332 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930.
een plechtige sfeer, dat op zoo'n avond wel de klokken
konden worden geluid. En wat betreft andere belang
rijke gebeurtenissen, heb ik genoemd congressen, het
bezoek van voorname vreemdelingen en meer belangrijke
gebeurtenissen. Onlangs hebben wij hier gehad de be
kende lichtweek, toen het 50-jarig bestaan van het
Beurs- en Waaggebouw is gevierd. Ik herinner mij, dat
U, mijnheer de Voorzitter, persoonlijk eenige malen
Uwe voldoening hebt uitgesproken over het feit, dat dit
feest door de gansche bevolking met instemming is
gevierd. Was dat nu niet een gelegenheid om de plech
tigheid en de feestvreugde te verhoogen door het luiden
van de klokken in de Oldehove
Een paar jaar geleden vierde het oude gebouw zelf
leest, toen was de Oldehove 400 jaar oud. Eenige dagen
te voren hadden er in de krant een paar artikelen ge
staan van een bekend schrijver, waarin op een zeer
sympathieke wijze de geschiedenis van de Oldehove
werd opgehaald. Mij dunkt dat er op den dag zelf, dat
het 400 jaar geleden was dat de toren was gereed ge
komen, wel aanleiding was geweest om de klokken te
luiden, maar ook toen is dat niet gebeurd.
Ook zou er, dunkt mij, gereede aanleiding zijn om de
klok te luiden, als er een vooraanstaand persoon in de
gemeente komt te overlijden. Natuurlijk doet men dat
niet bij de eerste de beste, want dat luiden moet tot
buitengewone gelegenheden blijven beperkt, maar men
zou het b.v. kunnen doen bij het overlijden van per
sonen. aan wie hier zelfs in den Raad een afzonderlijk
woord van afscheid wordt gewijd. Ik geloof, dat er wel
aanleiding zou bestaan om bij de begrafenis van die
personen de klok te luiden en dat dit zeer zeker de
plechtigheid zou verhoogen.
Ik zal het bij deze woorden laten en ik hoop. dat het
college deze zaak in zijn midden nog eens zal over
denken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 314 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 315. Kosten van de algemeene begraaf
plaatsen en kosten van begraving 14.047.22
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra: Ik zou bij dezen post. onderhoud
van begraafplaatsen, nu wij hier in openbare vergadering
zijn, dit willen zeggen. Wij hebben een tijd gehad, dat
de begraafplaats door en door nat was. Wij hebben
toen in een Raadsvergadering maatregelen genomen om
dat te herstellen en nu meen ik. mijnheer de Voorzitter,
dat wij zoo gelukkig zijn geweest, dat vraagstuk geheel
op te lossen. Ik vind het om bepaalde reden goed en
nuttig dat hier in het openbaar te zeggen, ik vind het
werkelijk van groot belang, dat men weet, dat wij hier
in Leeuwarden thans hebben wat men noemt een mooie
en droge begraafplaats. Het is dan ook om deze reden,
dat het publiek dat zal komen te weten, dat ik daar de
aandacht op vestig.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 315 wordt onveranderd vastgesteld
Te 1.10 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2.30 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens,
later ook de heeren Vromen en Feitsma.
Volgno. 314. De beraadslagingen worden heropend.
De heer M. Molenaar: Ik heb zooeven voor de pauze
gesproken over het luiden van de klokken in de Olde
hove. Het college heeft daarop niet geantwoord, maar
tijdens de pauze heb ik van heel veel leden instemming
gehoord met hetgeen ik heb gezegd en ik zou het nu
op prijs stellen, als het college wilde mededeelen, dat
het bereid is, deze zaak in ernstige overweging te
nemen.
De Voorzitter: Natuurlijk, mijnheer Molenaar, er is
geen bezwaar om die toezegging te doen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgnos. 316518 worden onveranderd vastgesteld.
De VoorzitterZooals reeds aan het slot van de
Memorie van Antwoord is opgemerkt, stellen Burge
meester en Wethouders voor hier aan te brengen
Volgno. 518a. Bijdrage aan de Vereeniging tot Be
vordering van de Vakopleiding voor Handwerkslieden in
Nederlandvoor een in 1930 te honden nationaal congres
f 25-
De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders
stel ik voor hier aan te brengen volgno. 518a, ten be
drage van 25.als een bijdrage voor het congres
van de Vereeniging tot Bevordering van de Vakopleiding
voor Handswerkslieden en den post „Onvoorziene Uit
gaven" met dit bedrag te verlagen. Deze post behoeft
slechts voor een jaar op de begrooting te worden ge
bracht, omdat hij moet dienen voor een congres, dat
gehouden wordt.
