286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
maatschap, ook andere plichten moeten vervullen, bui
tengewoon moeilijk wordt dergelijke plichten te ver
vullen. Dat acht ik niet in het belang van de gemeente.
Ik wil wel zeggen, dat ik door ambtsbezigheden morgen
niet kan vergaderen. Ik heb dat in mijn buurt van meer
anderen gehoord. Ik zou het zeer betreuren, dat op die
wijze de vergadering moest worden gehouden door een
zeer beperkt deel van de leden van den Raad.
De heer Lautenbaeh: Mijnheer de Voorzitter Ik zou
dezelfde redeneering willen houden, dat het voor som
mige leden erg moeilijk is, om vanavond te vergaderen,
omdat zij elders op een vergadering moeten zijn. Naar
ik vernomen heb zullen er hoogstens 3 of 4 leden mor
gen door hun werkzaamheden verhinderd zijn. De voor
stelling, die de heer Westerhuis daaraan geeft, dat een
groot deel der leden hier niet aanwezig zal zijn, gaat
niet op.
De heer M. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter Ik
acht het in het belang van een grondige bespreking,
dat wij vanavond niet vergaderen. De algemeene be
schouwingen zijn nog niet afgeloopen. Dat wordt nu
wel 6 uur. Dan komen de replieken. Als wij vanavond
zouden willen doorwerken, komen de besprekingen niet
tot hun rechter is geen aandacht meer en er gaan
sommige punten onder den hamer door, die een gron
dige bespreking vereischen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met 14 tegen 10 stemmen wordt besloten hedenavond
te vergaderen.
Voor stemmen de heeren Tamminga, J. de Boer,
Feitsma, Ritmeester, Peletier, O. F. de Vries, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heer IJ. de Vries, mevr.
Van DijkSmit, de heeren Visser, Vromen, Westerhuis.
Westra en Baik.
Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Van der Veen,
B. Molenaar, Lautenbaeh, Hooiring, Hofstra, Terpstra,
M. Molenaar, Botke en Muller.
De heer M. Molenaar: Wat beteekent nu dit besluit?
Tot hoelang vergaderen wij nu vanavond?
De heer Vromen: Tot de begrooting is afgedaan.
De heer Oosterhoff: Ja, anders geeft het niets.
De heer IJ. de Vries: Dat kunnen wij vanavond om 11
uur uitmaken. Dan kunnen wij beslissen hoe lang wij
zuilen vergaderen.
De Voorzitter: Vanavond om 8 uur is hervatting der
vergadering.
De heer IJ. de Vries: Wij moeten dan ont 11 uur maar
uitmaken, wanneer wij uitscheiden. Ik wil wel eens een
nachtzitting hebben.
De algemeene beschouwingen worden voortgezet.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter Mag ik beginnen met dank te brengen aan die
leden, die woorden van goedkeuring over deze begroo
ting hebben gesproken en aan die leden, welke die be
grooting reeds hebben verdedigd. Mag ik daaraan toe
voegen, dat ik met zeer groote belangstelling heb ge
hoord, hetgeen èn de heer Botke èn de heer Tamminga
hebben gezegd naar aanleiding van de malaise. Ik zal
mij uit den aard der zaak in deze kwestie geen partij
stellen en ik zal ook niet de vraag oplossen ik ben
trouwens niet bij machte die thans zooveel gesteld
wordt, of de oorzaak moet worden gezocht in over
productie, dan wel in onderconsumptie. Ik geloof, dat
het voor den Raad van Leeuwarden, die weinig invloed
op de malaise kan uitoefenen, alleen voldoende is, dat
men geplaatst is voor het vaststaande feit, dat er op dit
oogenblik een malaise is. Men zegt, dat Burgemeester
en Wethouders ontkennen, dat deze malaise er is. Neen,
dat hebben Burgemeester en Wethouders nooit gedaan.
