens onder
broken worden men kan de bewijzen daarvan vinden
in de verschillende cijfers van de Arbeidsbeurs door
werkloosheid, waardoor men in die gezinnen lang niet
komt op het bedrag, waarvan een gemiddeld gezin
behoorlijk kan leven. Dat is mede de gedachte, die naar
voren is gebracht in dit voorstel.
Een enkel woord aan het adres van den heer IJ. de
Vries. Ik zal niet veel zeggen en mij goed houden, maar
ik wil hem toch zeggen dat, als hij zoo doorgaat, met
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 253
dat soort van verdachtmakingen te slingeren in de
richting van de Sociaal-Democraten, hij het er niet beter
op maakt en ik wil er ten slotte alleen nog dit aan
toevoegen: zooals de waard is, vertrouwt hij zijne
gasten.
Ik dank intusschen mevrouw Buisman voor de bree-
dere gedachte, die zij omtrent ons heeft, als wij komen
met een voorstel als dit.
Nu is het, mijnheer de Voorzitter, misschien mogelijk,
dat er menschen zijn, die hier niet onder vallen, maar ik
wil hier opkomen tegen wat U straks hebt gezegd over
den toeslag, die de menschen met de Kerstdagen krijgen.
De Leeuwarder arbeiders krijgen per dag 1.50 plus
0.75, dat laatste komt er nog bij, maar anders
was het ook zoo erg, dan behoefde ik er geen woord
meer aan te verspillen, want ieder ,die met een arbei
dershuishouding bekend is, zal het met mij eens wezen,
dat men niet mag zeggen, dat het nu toch wel welletjes
is, als er 1.50 per dag inkomt voor het gezin om van te
leven. Ik hoop dat de Raadsleden van Leeuwarden zich
daarvoor zullen schamen; dat lijkt natuurlijk op geen
stukken na ook maar op een stukje bestaan.
Nu is dit een feit, dat de loonen in de werkverschaf
fing absoluut geen loonen zijn, waarvan een gemiddeld
gezin ook maar eenigszins behoorlijk kan leven, alleen
kan men er zoo'n beetje de allerergste honger mee
buiten de deur houden. Wat zijn die loonen? Hoogstens
16.18.of 20.een loon van 21.is al
liet maximum, ik weet wel, dat er gemeenten zijn, waar
het nog veel minder is, op het Friesche platteland is
het eenvoudig door alles heen; daar gaan de menschen
met 8.9.en 12.naar huis. Ten opzichte
daarvan verkeeren onze menschen dus nog in een beetje
beter positie, maar, als ik zeg, dat het gemiddelde loon
hier 15.a 16.is, dan ben ik er heel dicht bij
en dat beteekent dus, dat er een chronische armoede
heerscht in die gezinnen gedurende 365 dagen, dus het
geheele jaar. Dat is de achtergrond, mijnheer De Vries,
van dit voorstel, dat een kleine poging is, om daaraan
een klein beetje tegemoet te komen. Verder gaat het
niet.
Dit voorstel is mijzelf in zeker opzicht ook niet heele-
inaal sympathiek, omdat het een symptoon is van phi-
lantropie. Dat is niet te ontkennen. Maar de vorige ver
gadering, toen de menschen van rechts zich op de borst
sloegen, zich beroepende op hun philanthropic, heb ik
geïnterrumpeerd: dat is een noodzakelijk kwaad
De heer Vromen: Juist
De heer Dijkstra: Dus, de Vrijheidsbond denkt er
ook zoo over, dus U stemt vóór ons voorstel, omdat U
ook meent dat het noodzakelijk is, maar niet omdat het
goed is. Wat ik bedoel is, dat ik juist dezen uitweg heb
moeten kiezen. Ik zou er geen minuut aan hebben ge
dacht om dit voorstel te doen, als de arbeidsloonen zoo
waren, dat men daar ook maar eenigszins behoorlijk
van kon leven; ik vind het een ramp, dat wij hier met
zoo'n soort voorstel moeten komen en voor de arbei
dersklasse is dat een ramp. Maar er is geen andere weg
in deze situatie en daarom zeg ik: maak er nu niet meer
soesah van in den Raad, maar stem er voor. En als er
dan een categorie is, die hier niet onder valt, dan zullen
andere Raadsleden wel zorgen, dat de aandacht van de
betrokken colleges daarop gevestigd wordt, zoodat ook
die menschen wel eenige tegemoetkoming zullen krijgen
hij het Kerstfeest.
