10 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Januari 1931
zijn ingevoerd, welk bedrag naderhand in een tijd
perk van bloei belangrijk is verhoogd.
Ten aanzien van dit laatste punt wijzen wij er op,
dat, in tegenstelling met hetgeen in het verzoek wordt
medegedeeld, reeds bij den financiëelen opzet van de
plannen tot stichting van een beursgebouw uitgegaan
is van de heffing van een toegangsprijs, ten einde tot
een sluitende exploitatie te komen. Terstond na het in
gebruik nemen van de Beurs werd dan ook reeds een
entréerecht van 10 cent geheven, welke maatregel sinds
1909 eveneens ten opzichte van de Waag is toegepast.
Volledigheidshalve zij hierbij vermeld, dat bij eene
algemeene herziening van de beurs- en waagrechten in
1920 in verband met de verminderde waarde van het
geld de toegangsprijs voor de Beurs op 20 cent is ge
bracht, terwijl in hetzelfde jaar werd besloten de heffing
van de beurs- en waagrechten in één verordening te
regelen, bij welke gelegenheid de toegangsprijs voor
beide. inrichtingen werd samengevoegd en gesteld op
30 cent. Dit bedrag wordt ingevolge de verordening op
de heffing van beurs- en waagrechten (gemeenteblad
no. 7 van 1921) thans nog geheven.
Wat overigens de strekking van het verzoek betreft,
zijn wij met de Commissie voor de Beurs en Waag,
wier advies wij hierbij overleggen, van meening, dat er
niet voldoende aanleiding bestaat hieraan gevolg te
geven.
Afgezien toch van het feit, dat de gemeente bij in
meer of minder sterke mate optredende depressie's of
oplevingen op landbouwgebied bezwaarlijk hare hef
fingen daarmede op en neer kan laten gaan, zoude er
bovendien geen enkele reden bestaan om eene even-
tueele verlaging te beperken tot de toegangsprijzen van
Beurs en Waag. Dezelfde motieven immers, die voor
verlaging daarvan worden aangevoerd, kunnen ook
gelden voor eene vermindering van alle rechten, die
voor het gebruik van Beurs en Waag, ja zelfs van tal
van andere gemeente-instellingen, worden geheven. Het
behoeft geen betoog, dat wij, daargelaten nog de prin-
cipiëele bedenkingen, hiertegen reeds uit een financiëel
oogpunt ernstig bezwaar zouden moeten maken.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging op het adres van het Bestuur van de Friesche
Maatschappij van Landbouw afwijzend te beschikken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1931.
11
Vergaderino mDinsdag 10 Februari 1931.
Tegenwoordig 25 leden, te weten: de heeren Terpstra,
Lautenbach, Tiemersma, Hooiring, Dijkstra, Visser,
Hofstra, Peletier, Feitsma, Van der Veen, Botke, J. de
Boer, Muller, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Tam-
minga, Ritmeester, Westerhuis, IJ. de Vries, O. F. de
Vries, M. Molenaar, B. Molenaar, Balk, Oosterhoff,
Westra en Vromen.
Afwezig 2 leden, Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi
en de heer H. de Boer.
Voorzitterde heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
Te behandelen punten
1. Mededeelingen en rapporten.
2. Beëediging van den nieuw benoemden Ontvanger
der gemeente, den heer B. Nijholt.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het
verleenen van eervol ontslag aan S. Postuma als tijdelijk
leeraar in boekhouden en handelsrekenen aan de Lagere
Avondhandelsschool.
4. Benoeming van een tijdelijk leeraar in boekhouden
en handelsrekenen aan de Lagere Avondhandelsschool
(vacature S. Postuma).
5. Alsvoren van eene onderwijzeres in lichamelijke
oefening aan scholen voor openbaar lager onderwijs in
de gemeente Leeuwarden (vacature mevrouw J. Smit
Heijbrock).
6. Alsvoren van vier leden der Schattingscommissie,
bedoeld bij artikel 57 der Wet op de Inkomstenbelasting
1914 (Staatsblad no. 563), wegens periodieke aftreding
van de heeren P. A. Silvergieter Hoogstad, H. W. Son-
nega Czn., Jac. Marcus en G. J. Ooiman.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
over te gaan tot het opmaken van een voordracht van
twee personen voor de benoeming van een lid van den
Raad van beheer der N.V. Intercommunale Waterleiding
Gebied Leeuwarden, wegens periodieke aftreding van
den heer B. Tamminga.
8. Alsvoren tot afstand in erfpacht van bouwterrein
ten Noordoosten van den Mr. P. J Troelstraweg aan
G. Giezen, alhier.
9. Alsvoren tot wijziging van het ten behoeve van
M. Boetes, alhier, gevestigde recht van erfpacht op
grond aan de Willem Sprengerstraat en tot ruiling van
grond aldaar met B. Oosthoek, te Huizum.
