ging-
288 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
gaven voor veiligheid, lantaarns 2.700.onderhoud
van straten en pleinen 15.700.
Wanneer ik zoo verder ga. dan zijn dat uitgaven, die,
wanneer de begrooting nijpt en wanneer men niet verder
kan, van de begrooting zouden moeten verdwijnen. Maar
op dit oogenblik is dat niet noodzakelijk.
Ik wijs nog even op het feit, dat wij op dit oogenblik
de verbetering der straten krachtiger hebben aangepakt
dan tot dusver. Dat kost natuurlijk een belangrijk be
drag meer. Maar men vergete niet, dat het zeer, zeer
noodzakelijk was en dat Burgemeester en Wethouders
van het bedrag, dat gevraagd werd, nog een stuk heb
ben afgeknabbeld. U hebt allen het rapport gelezen van
den Directeur der Gemeentewerken, die veel en veel
meer vroeg. Hij vond daarbij uit den aard der zaak steun
bij den wethouder van Gemeentewerken. Maar Burge
meester en Wethouders meenden niet verder te kunnen
gaan, dan op dit oogenblik het geval is.
Nu brengt tie heer Vromen een feit naar voren, dat ik
ook even onder de loupe wensch te nemen. Hij zegt
wanneer ik de begrootingen van het vorige college naga
en wel de hoogste van 1925 en die vergelijk met de
laatste begrooting van het tegenwoordig college, dan
zie ik een stijging van 450.000.Dat is juist. Er is
inderdaad een stijging van 450.000.Doch hier heeft
men weer precies dezelfde kwestie van het verschil tus-
schen verplichte en onverplichte uitgaven. Dan vind ik
direct ik heb het zeer globaal genomen een bedrag
van 287.000.— aan verplichte uitgaven, die daaronder
voorkomen. Daarnaast vindt U uit den aard der zaak een
zeer aanmerkelijk bedrag dat uit de bedrijven komt voor
leening en op deze schuldenlast kom ik straks terug
wat ook een verhooging brengt. Als ik de cijfers op
die manier naast elkaar zet en wanneer ik dan ook in
aanmerking neem, dat de Raad in dit geval een bedrag
van 185.000.heeft gevoteerd voor werken, die an
ders niet zouden hebben plaats gehad en ik neem de
storting in het stratenfonds ad 65.000.de verbou
wing van scholen 35.000.— en tal van kleine verbete
ringen, die ik straks noemde en waarmede men tot
f 150.000.komt, die ook daarin zitten en die men
zeker, als men die 2 begrootingen van 1925 en 1931
naast elkaar stelt, in aanmerking moet nemen dan
krijgt men toch wel een geheel ander inzicht in de
zaken, dan hetgeen de heer Vromen ons hier gelieft te
geven.
Bij den schuldenlast treffen de heeren Terpstra en
Vromen elkaar.
De heer Vromen heeft op dat punt een opmerking
gemaakt, n.l. stijging van den totalen rentelast van 1928
tot 1931 van rond 352.000.tot rond 425.000.
dus met 73.000.de winstgevende bedrijven (Elec-
triciteitbedrijf, Gasfabriek, Grondbedrijf en Openbaar
Slachthuis) brachten echter 83.000.— meer op aan
rente voor geldleeningen en met de aflossingen, die ge
stegen zijn van 248.000.tot 368.000.is dit op
overeenkomstige wijze het geval. De heer Molenaar
heeft er reeds op geattendeerd en gezegd, wanneer dat
inderdaad zoo is en ik kan bevestigen dat dit zoo is
dan is de gemeentebegrooting met 10.000.ont
last
De heer Vromen: En trots (.lit feit, is de totale stijging
in uitgaven zoo groot Dat was de zaak, waar het om
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter Ik ben het voorloopig met den heer Molenaar
eens, maar ik wil er aan toevoegen, dat de Gemeentewet
een eigenaardige eisch stelt omtrent de schulden van de
gemeente. Wanneer leeningen worden gesloten voor z.g.