Bij de behandeling van de begrooting in 1929 is reeds
uitdrukkelijk naar voren gebracht, dat Burgemeester en
Wethouders erkenden, dat er inderdaad een malaise
bestond. In de vergadering van Dinsdag 17 December
1929 heb ik reeds het volgende gezegd
„lk weet wel, dat op het oogenblik een malaise heerscht in
de provincie en het is niet uitgesloten, dat zich dat op Leeu
warden zal wreken."
Maar ik heb er aan toegevoegd, dat de wet-De Geer
menig financieel bezwaar, aan die malaise verbonden,
zou opvangen. Dat hebben wij ook geschreven in ons
request aan de Kroon, naar aanleiding van de arbeids-
loonen. Wij ontkennen niet, dat er een malaise is en dat
die ook wordt gevoeld in de provincie. Wij ontkennen
niet, dat deze malaise zich op een of andere wijze zal
uiten op de gemeente. Maar wij zeggen alleen, dat de
financiëele toestand der gemeente door de wet-De Geer
zoo veranderd is, dat het zich wreken der malaise aan
merkelijk minder zal wezen, dan bij den ouden toestand.
Wanneer men alleen het feit nagaat, dat wij voor de
gemeentelijke inkomstenbelasting op de begrooting 1929
een bedrag van 1.300.000.hadden opgenomen, ter
wij! die inkomstenbelasting nu feitelijk is teruggebracht
tol 60 opcenten op de Gemeentefondsbelasting ad
240.000.dan behoeft het geen betoog, dat in dit
geval elke vermindering, neem aan 10 zich op die
f 240.000.aanmerkelijk anders zal uiten dan op de
1.300.000.—.
De malaise is er dus en moet onder het oog worden
gezien. Maar de malaise is ook onder het oog gezien.
Immers, wanneer dit niet het geval was, zou er voor
ons geen aanleiding zijn geweest om een reservefonds
van 58.000.op de begrooting te brengen. Was de
toekomst rooskleurig geweest, dan zou het eenvoudig
zijn geweest om die 58.000.op dit oogenblik te
besteden, laat ik zeggen aan een verlaging van de be
lasting. Maar wij wilden in dit geval voorzichtig zijn en
de Raad heeft het toegejuicht.
Nu wil ik hieraan toevoegen, mijnheer de Voorzitter,
dat Burgemeester en Wethouders op dit punt op
andere punten zijn zij het wel het nu niet geheel eens
zijn, over de wijze waarop in de toekomst dit fonds zal
worden gebruikt. Maar aangezien dit verder weg ligt
en ik zeg, dat dit een reservepost is, kunnen wij die
eventueel gebruiken voor de belastingen.
Er zijn op deze begrooting vele aanvallen gedaan en
speciaal heeft men getracht uit de cijfers van deze bc-
grooting aan te toonen en de heer Vromen heeft dat
in de eerste plaats gedaan ik herhaal, men heeft ge
tracht aan te toonen, dat er uit die cijfers een achteruit
gang kon worden geconcludeerd, een malaise.
Wij moeten nu allerlei cijfers herhalen en men zal
zeggen, dat het een zee van cijfers wordt. Dat moge zoo
zijn, maar het is een begrooting en dus is het noodig,
dat wij cijfers geven.
De heer Vromen heeft een viertal cijfers gegeven van
opbrengsten der vermakelijkheidsbelasting. De werke
lijke opbrengst der vermakelijkheidsbelasting bedroeg in
1926 58.322.—
1927 92.840.—
1928 - 76.644.—
1929 69.642.—
Hierbij was 1927 een abnormaal jaar, dat zijn hooge
opbrengst dankte aan de gehouden Landbouwtentoon
stelling. Schakelen we dit uit, dan zien we dat 1929,
het eerste jaar van een beginnende achteruitgang in de
conjunctuur, rond 10 minder opbracht voor deze be
lasting dan het vorige jaar. Er is dus, zegt de heer
Vromen, tusschen 1928 en 1929 een verschil van
7000.en de thermometer van de vermakelijkheids-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 287
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
de heer Vromen
zegt:
die vermakelijkheidsbelasting
luistert scherp en als die belasting daalt, is dat het be
wijs, dat de malaise er is. Wanneer men leest hetgeen
Gedeputeerde Staten schrijven aan de Kroon en wat
Gedeputeerde Staten bij monde van Prof. Gerbrandy
naar voren brengen voor den Raad van State, dan ver
neemt men juist het omgekeerde, want wanneer wij
zeggen, dat de vermakelijkheidsbelasting stijgt, zegt de
heer Gerbrandy, dat dit altijd zoo is in tijden van ma
laise; dan loopt de vermakelijkheidsbelasting omhoog.
