290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
De heer Vromen: U vergeet de uitkeering uit de wet-
De Geer.
De heer Ritmeester (wethouder): De uitkeering uit
de wet-De Geer is voor de gemeente geen uitkeering
uit belastingen. Ik zal dan maar even mijn cijfer naar
voren brengen tegenover het Uwe.
In 1928 bedroeg de opbrengst 1.860.000.—
In 1929 1.792.000.—
of minder
In 1930 is de opbrengst
of minder
In 1931 is de raming
70.000.rond
l .771.000.
90.000.rond.
1.678.850.—.
Nu zegt de heer Vromen: daar stop ik de 528.000.
die de gemeente als uitkeering gekregen heeft van de
Regeering. bij, want die worden toch ook uit belastingen
ontvangen. Ja, maar zoo gaat het niet. Dan moet U
ook uitrekenen wat men aan opcenten betaalt voor de
Provincie, rijksopcenten op de rijksinkomstenbelasting,
op vermogensbelasting en moet U nagaan wat de
inkomstenbelasting voor het Rijk en voor de gemeente
wordt. U zult dan tot andere resultaten komen. Die
gegevens kunt U niet verstrekken, want zij zijn niet
bekend. U weet niet wat die opbrengst is, maar U
weet wel, dat U tot geheel andere resultaten komt. Het
spijt mij te moeten zeggen, dat de cijfers van den heer
Vromen misleidend zijn.
Ik kom thans tot de winst
Mijnheer de Voorzitter,
uit de bedrijven. Volgens
deze in 1928
1929
1930
1931
den heer Vromen bedroeg
265.000.—
245.000.—
226.000.—
214.000.—.
Maar hier heeft een vergelijking van ongelijksoortige
grootheden plaats. Hier vergelijkt de heer Vromen
winsten uit een bedrijf gehaald naar een maatstaf van
resp. 29 en 8 ct. voor electriciteit en gas in 1928, met
winst naar een maatstaf van resp. 25 en 7 ct. Het is
logisch, dat men dan een daling heeft. Hoe zou het
anders In 1929 waren de winsten in werkelijkheid
rond 20 hooger dan geraamd en zij zullen dus in
1931 wel op 250.000.mogen worden gesteld. De
heer Vromen komt tot verschillen die in werkelijkheid
niet bestaan en niet kunnen bestaan. U kunt opponeeren
tegen de vermindering van den prijs voor electrischen
stroom, U kunt opponeeren tegen de vermindering van
den prijs voor gas, maar daarna kunt U niet zeggen
Zie je wel, nu zijn de bedrijfswinsten teruggeloopen.
Wanneer ik de cijfers vergelijk en er bij optel, wat ik
zou gekregen hebben indien ik tarieven van 29 en 8 ct.
had geheven, dan zult U zien. dat de winst op die be
drijven hooger zou zijn in 1931 dan in 1928. Wanneer
U dus uit Uwe cijfers concludeert, dat de bedrijven min
der floreeren, dan concludeert U dit ten onrechte
De heer Vromen: Daar is niet over gesproken.
De heer Ritmeester (wethouder): De heer Vromen
zegt, dat de winsten in werkelijkheid in 1931 wel op
250.000.mogen worden gesteld; dat is dan echter
nog geen 4 van de schulden, die thans reeds op de
bedrijven rusten en nog geen 2/2 der totale schulden
der gemeente. Tot zoover de heer Vromen. Wat zegt
dat nu Totaal niets Het heeft geen beteekenis. Als
U gezegd had, dat het Electriciteitbedrijf op dit oogen
blik 22 winst maakt, zoudt U misschien een anderen
kijk op de zaak hebben. Ik kom in de richting van
den heer Hofstra, maar kom daar nog later op. Dan
had de heer Vromen niet kunnen zeggen, dat die be
drijven zoo bijzonder ongustig zijn.
Ik ben nu toch aan de bedrijven bezig en zal zoo vrij
zijn even door te gaan.
