302 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
een katholiek stokpaardje is, om oprecht met ons mee
te werken om de loonen over de heele linie te verhoogen.
Mijnheer de Voorzitter Nog een paar woorden over
de kermis. Ik kan mij best indenken, dat de heeren van
de overzijde alle mogelijke pogingen in het werk stellen,
om de kermis afgeschaft te krijgen. Wij weten nu een
maal van hen, dat zij tegen de kermis zijn en zoo worden
er allerlei dingen naar voren gebracht, alsof daar op
de kermis ongerechtigheden gebeuren. Er is al dikwijls
over de kermis gesproken en ik zou er dit van willen
zeggen. Een groot bewonderaar van de kermis ben ik
niet. Ik zie ook niet in, dat nten er minder van wordt.
Maar de heer IJ. de Vries heeft zoo pas gezegd: als er
geen kermis was. gingen de menschen er ook niet naar
toe. En daarom zou dit een van de redenen voor hem
zijn om die kermis af te schaffen
De heer IJ- de Vries: Dan kunnen de menschen geen
ongerechtigheden doen.
De heer Muller: Maar de heer De Vries zal het
er eens mee wezen, dat hij ook wel ongerechtigheden
heeft beleefd bij een zendingsfeest
De heer IJ. de Vries: Koninginnefeest.
De heer Aluller: Neen, zendingsfeest Maar
schaffen de Christelijken de zendingsfeesten af, omdat
er ongerechtigheden gebeuren Wij hebben over die
ongerechtigheden van de zendingsfeesten vroeger ge
noeg gehoord, dat wij wel mogen zeggen, dat de
heeren nu een toontje lager moeten zingen nu het de
kermis betreft, ik ben het eens met de leden die zeggen,
dat men op de kermis als zoodanig niet slecht wordt.
Is men slecht, dan is men overal slecht en is men goed,
dan blijft men overal goed.
Er is een andere vraag. Over het algemeen zegt men.
dat de kernlis veel te lang is. Ik zou de vraag willen
opwerpen, of de kermis niet met een dag of vier kan
worden bekort. Dan blijft de kermis toch bestaan
De heer Peletier: Dan kan zij niet bestaan blijven.
De heer Muller: Dan moeten de heeren die ge
dachte overnemen, dan krijgen zij gedaan, dat de kermis
vermindert. Ik meen, dat het wel mogelijk is er eens
over te denken de kermis van Vrijdag tot Maandag te
doen houden. Ik kom echter niet met dat voorstel,
omdat ik er geen gemeentebelang in zie. Doch als de
leden iets willen bereiken, laten zij het dan langs dien
weg doen.
Mijnheer de Voorzitter Dan had ik nog een paar
opmerkingen over hetgeen U hebt gezegd omtrent het
stadhuis en het politiebureau. Alaar ik zal daarmee
wachten tot bij de volgnummers.
De heer M. Molenaar: AAijnheer de Voorzitter Tel
kens, bij iedere begrooting, komen eenige leden terug
op de houding, die door onze fractie is aangenomen
ten opzichte der werkliedenloonen, in het jaar 1927 en
daarna. Men ziet daar tegenstrijdigheid in. Zoo nu
weer de heer Visser. Ik geloof, dat het nut heeft even
precies vast te stellen, hoe dit is toegegaan. In de
Raadsvergadering van 20 December 1927 was er een
voorstel-Oosterhoff, gesteund door den heer Westra om
8J/2 f pensioenpremie te verhalen, gepaard met een
algemeene salarisherziening. Wat zat daarachter Het
Georganiseerd Overleg was al bezig met een technische
herziening voor de ambtenaren. Er was reeds een sub
commissie benoemd in de commissie voor het Georga
niseerd Overleg. Van de wenschelijkheid om de ambte
naarssalarissen te verbeteren, was men vrijwel algemeen
overtuigd; niet voor die van de werklieden, die ook wij
redelijk vonden. Daar zat dus een addertje onder het
gras, want in die omstandigheden voor te stellen om
een algemeene salarisherziening aan de orde te stellen,
kon, nu deze van die zijde kwam, niet anders betee-
kenen, dan een poging om voor de werklieden een ver-
laging te bereiken. Wij hadden dus geen behoefte aan
die algemeene herziening, want waarschijnlijk zat de
gedachte voor om de verbetering der ambtenaarssala
rissen te laten betalen mede door de werklieden. Daarom
verzetten wij ons tegen een algemeene herziening en
zeiden toen, dat wij de werkliedenloonen redelijk
achtten
De heer Vromen: Neen, U hebt gezegd: hoog genoeg!