En hij weet hetDat is de groote moelijkheid in deze.
Men gaat op dit punt eenigszins speculeeren met cijfers,
terwijl dit niet het geval mag zijn.
Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu tot de vermogens
belasting. lk moet eerst even een punt rectificeeren,
waardoor het geheele betoog van den heer Vromen
absoluut vervalt. Hij zegt, dat aan vermogensbelasting
is ontvangen
in 1926 45.709.—
1927 48.690.—
1928 53.120.—
1929 51.072.—
Er is dus, zegt de heer Vromen, een daling. Inderdaad
is die er, maar alleen op papier! Want toen 1929 was
afgesloten in de boeken van de gemeente, was 1929 nog
niet afgesloten in de boeken van de vermogensbelasting.
Zoo hebben wij op dit oogenblik reeds een bedrag ont
vangen, dat nagekomen is en dat volgens voorschrift
moet worden geboekt op 1930, van 4478.60, zoodat
er dus in totaal aan vermogensbelasting over 1929 is
ontvangen 55.550.61. Ik zie dus van 1926 tot en met
1929 een constante stijging in het cijfer der opbrengst
van de vermogensbelasting. Dat is bevestigd, want wan
neer ik in tie Handelingen van 1929 de gegevens naga,
die ik verstrekt heb en daaraan die van 1929 toevoeg,
dan zie ik. dat het aantal aanslagen bedroeg
in 1926 1341 met een bedrag aan vermogen van
98.694.000.—;
in 1927 1473 met een bedrag aan vermogen van
103.224.000.—;
in 1928 1489 met een bedrag aan vermogen van
104.456.000.—;
in
110.899.000.—.
Er is dus geen sprake van eenige daling.
Laat ik er tegelijk aan toe voegen de cijfers, die mij
ep dit punt bekend zijn van de inkomstenbelasting.
belasitng werkt heel scherp; gij kunt dus concludeeren,
dat er inderdaad een achteruitgang is.
Maar toch is het zoo niet, mijnheer de Voorzitter. Wij
hebben reeds in de Memorie van Antwoord cijfers ge
geven op het punt der vermakelijkheidsbelasting en
daarbij laten zien, hoe het verschil tusschen 1928 en
1929 is ontstaan en hoe het verschil ontstaat tusschen
de opbrengst der vermakelijkheidsbelasting 1929, be
groot op 70.000.met de opbrengst der vermakelijk
heidsbelasting 1931, begroot op 65.000.Wij hebben
dat verschil laten zien, doordat wij hebben geconsta
teerd, dat er gedurende 3 jaar een circus is geweest.
Die circussen hebben verschillende opbrengsten gehad,
die wij hebben opgenoemd, n.l. in 1928 9593.35, in
1929 3148.37 een verschil dus van circa 6200.
wat natuurlijk volkomen gemotiveerd van de 76.644.
mag worden afgetrokken. Zoo kom ik tot de normale
opbrengst (zonder circus of met een post circus) der
vermakelijkheidsbelasting. Wij hebben de opbrengst dit
jaar begroot op 65.000.-ik voeg er aan toe: feitelijk
ten onrechte, maar onwetend, want wij wisten niet wat
wij nu weten, dat het grootste circus van Europa ik
maak hier gratis reclame het volgende jaar hier zal
zijn. Wij hebben dan hoop, dat dit grootste circus de
noodige mensehen hierheen zal trekken en dat op die
manier de vermakelijkheidsbelasting het normale bedrag
zal opleveren.