De heer Lautenbach: De heer Dijkstra is mij dezen
keer slecht bevallen; het waren volgens hem de vorige
vergadering de leden van rechts geweest, die zich op
de borst hadden geslagen met'een beroep op hun phi-
lantropie. Welnu, laten de leden van links dan eens de
gebalde vuist in den zak steken en niets geven
De heer DijkstraDat slaat als een tang op een
varken
De heer Lautenbach: Neen, dat slaat precies op Uw
kop Ik heb hier nog nooit zoo'n onzinnige redeneering
gehoord. Wanneer iemand onrecht lijdt en men kan dat
niet herstellen, maar men poogt dat leed te verzachten,
is dat dan verkeerd Wat moet men dan doen Hier
worden door den heer Dijkstra de allerdomste dingen
gezegd; wij zijn als Raad toch niet in staat de maat
schappelijke omstandigheden te verzetten
Verder kan ik den heer Dijkstra de verzekering geven,
dat wij ons niet op de borst slaan, maar dat wij onze
werkloozen zelf steunen en daardoor een vrijwillig
subsidie betalen aan de gemeente. Men heeft het hier
voorgesteld als waren wij de grootste egoïsten.
De heer IJ. de Vries: lk zou ook graag nog een paar
woorden willen zeggen. De zaak, die hier ter tafel is,
is een buitengewoon onaangename zaak
De heer Dijkstra: Dat wordt er van gemaakt
De heer IJ. de Vries: een buitengewoon onaan
gename zaak. En nu mag de heer Hooiring verzekeren,
dat er geen politieke bedoelingen bij zitten, mijnheer
de Voorzitter, hij kan mij dat gevoel niet ontnemen,
wanneer men hier zoo voor en na en ik heb hier in
het bijzonder de voorsteller op het oog nog met de
vuist op tafel slaat en uitroept: wij zitten hier in het
belang van de arbeiders
De heer Dijkstra: Wanneer
De heer IJ. de Vries: In vroeger tijd. En nu mag de
heer Van der Veen verzekeren, dat de eed of de belofte
hem oplegt, bij al zijn doen geen politieke bedoelingen
te hebben maar alleen het belang van de stad Leeu
warden te zoeken, ik ben zoo vrij, daar in mijn hart
nog een vraagteeken achter te zetten, al werd zoopas
ook door den heer Dijkstra gezegd: zoo de waard is,
vertrouwt hij zijne gasten. Het spijt mij betrekkelijk, dat
hij deze woorden heeft gebruikt, maar ik zou daar ook
op kunnen antwoorden: het schijnt dus raak geweest
te zijn en: wien de schoen past, trekt haar aan.
Wij schieten echter niets op met al die beweringen.
De kwestie is hier, willen de heeren voorstellen om aan
al degenen, die thans worden bedeeld door de Armen
kamer, een Kerstgave te geven van 5.dan zeg ik:
fiat, daar ga ik in mee, want het blijkt, dat die men
schen het noodig hebben, maar het voorstel, dat hier
ligt, is zoo moeilijk te beoordeclen, daar kan ik niet
voor stemmen. Die andere menschen hebben het noodig,
het blijkt uit hun positie dat de tegenwoordige maat
schappelijke omstandigheden voor hen van dien aard
zijn, dat zij geen voldoende levensonderhoud hebben.
Ik wil er dus in zooverre voor stemmen, als het budget
van de Armenkamer niet is uitgeput, om aan die men
schen een extra gave van 5.te geven en, als de
Armenkamer niet meer over voldoende geld kan be
schikken, dat dan de Raad bereid zal zijn, daarvoor
j verder nog een subsidie aan de Armenkamer te geven.
Maar de heer Dijkstra stelt het hier voor voor men
schen, waarvan wij niet weten of zij het noodig hebben;
daar zallcn er wel onder zijn, die het heel goed kunnen
gebruiken, maar voor mij bestaat de zekerheid niet, dat
zij het noodig hebben. Ik geloof dan ook niet dat wij
hiermee voldoende verantwoord zijn als leden van den
Raad, ook zonder daarbij dikke woorden als eed en
belofte aan te halen. Dit is voor mij een zakelijke
kwestie; de heer Van der Veen wenscht niet in twijfel
te trekken den eed, dien ik heb afgelegd, ik trek ook
niet in twijfel zijn eed of belofte, ik meen alleen dat
de practijk heeft geleerd dat ik mag twijfelen