Er is in het Sectieverslag gezegd, dat de bedrijven
niet floreeren, maar m. i. is dit nergens aangetoond.
Wij weten allen, dat op dit oogenblik door een ver
laging van den gasprijs, de begrooting van het Gas
bedrijf sluit met een winst van 23.000.—. Door een
verlaging van den kolenprijs, die de wethouder van
de Bedrijven reeds in het college heeft meegedeeld, zal
die winst nog belangrijk stijgen. In elk geval is dit een
gunstig vooruitzicht.
Wat het reservefonds van de Gasfabriek betreft, zegt
mevrouw Van Dijk, dat de fabriek geen reservefonds
heeft. Maar ik moet meedeelen, dat er wel twee zijn
n.l. een vast fonds van 200.000.en een van
137.000.(uitbreidingsfonds). Ik moet er aan toe
voegen, dat het uitbreidingsfonds van 137.000.— voor
de Gasfabriek langzamerhand aan den lagen kant komt.
Op het oogenblik is de tijd er niet naar, maar men moet
toch uitzien naar een manier om dit uitbreidingsfonds
aan te vullen, hetzij door de winst niet in de gemeente
kas te storten, of uit het vaste fonds van 200.000.
Ik ga daar nu niet dieper op in, maar ik constateer
het feit.
Daarnaast staat het Electriciteitbedrijf, dat steeds en
steeds groeiende is en floreert. Ik wil alleen een op
merking maken, dat het piektarief 32.000.opbrengt
en ik voor mij geloof, dat juist dat vastrecht van het
piektarief zal kunnen worden verminderd, omdat dit
billijk is tegenover de menschen die dat tarief hebben.
Ten opzichte van het Grondbedrijf zegt de heer
Vromen, dat dit niet best gaat en als winst van de
erfpachtsgronden ziet hij maar 31.000.
De heer Vromen: Neen, ik heb gezegd, dat die 6
te hoog was en verminderd met 1 gaat de winst weg.
De heer Ritmeester (wethouder)Dan constateer ik,
ik, dat de winst op de erfpachtsgronden 31.000.is.
De heer Vromen: Neen 155.000.—.
De heer Ritmeester (wethouder): Neen, winst.
De heer Vromen: Opbrengst
De heer Ritmeester (wethouder): Zij brengen
155.000.- - op, daarvan gaat af 124.000.(posten
18 en 21 van de begrooting), blijft als winst dus:
31.000.—. De canon wordt berekend naar 6 Nu
zegt de heer Vromen: ,,als ik van de 6 die de ge
meente heft van de erfpachters 5 maak, dan ver
mindert dus mijn winst met 26.000.en heb ik dus
van de 31.000.maar 5000.over." Maar wan
neer ik daarop verder ga en er 4 °/c van maak, dan
heb ik een verlies. Doch daar gaat het niet om, want
op dit oogenblik is in de verordening 6 vastgelegd.
Bij den aankoop van de terreinen, bij het bouwrijp
maken van de terreinen en bij het verkoopen van de
gronden is steeds op 6 gerekend. Dat heeft niet het
tegenwoordige, maar een college in 1921 gedaan, toen
de bedrijfsverordening is vastgesteld. Ik onderstel zelfs,
dat velen Uwer er aan hebben meegewerkt. Men kan
zeggen, dat op dit oogenblik 6 te hoog is, maar dit
is niet te hoog voor de gronden die er liggen, omdat
de berekeningen daarvoor gebaseerd zijn op 6
Wanneer U in de toekomst bij aankoop van grond 5
heft, dan wordt de toestand anders, want dan kan men
zijn berekeningen op 5 baseeren.
De Reiniging staat er gunstig voor. Het personeel
vermindert, er wordt efficient gewerkt en de stad breidt
zich uit. Er wordt steeds meer en meer werk van den
dienst vereischt en het blijkt wel van alle kanten, dat.
alles er goed in orde is.