improductieve uitgaven, b.v. scholenbouw, en men moet
daarop rente en aflossing betalen, dan komen die op
de begrooting van de gemeente voor. Dat is heel een
voudig. Ieder kan dat zien en begrijpen. Maar anders is
het wanneer een gemeente een aantal bedrijven exploi
teert, zooals hier het geval is. De rente en de aflossing
voor die bedrijven worden op een heel andere manier
in de begrooting verwerkt. Daardoor krijgt men feitelijk
niet den kaufmannischen indruk van de begrooting, dien
men hebben moet. Ik meen, dat de Burgemeester eens
heeft gezegd, dat het veel practischer was, als de ge
meente een balans en een verlies- en winstrekening had
en men daardoor in werkelijkheid kon constateeren
hoeveel waarde men heeft. Nu dit niet het geval is, is
is het mogelijk dat schulden, die in het belang van het
bedrijf zijn aangegaan, worden aangezien voor schulden
der gemeente. Wettelijk is dit volkomen juist, maar uit
commerciëel oogpunt is het een dwaasheid.
Mijnheer de Voorzitter. Zooals uit de Handelingen
blijkt, heb ik in 1929 reeds gezegd en dit in antwoord
aan den heer Terpstra —dat tegenover de schulden een
productief bezit staat. Ja, heeft de heer Terpstra gezegd,
maar wie zegt mij, dat dit productieve bezit inderdaad
de waarde heeft, die men er aan toekent? Ik moet hem
antwoorden, dat wanneer men dan de bedrijfsbegroo-
tingen naziet, men ook wel eenigszins een beeld van de
zaak kan krijgen. Inderdaad zijn de bedrijfsbegrootingen
op het punt van rente en aflossing en afschrijving bij
zonder gunstig. Neem ik de Gasfabriek, dan schrijft deze
per jaar af 48.000.en lost zij af 23.000.Het
Electriciteitbedrijf schrijft af 83.573.lost af
48.181.—, een verschil van 35.000.—. Stel ik daar
naast het abattoir met bijbouw, die door de malaise in
de varkens-export niet zooveel succes heeft, dan kan
men in elk geval constateeren, dat wij in 8 jaar tijds
dien bijbouw ad 40.000.wilden afschrijven en thans
reeds in 2 jaar er in geslaagd zijn 13.000.daarop af
te schrijven. Neemt men dit in aanmerking, dan voelt
men, dat het winstcijfer van het abattoir, dat gedaald
is door vermindering van het exportcijfer, toch nog bij
zonder gunstig is; te meer als men weet, dat de geheele
afschrijving van het kapitaal op dergelijke bezittingen
18.000.bedraagt. Er wordt dus met kracht afge
schreven en ik kan constateeren, dat de toestand van
het bedrijf gezond is en steeds gezonder zal worden.
Ik heb ook het vorig jaar het spijt mij, dat ik moet
repeteeren een lijstje gegeven van de schulden, die
verschillende gemeenten hebben. Daarbij heb ik aan
getoond, dat de schuldenlast van de gemeente Leeu
warden. in vergelijking met 26 andere gemeenten, niet
zoo bijzonder nadeelig was. In 1929 heb ik aangetoond,
dat Leeuwarden No. 4 stond. Ik kan thans den heer
Terpstra verblijden met de mededeeling, dat Leeuwarden
No. 3 staat en dat wij dus vooruitgegaan zijn.
De heer Vromen: Of de andere achteruit
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Wanneer ik het overzicht neem van den schulden
last van 1928 tot 1931, dan moet men, zooals ik heb
gezegd, de splitsing in aanmerking nemen tusschen de
schulden van de Bedrijven en van de gemeente als zoo-
zoodanig.
In 1928 had de gemeente een schuld van
3.306.195.met een rente van 149.726.
In 1931 had de gemeente een schuld van
3.202.651.met een rente van 148.352.-.
Kom ik aan de Bedrijven, dan geven die een ander
beeld en zie ik, dat deze in 1928 een schuld hadden van
3.781.804.en in 1931 een schuld van 5.710.893.
Die schuld is dus met 2.000.000.gestegen.