Volgno. 518« wordt onveranderd vastgesteld.
De Voorzitter schorst voor eenige oogenblikken de
behandeling der Gemeentebegrooting, om mededeeling
te doen van het volgende schrijven van den Commis
saris der Koningin, dat hij pas heeft ontvangen
Ie Afdeeling B.
No. 1409.
Leeuwarden. 24 December 1930.
Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik heden onder-
slaand telegram heb verzonden
Regeeringstelegram
Minister Binnenlandsche Zaken en Landbouw
's Gravenhage.
Raad Leeuwarden heeft gisteren motie aangenomen
om College van Armvoogden uit te noodigen gedurende
de Kerstdagen aan hen die het noodig hebben een extra-
uitkeering te verstrekken.
Ik acht dit besluit in strijd met de Armenwet, eerstens
omdat Gemeenteraad geen invloed, in welken vorm ook.
op Armbestuur mag uitoefenen ten aanzien van de wijze
waarop Armbestuur zijn wettelijke taak moet verrichten
en ten tweede omdat de door den Raad gewenschte
uitkeering door haar karakter van extra-uitkeering ver
tier zou gaan dan de in artt. 28 en 29 Armenwet gestelde
grens van het voor levensonderhoud noodzakelijke.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 333
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930.
Ik geef Uwe Excellentie daarom in overweging ver
nietiging althans schorsing Raadsbesluit te bevorderen,
indien eenigszins mogelijk nog heden.
Blijkens verkregen inlichting heeft Armbestuur reeds
besloten aan uitnoodiging van Raad gevolg te geven.
Commissaris Koningin Friesland,
HARINXMA.
De Commissaris der Koningin in de
provincie Friesland,
(get.) P. A. V. van Harinxma thoe Slooten.
Aan
den lieer Burgemeester van
Leeuwarden.
De Voorzitter: lk deel dat hier alleen maar mede en
stel voor. dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Dijkstra: Als de menschen de centen maar
krijgen, dan is het mij hetzelfde.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Muller: Ik zou toch deze vraag willen stellen:
toen hier eergister die motie van mij werd aangenomen
door den Raad, handelden wij toen daarmee in strijd
met de Gemeentewet Want indien dat het geval is
geweest, dan had men dat hier moeten zeggen. Nu kan
men wel redeneeren ik weet dat ook wel dat ieder
Raadslid dergelijke dingen moet weten, maar wij weten
wel, dat is theorie, de practijk is eenigszins anders. Ik
had dat mogen verwachten, indien deze zaak wèl in
strijd was met de Gemeentewet, dat er dan van de zijde
van Burgemeester en Wethouders een opmerking daar
omtrent hier in den Raad was gebracht; misschien dat
er clan een andere vorm had kunnen worden gekozen,
die echter wèl tot hetzelfde doel zou kunnen leiden.
Ik moet evenwel opmerken, indien onverhoopt mocht
blijken, dat de Raad heeft gehandeld in strijd met de
letter van de Gemeentewet of van de Armenwet, dat het
college van Gedeputeerde Staten of in dezen de Com
missaris der Koningin, gezien het doel en de strekking
van onze motie, toch beter had gedaan met een dergelijk
schrijven niet te zenden.
De heer IJ. de Vries: Ik zou deze opmerking willen
maken. Toen wij eergister deze zaak hadden aangeno
men, hebben wij hier tegen elkaar gezegd: wij hebben
daar wel voor gestemd, maar het komt ons voor, dat
wij daarmee fout hebben gehandeld, omdat wij hier heb
ben gestemd afgaande op ons gevoel en niet op het ver
stane!. Nu heb ik een moment gehad dat ik wilde zeggen:
laten de autoriteiten, die de beslissing hebben, het maar
uitmaken, hoewel wij op het standpunt staan, dat wij
aan niemand van de autoriteiten vergeefschen arbeid
moeten bezorgen en nu blijkt al weer dat men met rau
welings in de vergadering geworpen voorstellen in ver
schillende ongelegenheden komt. Dat moeten wij als
weldenkende en verstandig geacht wordende menschen
niet doen.
Ik geloof wel. dat de Raad de bevoegdheid heeft om
het college van Armvoogden te machtigen tot een extra
uitgaaf; hier wordt gezegd van nietmaar ik geloof, dat
dit wèl kan. Als er extra moeilijkheden zijn met de
armenverzorging en er een aanvraag komt om een hoo-
gere uitgaaf, meen ik wel dat wij die kunnen voteeren.
Maar wat hier eergister is gedaan, is een onbekookt
iets en het spijt mij dat wij, afgaande op ons gevoel en
niet op ons verstand, daar voor hebben gestemd.