Wat het Woningbedrijf betreft, heeft men eenigszins
pech, doordien er nogal veel woningen leeg staan aan
den Hollanderdijk, maar het Woningbedrijf kan op dit
oogenblik best een stootje velen; het onderhoudsfonds
is thans gestegen tot 57.000.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 291
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
De heer Vromen: Zoudt U miisschien iets kunnen
vertellen omtrent de nieuwe taxatie voor het Grond
bedrijf
De heer Ritmeester (wethouder)Ik kan mededeelen,
dat Burgemeester en Wethouders 3 deskundigen hebben
benoemd, die thans een hertaxatie voor het Grondbedrijf
zullen verrichten. Ook dat is geen bezwaar, want het
reservefonds van het Grondbedrijf, dat speciaal is in
gesteld voor verliezen op erfpachtsgroncien, bedraagt
jf 156.000.Daar wij zeer weinig bouwterrein in bezit
hebben en de deskundigen volgens verordening alleen
het bouwterrein moeten schatten, ben ik totaal niet
bang, dat er eenig verlies voor de gemeente uit voort
komt
De heer Vromen: En de cultuurgronden
De Voorzitter: Het woord is aan den heer Ritmeester
en niet aan den heer Vromen
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik wil in het kort nog meedeelen, dat de beurs
en waagrechten zich in stijgende lijn bewegen. Zij be
droegen in 1925 37.238.—
in 1926 37.848.en zijn opgeloopen n.l.
in 1930 tot 40.055.—,
zoodat er op dit punt geen sprake is van eenige daling.
Met de veemarkt is de toestand eenigszins anders.
Dat is geen kwestie van malaise, maar is een samenloop
van omstandigheden. Wanneer men de jaren 1927 en
1928 uitschakelt en men heeft het recht dit te doen,
want het blijken topjaren op het punt van veevoorziening
in het land te zijn komt men tot de conclusie, dat
de veemarkt langzamerhand wel op een goed punt komt.
Het zal niet gemakkelijk zijn. Dat erken ik. Wij hebben
het niet in onze hand; en wat mij steeds spijt is, dat men
er geen bedrijfsboekhouding heeft, zoodat men niet
weet al is het wel na te gaan hoe de financieele
toestand van de veemarkt is. Wanneer ik echter de
verschillende veemarkten in ons land vergelijk, dan zie
ik aan alle kanten een sterk terugloopen, met enkele
uitzonderingen als Utrecht, Leiden en Zwolle. Maar de
groote veemarkt in Rotterdam loopt terug en ook de
markten in Leeuwarden, Groningen, Purmerend, Am
sterdam, Sneek, Wolvega en Drachten loopen terug.
In het algemeen is er dus op de veemarkten een achter
uitgang te boeken en wij zullen dus, door ons met
reclame bezig te houden, den bloei van onze veemarkt
moeten bevorderen; maar dat zal niet altijd eenvoudig
zijn.
Wat de bruggelden betreft, is er een kleine daling,
die wel te wijten is aan de malaise in de schipperij.
De kleine binnenschipperij ligt vrijwel stil en dat wreekt
zich eenigszins op de bruggelden in Leeuwarden. Daar
naast staat het feit, dat speciaal des Vrijdags er minder
veebooten komen, maar veel meer veeauto's, zoodat
wij ook daardoor geld missen. Toch zie ik, dat er weer
een stijging plaats heeft in verhouding tot 1929, maar
toen lag alles een tijd stil. Het aantal vrachtauto's in
Leeuwarden, van de wekelijks terugkeerende diensten,
stijgt zeer sterk. Het is noodzakelijk dit ook even onder
het oog te zien, omdat het na korter of langer tijd be
slist noodzakelijk is, dat speciaal voor standplaatsen
voor vrachtauto's voorzieningen worden getroffen.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog enkele woorden
spreken over den post onvoorzien en de batige sloten.