De heer M. Alolenaar: Dat is hetzelfde
De heer Vromen: Neen. dat is niet hetzelfde!
De heer M. Molenaar: Dat wij toen niet hebben
gesproken over de teruggave van 5'/2 want daar
kwam later de verhooging voor de werklieden op neer
was onze zaak. Het spreekwoord is bekend: spreken
is zilver, maar zwijgen is goud
De heer Dijkstra: Daar merk je hier niet veel van
De heer Vromen: Dat hadt U toen moeten bedenken,
dan hadt U veel misère voor U zelf bespaard.
De heer Muller: Wij komen er wel uit, mijnheer
Vromen
De heer M. Molenaar: Wat zijn de heeren on
rustig Ik heb in het jaar 1925 een verklaring afgelegd,
die ik al vaker heb aangehaald, waarvan de laatste zin
snede luidde
„Wanneer zij het daartoe gunstige tijdstip gekomen acht,
zal onze fractie herziening van de heden afgedwongen maat
regelen ter hand nemen."
Welnu, wij achtten toen dat tijdstip niet gunstig, maal
later wel. Dat wij gelijk hadden, heeft het resultaat
bewezen
De heer Vromen: Neen
De heer M. Molenaar: Want de Raad heeft later
dat voorstel aangenomen. Indien Gedeputeerde Staten
en de Kroon ons niet in het ongelijk hadden gesteki.
waren de werklieden in het bezit gekomen van de hun
toegedachte verhooging.
Ik geloof, mijnheer de Voorzitter, dat de zaak hier
mede wel recht is gezet.
Ik zou een enkele vraag willen stellen omtrent het
stratenfonds. Het college heeft toegezegd, dat de ver
betering van den Stienserwcg zou worden bespoedigd
en dat de verbetering van de Vrouwenpoortsbrug en
van tie Wirdumerpoortsbrug zal worden overwogen.
Mijn vraag is nu: zullen al die objecten worden ge
financierd uit het stratenfonds, of zal daarvoor geleend
worden
Hetgeen mevrouw Buisman heeft gezegd omtrent de
voetpaden, wil ik van harte ondersteunen. Alevrouw
Buisman zeide, naar ik meen, dat er samenwerking
moet worden gezocht met andere gemeenten. Maar als
ik wel ben ingelicht, hebben wij bij de voetpaden, die U
vanavond hebt genoemd, geen andere gemeenten noodig.
I)e voetpaden vanaf den Harlingerstraatweg voorbij de
nieuwe begraafplaats en vanaf den Harlingerstraatweg
naar den Harlingertrekweg zijn naar ik meen volledig in
het bezit der gemeente. Onze gemeente heeft die alleen
in onderhoud. Maar ik ben het met mevrouw Buisman
eens, dat die voetpaden noodig aan herstel toe zijn.
Op sommige plaatsen zijn ze zelfs niet meer te vinden.
Ik zou het toejuichen als zij weer in orde werden ge
bracht, want zij zijn een kostelijk bezit voor de wande
lende burgerij van Leeuwarden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 193U. 303
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
Mijnheer de Voorzitter De heer Terpstra heeft mij
evraagd hoe ik er toe kon komen om radiodistributie
van gemeentewege te bepleiten, als men toch geen
klachten had gehoord. De heer Terpstra heeft vermoe
delijk niet goed geluisterd, want ik heb argumenten
opgenoemd, waarbij ik wees op Arnhem, dat het voor
beeld heeft gegeven. Er zit zoowel voor de abonné's
als voor de gemeente voordeel in. Voor de abonné's
voordeel: dat men 5 aansluitingen kan krijgen, althans
indien men de zaak opzet als in Arnhem, waarbij die
5 lijnen ondergronds zijn aangebracht, waardoor de
geluidsovereenkomst wordt verbeterd. Voor de gemeente
is het een voordeel: dat de ondergrondsche aanslui
tingen meewerken het stadsbeeld niet te ontsieren.