Nu heb ik er toch bezwaar tegen, mijnheer de Voor
zitter, daar op dit oogenblik het college zoo wordt aan
gevallen, dat de schuld zonder meer op den rug van dit
college wordt geschoven en het wordt voorgesteld, alsof
dit college die schuld heeft gemaakt. Want neem ik voor
mij bijlage 8 van 1928 en bijlage 8 van 1930, dan kom
ik tot geheel ander resultaat en zie ik, dat in 1928 is
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 289
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
aangegaan een leening van 1.700.000.voor uitbrei
dingen bij het Electriciteitbedrijf, uitbreidingen voor het
Gasbedrijf, aankoop van grond voor het Grondbedrijf en
voor den bouw van 151 woningen. De uitbreiding van
het Electriciteitbedrijf van 1921 tot en met 1926 vroeg
f 682.000.de uitbreiding van het Gasbedrijf van 1921
tot 1926 94.000.de aankoop voor het Grondbedrijf
van 1920 tot en met 1926 863.000.de bouw van
151 woningen in 1926 305.000.samen
1.700.000.Daarna is in 1930 een leening gesloten
van f 1.000.000.die betrekking had op het Grond
bedrijf voor 737.615.—. Daarvan is een schuld van
692.423— door den vorigen Raad gevoteerd. Boven
dien is nog geleend een bedrag van 172.288.— voor
uitbreiding van het Electriciteitbedrijf en 46.192.—
voor uitbreiding van het Gasbedrijf, alsmede voor Wo
ningbedrijf, Ziekenhuis en een school voor buitengewoon
lager onderwijs. Van dit bedrag van 1.000.000.heeft
derhalve 782.176.90 betrekking op schulden door een
vorigen Raad aangegaan. Ik heb al meer gezegd, dat
hiervan een vorig college en een vorigen Raad geen ver
wijt kan worden gemaakt en ook geen aanmerking. Het
is logisch, dat men den besten tijd voor leenen afwacht,
als men zeven ton noodig heeft. Het tegenwoordig col
lege heeft die schulden gevonden en het was noodza
kelijk die schulden te dekken. Het is niet noodzakelijk
als een college weggaat, dat de zaak moet afgesloten,
zijn. Ik heb wel bezwaar, dat het voorgesteld wordt
alsof men, door de schuld van dezen Raad en op
instigatie van dit college van Burgemeester en Wet
houders, die leuningen heeft aangegaan en de last daar
van op de begrooting heeft gebracht.
Wanneer ik verder ga want het college is aan alle
kanten aangevallen wegens zijn financiëele politiek
clan moet ik opmerken, dat wij eenige conversieleeningen
hebben aangegaan, o. a. een van 2.500.000.voor
vvoningbouwvereenigingen, waardoor die vereenigingen
op betere basis zijn gekomen, wat eventueele voor
schotten betreft. Daarnaast hebben wij een 2e conversie-
leening aangegaan voor de gemeente en moet ik opmer
ken, dat speciaal onze grootste opposanten in dat geval
weer sterk hebben geopponeerd, toen daartoe het voor
ste! bij den Raad kwam. Daarbij is den Raad een andere
wijze van aflossing voorgesteld, die in de eerste jaren
grootere bedragen vereischte maar in de naaste toe
komst (1935) de lasten der gemeente aanmerkelijk zou
verlichten. Daartegen is van de zijde van den Vrijheids
bond zeer sterk tegen geopponeerd
De heer Vromen: Dat ontken ik
De heer Ritmeester (wethouder): Misschien herinnert
cle heer Oosterhoff het zich beter.
De heer Vromen: Het is niet waar
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik wil er even op wijzen, dat er verschillende
uitgaven op den gewonen dienst van cle gemeente zijn
gebracht, o. a. de bestrating, die een bedrag van
11Ü.000.per jaar heeft gekost, wat tengevolge had.
dat daardoor de schuldenlast van cle gemeente niet ver
meerderde. En wanneer men zoo van den hoogen toren
blaast, zooals cle Vrijheidsbond doet, clan wil ik opmer
ken, dat de heer Peletier bij cie begrooting voor 1930
heeft gezegd, dat wij moesten leenen en het mij als een
fout verweet, dat ik niet inzag, dat er tijdig geleend
moest worden. Wanneer wij toen het advies van den
heer Peletier inderdaad hadden gevolgd - ik weet wel.
dat het een kwestie van inzicht is op een gegeven mo
ment dan had ons dat op dit oogenblik 46.000.
meer gekost dan met een latere leening het geval was
De heeren moeten dus niet zoo van den hoogen toren
blazen.