De Voorzitter: Voordat hier verder discussie komt
over deze zaak, zou ik daarover eerst wel even mijn per
soonlijke meening willen zeggen. Ik zie hier nu ook voor
het eerst voor mij het geformuleerde besluit, waarvan
ik straks reeds telefonisch bericht heb gehad, zoodat
ik er even op heb moeten kijken.
Wat hier door den Commissaris der Koningin wordt
gevraagd, komt neer op schorsing of vernietiging van
het Raadsbesluit. Ik wil eerst even nagaan op welke
gronden dat wordt gevraagd en in de tweede plaats,
wat daarvan het gevolg kan zijn.
De aanvraag om vernietiging of schorsing geschiedt
op twee gronden. De Commissaris stelt op den voor
rond, dat de Raad bij het neinen van zijn besluit heeft
gehandeld in strijd met de Armenwet, want hij zegt
„lk acht dit besluit in strijd met de Armenwet,
eerstens omdat de Gemeenteraad geen invloed, in
welken vorm ook, op Armbestuur mag uitoefenen ten
aanzien van de wijze, waarop Armbestuur wettelijke
taak moet verrichten
Ik zou er de Armenwet op moeten nazien, ót' dat er
werkelijk in staat, maar, gesteld dat het er in staat, de
Gemeenteraad heeft geen invloed op het Armbestuur uit
geoefend; hij heeft slechts een verzoek gedaan aan de
Armenkamer, een verzoek, dat deze ook met dezelfde
liefde had kunnen weigeren. De Armenkamer heeft aan
het verzoek van den Raad gevolg gegeven, maar zij had,
om welke reden dan ook, óók kunnen zeggen: ik doe
het niet, en dan was er verder niets gebeurd. Men mag
toch ten slotte aan iemand wel iets vragen, zelfs wel
iets, dat zoo iemand niet mag doen. Ik zeg daarmee niet,
dat de Armenkamer niet mocht doen, wat haar door den
Raad was gevraagd, maar als men iemand iets vraagt,
wat hij niet mag doen, dan zal zoo iemand toch als
eerlijk man zeggen: het spijt mij, maar ik mag het niet
doen. Bovendien, als men iemand iets vraagt, hetzij
dan dat hij dat eigenlijk niet mag doen, hetzij dat
hij het wèl mag doen, dan is dat toch geen invloed uit
oefenen om het gedaan te krijgen. Invloed uitoefenen
zou het zijn, wanneer men b.v. tegen iemand zegt: als
je dit of dat niet doet, ontsla ik je. Wanneer men echter
aan iemand iets vraagt, dat hij niet behoeft te doen,
moreel niet en in ander opzicht ook niet, m .a. w. wan
neer men bij zijn vraag de stok niet achter de deur zet.
dan kan men niet zeggen, dat er op zoo iemand invloed
is uitgeoefend. Dat de Raad dus eergister invloed zou
hebben uitgeoefend op het bestuur van de Armenkamer,
kan ik niet inzien. De Raad heeft de vraag gedaan of
Armvoogden dat zouden willen doen en als deze ge
meend hadden, dat zij daarmee in strijd zouden komen
met hun instructie of met de Armenwet, dan hadden zij
moeten zeggen: gij kunt ons net zooveel vragen als ge
wilt, maar wij doen het niet.
In de tweede plaats zegt de Commissaris, dat hij het
Raadsbesluit in strijd acht met de Armenwet
„omdat de door den Raad gewenschte uitkeering
door haar karakter van extra-uitkeering verder zou
gaan dan de in artt. 28 en 29 der Armenwet gestelde
grens van het voor levensonderhoud noodzakelijke."
Dan zijn de bekende artikelen 28 en 29 van de Armen
wet, waarbij wordt bepaald, in artikel 28
„Ondersteuning kan slechts worden verleend aan
hen, die zich het noodzakelijk levensonderhoud niet
kunnen verschaffen, en het, hoewel een verzoek daar
toe gedaan is, niet ontvangen van anderen, ingevolge
de wet tot het verstrekken daarvan gehouden, of van
kerkelijke, bijzondere of gemengde instellingen."
En in artikel 29 onder 1 staat
„Indien ondersteuning wordt verleend, wordt zij
verstrekt in zoodanigen vorm en zoodanige mate, als
met het oog op de behoeften en de persoonlijke eigen
schappen in verband met de omstandigheden van den
arme het meest gewenscht is om hem wederom in
saat te stellen, in het onderhoud van zich en zijn
gezin te voorzien."
Dat zijn dus algemeene artikelen van de Armenwet,
waarbij wordt bepaald, dat alleen onderstand mag wor
den gegeven in geval van nood. dus wanneer het nood-