Nu is het merkwaardig, mijnheer de Voorzitter, dat
Dan blijkt, dat de cijfers
waren
in 1927/28
1928/29
1929/30
Men voelt dus, dat
van aanslag de volgende
1929 1524 met een bedrag aan vermogen van
27.580.000
29.000.000
30.200.000
wanneer men uit deze cijfers
conclusies moet trekken, zonder verder bekend te zijn
met den stand van zaken over een malaise, men alleen
zou moeten constateeren: er is inderdaad op dat oogen
blik van malaise geen sprake.
Mijnheer de Voorzitter. Wanneer wij de uitgaven
nagaan, die door den heer Vromen zijn naar voren
gebracht, dan heeft hij gezegd, dat de uitgaven voor
deze begrooting 150.000.meer bedroegen dan die
in 1929. Ik wil er op attendeeren, dat deze gegevens
van den heer Vromen niet geheel juist zijn, want wan
neer men de cijfers van de begrootingen precies naast
elkaar stelt, dan komt men tot een meer aan uitgaven
van173.000.
een minder aan uitgaven van 62.000.
een vermeerdering van het totaal aan
uitgaven van111.000.
Nu heb ik reeds meermalen de aandacht van den Raad
er op gevestigd, dat men wel degelijk het verschil in
het oog moet houden tusschen verplichte en onver
plichte uitgaven. Ik weet wel, dat het op een gegeven
moment voor de belastingschuldigen op hetzelfde neer
komt, maar in elk geval staat de Raad voor het feit, dat
hij op een gegeven oogenblik verplicht is sommige uit
gaven te doen, zonder dat hij zich feitelijk daaraan kan
onttrekken. Ik zie dan dat de verplichte uitgaven o. a.
zijn
een abonnement op de telefoon 1.100.
de Politie kost ons meer10.400.
(Wij hebben in de verordening het aantal
agenten, dat aanwezig moet zijn, vastge
steld. Dat aantal is aangevuld of staat aan
gevuld te worden.)
Dan staat er een bedrag aan rente en
aflossing13.700.-
ontstaan door de slooping van de Peper
straat. Wij moeten dit bedrag in dat geval
overnemen van het Woningbedrijf en ver
liezen natuurlijk de huur, die op dit oogen
blik uit de huizen gehaald worden. Dat be
draagt 13.700.
Daarnaast hebben wij een bedrag, jaar
wedden onderwijs, in stand houden van
scholen e. d. bijzonder onderwijs
Vervolgens komen de kosten van crisis
verzorging, cl ie gesteld kunnen worden op
een hooger bedrag meer dan 't vorig jaar
van
De verbouwing van de Waag, die door
den Raad in twee jaar is gevoteerd, kost
De verbouwing van de Muziekschool in
vieren is
Het maken van een lift in het Zieken
huis
De barakken in 2 jaar tij cis kosten
10.000,- is
Bij elkaar heb ik dus aan verplichte uit-
gaven 75.000.—
Daarbij komt nog voor de werkverschaffing een be
drag van zt f 60.000.
De overige uitgaven, die wij in dit geval voorstellen,
zou men als onverplichte uitgaven kunnen beschouwen.
Dat is een bedrag van 34.000.—, een bedrag dus, dat
het volgend jaar niet behoeft te worden uitgegeven,
indien de begrooting het niet kan hebben. Maar zooals
Burgemeester en Wethouders op dit oogenblik de be
grooting beschouwen, waren zij van oordeel, dat de uit
gaven wel degelijk gemotiveerd waren. Ik noem dan
een spccialen ambtenaar voor 't uitbreidingsplan
f 3.700.onderhoud van het Raadhuis 1.900.uit-
27.500.—
10.000.—
2.150.—
3.500.
1.925.—
5.000.-