Bovendien is na 3 jaar de volledige aanleg afgeschreven,
waarna de inkomsten een tamelijk groote winst zullen
opleveren, wat een voordeel is voor de gemeente. Ook
in Groningen is men met de voorbereiding in dezen
geest in een zeer ver gevorderd stadium.
Te 9.40 uur namiddags wordt de vergadering ge
schorst.
Te 9.55 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
De heer Tamminga: Mijnheer de Voorzitter Eerst
een enkel woord over de cijfers van den wethouder van
Onderwijs betreffende het verzuim van de gehuwde en
de ongehuwde onderwijzeressen. Ik wil er even op
wijzen, dat de cijfers over een betrekkelijk korte periode
loopen en betrekking hebben op een betrekkelijk klein
aantal menschen, zoodat bijzondere omslandigheden
daarop allicht een overwegende invloed kunnen uit
oefenen. Men moet dientengevolge voorzichtig zijn met
het trekken van een conclusie op grond van die cijfers.
Nu nog eenige opmerkingen over de kermis. Ik heb
vanmorgen, in strijd met mijn gewoonte, zeer uitvoerig
gesproken en verschillende argumenten aangevoerd
tegen de kermis. Het is mij opgevallen, dat die argu
menten eigenlijk door niemand tier sprekers zijn be
streden, laat staan weerlegd
De heer M. Molenaar: Er waren te veel
De heer Tamminga: Wanneer er veel zijn is het
in den regel heel gemakkelijk een enkele te weerleggen.
Dat is niet gebeurd. Ik mag dus constateeren, dat ik
mijn argumentatie kan handhaven en dat vandaag de
kermis moreel den nekslag heeft gekregen. De voor
standers van de kermis hebben er eigenlijk niets goeds
van gezegd, met uitzondering van den heer Visser, die
blijkbaar het genoegen niet wil missen, om zich door
zijn pastoor een „zalige kermis" te laten wenschen.
Er is in verband met de kermis gewezen op de
Oranjefeesten, op zendingsfeesten en zelfs de bioscopen
zijn er bij gehaald. Ik heb vanmorgen ook gewezen op
andere feestelijkheden en op verkeerde dingen die daar
gebeuren. Er is door mij beweerd, dat die een ander
karakter droegen en dat het verband tusschen kermis
en andere feestelijkheden misschien alleen hierin be
stond, dat die feestelijkheden nadeelig worden beïnvloed
door de ontaarde kermis. Ik acht het inconsequent,
zooals verschillende sprekers hebben gedaan, om die
feestelijkheden op dergelijke wijze aan de kermis te
verbinden, omdat die feesten niet zooals met de kermis
het geval is, op een machtsdaad van de Overheid be
rusten. De kermis is door de Overheid tot stand ge
bracht, wordt in elk geval door de Overheid in stand
gehouden. Zoodoende is onze verantwoordelijkheid ten
aanzien van de kermis een geheel andere dan die ten
opzichte van de andere feestelijkheden. Daarom be
treffen dergelijke opmerkingen eigenlijk niet de kermis
en kunnen zij daarmee logisch geredeneerd niet in ver
band worden gebracht.