Thans kom ik aan het pièce de resistance voor som
mige leden, de kwestie van de pénibele vraag, hoe het
verhoudingscijfer zou zijn indien de wet-De Geer er niet
gekomen was. Ja, zegt de heer Vromen, gij zult mij
daarop antwoorden, dat de wet-De Geer er is en daarom
hebben Burgemeester en Wethouders zich niet de moeite
gegeven om dit cijfer te berekenen; het is toch zoo een-
i voudig. Het is inderdaad zeer eenvoudig als men de zaak
i berekent en voorstelt zooals de heer Vromen dat doet.
Maar ik mag toch niet aannemen, dat wij met ons allen
een troep kinderen zijn, die de zaken laten loopen zooals
die loopen en niet vooruitzien. Het is in dezen Raad niet
zoo lang geleden, dat de heer Peletier heeft gezegd
een alleszins bekende spreekwijze gouverner c'est
prévoir, regeeren is vooruitzien. Zoo is het inderdaad
het geval. Wanneer men in 1928 weet, dat er een wet-
De Geer komt en dat daaruit financieel voordeel op het
punt der belastingen voor cle gemeente voortvloeit, zou
het zeer onverantwoordelijk zijn in dit geval een grootere
heffing tot stand te brengen dan noodzakelijk is. Wan
neer wij dit gedaan hadden, zou ik de heeren van den
Vrijheidsbond wel eens hebben willen hooien en ben ik
overtuigd, dat zij aan alle kanten zouden hebben voor
gesteld het heffingspercentage te verlagen.
Nu komt de heer Vromen tot een heffingscijfer van 5.8.
Ik veronderstel, dat hij rekening heeft gehouden met het
cijfer van aanslag van 28.000.000.terwijl ik naar
voren heb gebracht, dat het 30.200.000.— zou zijn
geworden. In dit geval zou het heffingscijfer 5.3 zijn.
Maar het kan mij niet schelen, U rnoogt er van maken
1 wat U wilt, omdat het totaal van geen beteekenis voor
ons is. Het is niet wat de heeren van den Vrijheidsbond
er gaarne uit distilleeren een bewijs van een slechte
financiëele verzorging van cle zaak, maar een bewijs,
dat wij op dit punt de zaak hebben vooruitgezien. Ais
men voor cle kiezers stond, zou men kunnen zeggen
Ja, maar gij hebt toen ook verbazend den wind in de
zeilen gehad. Dat wil ik direct toestemmen, maar dan
zou ik tot cle kiezers zeggen, dat ze het verstandigste
zouden doen om mee te gaan met de menschen die het
meest den wind in de zeilen hadden.
De heer Vromen: Ik wist niet. dat de wet-De Geer U
zoo van dienst was
De heer Ritmeester (wethouder): Daar kom ik op
terug.
Nu komt er iets, mijnheer de Voorzitter, dat ik niet
begrijp, n.l. het voigende dat de heer Vromen heeft ge
zegd. Voor den dienst der gemeente Leeuwarden moest,
zegt de heer Vromen, blijkens cle begrooting, uit belas
tingen worden gqhaakl
in 1928 1.929.000.
1929 2.078.000.—
1930 2.239.000.—
..1931 2.365.000.—.
Er zal dus, zegt de heer Vromen, in 1931 een bedrag
van 436.000.- meer uit belastingen moeten worden
gehaald dan in 1928. Nu zou ik het op prijs stellen, in-
i dien het den heer Vromen mogelijk was en dat is
hem toch mogelijk om mij even mede te deelen, welke
belasting hij daarbij op het oog had.
De heer Vromen: Alle gelden, die uit de belastingen
komen. Dat heb ik er bij gezegd.
De heer Ritmeester (wethouder) PrachtigDan
mag ik er bij noemen, cle grondbelasting, gebouwd en
ongebouwd, personeele belasting in opcenten, een divi
dend- en tantiémebelasting, een vermogensbelasting,
een belasting naar het inkomen, een vermakelijkheids
belasting. vergunningsrecht en bovendien een rioolbe
lasting van f 3000.Heb ik nu alle belastingen, die U
op liet oog had