Ik wil er nadruk op leggen, dat ik in 1928, volgens de
Handelingen op blz. 292, het volgende heb gezegd
„II; wil er op attendeeren, dat ik den post onvoorzien zuiver
beschouw als zooveel mogelijk een reservepost waaraan men
niet moet komen. De Raad zal zich op dat punt absoluut be
perking moeten opleggen; men heeft hij de begrooting de-
meest mogelijke gelegenheid om alle dingen naar voren te
brengen, maar in den loop van het jaar zal men dat moeten
nalaten. Men houdt geen goed overzicht van de financiën,
wanneer men in den loop van liet jaar nog verschillende din
gen er bij haalt, men haalt de zaak dan naar beneden en dat
is zeer foutief en nadeelig. Het jaar is zoo kort, dat men met
dingen, die niet oogenblikkclijk noodzakelijk zijn, wel tot de-
behandeling der begrooting kan wachten."
Hoe heeft de Raad nu op dat advies gereageerd In
1928 is de post onvoorzien geraamd op 118.698.41
Dit bedrag is verlaagd met
subsidie-verhooging Friesche Orkest Ver-
eeniging11.400.
kosten eener geidleening
subsidie-verhooging Open
bare Leeszaal
260.30
1.500.
13.160.30
Men kan dus feitelijk zeggen, dat de Raad er van af
is gebleven.
De begrooting 1929 had een post onvoor
zien van130.092.45
Die is verlaagd met
verhooging salarissen politie 22.000.
verhooging subsidie Friesche
Orkest Vereeniging 12.000.
tekort Nieuwe Stads-Wees-
huis2.500.
verhoogd met
36.500.—
1.065.—
35.435.-
94.657.45
Alweer dus een reservefonds.
In 1930 zie ik, dat de post onvoorzien ad 75.064.73
verlaagd is o. a. met 20.000. voor werkverschaffing
van werkloozen, wat op het einde van het jaar gebeurd
is.
Ik constateer dus, dat de Raad zich uitdrukkelijk
heeft gehouden aan het advies Kom niet aan dezen
post, deze post moet absoluut beschouwd worden als
reservepost. Als men dit volhoudt, bereikt men, dat die
post langzamerhand wel lager kan worden. Ik wil er dit
aan toevoegen, dat het ons natuurlijk niet aangenaam is,
dat deze post slechts 39.000.bedraagt en dat het
niet buitengesloten is, dat de post nog eenigszins ver
laagd wordt met deze begrooting, maar zooals ik heb
gezegd, verwachten wij, dat de Gasfabriek, welker
winst op 23.000.geprojecteerd is, in deze begrooting
15.000.— meer zal opbrengen. Dan is er nog een
postje van 6000.Men komt op die manier dus tot
een resultaat, dat die post onvoorzien inderdaad eenigs
zins stijgt en als reservepost bovendien wordt versterkt
door den reservepost van 58.000.waaraan nog geen
definitieve bestemming is gegeven.
Wanneer ik nu de begrootingen van vorige jaren
naga, zie ik, dat zelfs de 39.000.die er nu op voor
komt, niet zoo'n slecht figuur tegenover vroegere posten
onvoorzien maakt.
De batige sloten zijn sedert 1928 steeds gestegen.
Wij hadden op de begrooting 1928 35.346.80
op die van 1929 251.057.72
1930 379.846.—
1931 261.971.69.
Dit laatste bedrag is dus lager, maar wanneer wij
daarbij in aanmerking nemen, dat de winter 1929 ons
een bedrag van 106.000.— heeft gekost wegens ver
schillende voorzieningen (ik noem o. a. verwarming
politic-bureaux en beurs, onderhoud ijsbanen 9300.
verwarming van scholen 5800.kostenvermeerdering
Gasfabriek 13.000.—, kostenvermeerdering Reiniging
bijna 22.000.kostenvermeerdering Armenkamer
41.500.minder ontvangen bruggelden 5300.
minder bruggelden 1000.extra uitgaven werkloo-
zenuitkeering 7800.dan voelt men wel. dat men op
die manier, wat de begrooting 1930 betreft, inderdaad
niet in zoo'n slechte positie verkeert. Nu hebben Bur
gemeester en Wethouders als college tegenover den
Raad natuurlijk niets anders kunnen zeggen, dan dat