Mijnheer de Voorzitter Nu ik het toch over inconse
quenties heb, meen ik goed te doen te wijzen op een
inconsequentie, die vooral kan worden geconstateerd in
het betoog van den heer Van der Veen. Deze heeft
gezegd, dat het kwaad niet zat in de kermis, maar in
de menschen. Ik zou dit in zeker opzicht kunnen toe
stemmen. Ik wil ook gaarne erkennen, dat het kwaad
allereerst ligt in de menschen, maar ik ben tevens van
meening dat het in dit verband vooral ligt in de com
binatie van beide. Wanneer de heer Van der Veen deze
wil scheiden en zeggen: wij moeten de menschen ver
beteren en opvoeden, maar de kermis laten, dan begrijp
ik niet hoe de S. D. A. P. zoo vurig kan ijveren voor
drankbestrijding en tapverbod. Ik waardeer die ijver
ten volle en had daarom gaarne gezien, dat de sociaal
democratische fractie consequent was geweest en had
gezegd: wij zijn bestrijders van het kwaad in onze
samenleving, wij strijden tegen drankgebruik en wij
zullen ons ook opmaken om de kermis te bestrijden.
Ik heb in den breede aangetoond, dat de kermis een
ontaarde instelling is, die aan onze samenleving zeer
veel nadeel berokkent. Verschillende sprekers hebben
dit vandaag onderstreept. Er bestaat dus, zooals ik
heb geconstateerd, in den grond der zaak bij ons geen
verschil van meening en ik zou het zeer op prijs stellen,
dat wij met groote meerderheid van stemmen konden
besluiten om onze samenleving van deze ontaarde in
stelling te bevrijden.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter Ik zal
mij bij de beantwoording zeer bekorten en zal daarom
verschillende minder ver strekkende opmerkingen, die
gemaakt zijn naar aanleiding van hetgeen ik heb ge
zegd, niet beantwoorden.
Ik zal ook niet ingaan op hetgeen de heer Botke heeft
gezegd over hetgeen is voorgevallen en door onze partij
is gedaan bij de voorlaatste verkiezing van wethouders.
Dat is een heel oude geschiedenis, waarover wij al
vaak hebben gesproken. Wanneer wij de zaak ernstig
zouden willen onderzoeken en bekijken, hadden wij er
nog wel een dag voor noodig. Dat zou minder geschikt
zijn. Alleen dit: dat het aanhalen van de meening van
een dergenen, die er gedeeltelijk aan heeft meegewerkt,
toch niet een juist inzicht in de zaak kan geven. Hoe
de meening van één persoon is geweest, is volstrekt
niet massgebend voor hetgeen geschied is. Dan zou nten
de zaak van voren af moeten ophalen en dat doe ik
nu niet.
Mijnheer de Voorzitter Ik zal een paar korte op
merkingen maken en wil in de eerste plaats zeggen,
dat ik geen antwoord heb ontvangen van Burgemeester
en Wethouders op de vraag omtrent de benoeming van
een huisbewaarster aan de ziekenbarak. Ik weet niet
of dit vergeten is, anders maak ik de gevolgtrekking,
dat Burgemeester en Wethouders het met mij eens zijn
en voortaan niet meer zullen handelen op de wijze als
gebeurd is. AAocht ik dit verkeerd inzien, dan hoor ik
dit gaarne. Ik heb in eerste instantie, in een wat langere
rede, betoogd, dat waar Burgemeester en Wethouders
beweren, dat zij daarbij de gewoonte hebben gevolgd,
ciit hier niet het geval is geweest. Waar het de gewoonte
is, dat bij vacatures eerst aan personeel in dienst van
de gemeente wordt gevraagd of zij die betrekking ambi-
eeren, daar is nu het verzoek gericht tot iemand, die
niet in dienst van de gemeente was. Dat het een vrouw
van een politieagent is, is niet hetzelfde als in dienst
van de gemeente. Men heeft de voorkeur gegeven aan
iemand, die niet in dienst van de gemeente was met
uitsluiting van andere personen. Dat is niet de juiste weg.
Mijnheer de Voorzitter Ik heb Burgemeester en
Wethouders gevraagd, wat de kosten zijn geweest of
wat uitgegeven was voor het gedeelte der straten-
verbetering, dat tot nu toe was uitgevoerd. Het ant
woord was 200.000.Ik mag dus daaruit opmaken,
dat* 200.000 is uitgegeven. Maar ik had eigenlijk