10. Alsvoren in zake het doorhalen eener hypothe
caire inschrijving in verband met een door de woning-
vereeniging Beter Wonen" aan te gane geidleening.
11. Alsvoren tot verhuring van gedeelten van het
weiland ,,de Lange Negen" voor den bouw van schip
huizen aan D. Arends en aan J. Dantuma, beiden alhier.
12. Alsvoren tot beschikbaarstelling van gelden voor
den aanleg van een straat, loopende van de Tijnjestraat
in Oostelijke richting en tot vaststelling van rooilijnen
voor de bebouwing in die omgeving.
13. Alsvoren in zake het aangaan van eene overeen
komst met onderscheidene gemeenten, betreffende het
gebruik van het gemeentelijk paviljoen voor de verple
ging van lijders aan besmettelijke ziekten (bijlage no.
4).
14. Alsvoren tot wijziging van de Salarisverordening
(bijlage no. 5).
15. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van den Nederlandschen Bond van Personeel
in Overheidsdienst betreffende de regeling van de ar
beidsvoorwaarden van het personeel, werkzaam bij de
N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden.
16. Alsvoren op het verzoek van Burgemeester en
Wethouders van Opsterland tot het betuigen van in
stemming met een motie betreffende de loonen in de
werkverschaffingen.
17. Alsvoren op een bezwaarschrift van de weduwe
D. W. van der MeulenKeverkamp tegen haren aanslag
in het recht wegens vergunning tot verkoop van sterken
drank in het klein.
1. Wordt medegedeeld
o. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de
Raadsbesluiten d.d. 28 October 1930 tot vaststelling
van rooilijnen voor ontworpen straten op een terrein
ten Noorden van den Harlingerstraatweg; 18 November
1930 tot vaststelling van rooilijnen voor een ontworpen
straat op een terrein ten Zuidwesten van den Stienser-
weg; 20 Januari 1931 tot vaststelling der zekerheid
stelling voor den Ontvanger der gemeente; verhuring
van een gedeelte van het weiland „de Lange Negen"
en gebruik van gemeentelokalen door de Friesche Or-
kestvereeniging en de vereeniging „het Friesch Natuur
historisch Museum";
b. dat Gedeputeerde Staten hebben verdaagd hunne
beslissing inzake de goedkeuring van het Raadsbesluit
van 22 December 1930 tot uitgifte in erfpacht van grond
bij de Molenstraat aan H. J. Visser;
c. berichten van de heeren K. Eriks en Mr. R. Veld
man dat zij de benoeming, onderscheidenlijk tot lid der
Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs
en tot Voogd der Stads-Armenkamer aannemen;
d. rapport omtrent de opneming der kas van het
Openbaar Slachthuis.
De stukken sub ad worden voor kennisgeving aan
genomen.
e. adres van den Leeuwarder Bestuurdersbond be
treffende het met het oog op de werkloosheid spoedig
doen uitvoeren van werken door de gemeente.
Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan
te nemen.
De Voorzitter Ik kan wel mededeelen, dat Burge
meester en Wethouders op dit punt druk doende zijn,
dat Burgemeester en Wethouders aan Gemeentewerken
hebben gevraagd hun over te leggen de werken, die op
de begrooting staan en die thans in petto zijn en dat
Gemeentewerken ook reeds eenige staten heeft over
gelegd met een beschrijving er bij, hoe eventueel de ver
deeling zal zijn over den dienst van Gemeentewerken.
Burgemeester en Wethouders hopen zoo spoedig mo
gelijk die werken te doen uitvoeren.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter! Ik wilde naar
aanleiding van het adres van den Leeuwarder Bestuur
dersbond toch wel iets zeggen. Het is door den drang
der omstandigheden, dat de Bestuurdersbond dit adres
heeft ingediend. Wij weten allen, dat de werkloosheid
hand over hand toeneemt en dat heel wat valide arbei
ders, waaronder velen, die nog in de kracht van hun
leven zijn, gedoemd zijn tot werkloosheid. Wij weten
ook, dat vele van die arbeiders zich groote offers hebben
getroost, om te voorzien in de gevolgen van de werk
loosheid, maar de werkloozenkassen en de uitkeeringen,
die door dezen worden gedaan, zijn niet berekend op
abnormale toestanden en tijden als waarin wij thans
leven. De valide arbeiders, die in normale tijden in
staat zijn een loon te verdienen, waarvan zij, laat ik
zeggen sober maar toch behoorlijk kunnen leven, moeten
nu van een klein aantal guldens per week zien rond te
komen en wanneer deze toestand nog wat voortduurt,
komen die menschen op den rand van de ellende en
menigeen zal dan zeer waarschijlijk vervallen tot het
pauperisme.
Het is de taak van de Overheid om te voorkomen, dat
dit geschiedt. Wij leven in een maatschappij, die lijdt