25 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Maart 1931. De heer IJ. de Vries: Het gevoelen, door den heer Peletier uitgesproken, was ook eerst mijn gevoelen, en ook het gevoelen van meerderen van onze rechtsch- Protestantsche fractie. Maar nadat wij deze zaak be hoorlijk uitgebreid hebben besproken, zijn wij toch tot een andere conclusie gekomen, vooral waar de beide Inspecteurs van den Rijksbelastingdienst zijn gekomen met dit motief, dat de betrokkene in Leeuwarden dient te worden aangeslagen. Ik kan er dan ook wel in mee gaan om in beroep te gaan bij de Kroon en wel op dezen grond. Het is een bekend feit, dat verschillende Oost-Indië-gasten, die in Nederland komen, probeeren, door een maand hier of enkele weken daar en een maand of langer elders te logeeren, in pensions of hotels, om daarna hun domicilie te nemen, op die manier vrij te komen van de belasting, Waar nu de betrokken persoon in Leeuwarden zijn postadres heeft genomen en het ook het gevoelen is van de beide Inspecteurs, dat hij hier moest worden aangeslagen, daar zijn wij van ons oor spronkelijk standpunt teruggekomen, om ons, evenals de heer Peletier, hier tegen te verklaren. Wij kunnen in dit beroep meegaan; dit is een technische kwestie, de des kundigen moeten dus deze zaak maar eens uitvechten. Wij weten geen van allen ik althans niet over welk bedrag het hier loopt; of het over 10.gaat of over 500.daar weten wij niets van, maar het is een prin- cipiëele kwestie, die nu zal moeten worden uitgevochten. De heer Terpstra: Ik moet tot mijn spijt verklaren, dat ik den gedachtengang, uitgesproken door mijn partijgenoot om dat woord nu ook maar eens te ge bruiken niet kan meegaan. Ik heb de vergadering, waarover de heer De Vries sprak en waar dat besluit genomen is, niet kunnen bijwonen, maar ik ga van gan- scher harte mee met het idee, geopperd door den heer Peletier. Ik ben ook van meening, dat dien menschen het moreele recht toekomt, wanneer zij uit Indië in het vaderland terukeeren, dat hun de gelegenheid wordt gegeven om een domicilie uit te kiezen en dientenge volge behoort men hen niet direct in de belasting aan te slaan. Ik verklaar mij dan ook tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders; ik zou niet in hooger beroep willen gaan. De Voorzitter: Ik zou, alvorens het woord te geven aan den heer Ritmeester, willen zeggen, dat de heer Peletier reeds zal hebben gemerkt, dat er geen bezwaar is, dat deze zaak in openbare vergadering wordt behan deld. Het gaat hier niet over een kwestie van de hoe grootheid van het inkomen of van den aanslag, maar het betreft hier een zuiver juridische kwestie en er is geen bezwaar om deze in openbare vergadering te behan delen. De heer Ritmeester (wethouder)Ik kan mij direct indenken dat er verschil van opvatting is over deze kwestie. Men moet echter niet vergeten, er is een Ko ninklijk besluit van 3 September 1926, waarbij uitdruk kelijk is gezegd, dat men toch voor het vervullen van een dergelijken belastingplicht een woonplaats moet kun nen vinden. Dat staat als een paal boven water. Nu kan men wel zeggen dat dergelijke menschen gelegenheid moeten hebben om een woonplaats te kiezen, maar men kan ook zeggen: zij moeten ook gelegenheid hebben om hun belasting te betalen. Dat geldt voor allen gelijk. Als het zoeken van een woonplaats iemand zou vrijstellen van belasting, dan vrees ik dat velen zouden blijven zoeken en dat acht ik toch minder gewenscht. Het is hier een principiëele kwestie en het is dus ook goed dat die maar eens wordt uitgemaakt bij Koninklijk besluit, dan weten wij, waaraan we ons te houden heb ben. Er is hier iets te zeggen voor de opvatting van de belastingadministratie en voor de andere ook en daarom lijkt het mij het beste, dat de Kroon in dezen beslist. Dan weten wij, waaraan we ons moeten houden en daarom zou ik zeggen: laat de Raad dus in elk geval in dit beroep meegaan. De heer Peletier: Het argument van den wethouder lijkt oogenschijnlijk zeer aannemelijk; hij zegt: hier is een dubium, dus laat de Kroon nu maar beslissen. Maar met dat al, wanneer wij meegaan met dit hooger beroep, dan neemt de Raad toch, dunkt mij, een zeker standpunt in, n.l. dat de betrokkene wèl belastingplichtig is. Nu kan men deze zaak ambtelijk-theoretisch beschouwen en dan geloof ik, dat deze persoon misschien wel belasting plichtig zal zijn, maar ik meen dat wij de zaak uit een menschelijk en billijk oogpunt moeten beschouwen en dan is er m. i. absoluut geen reden om hem hier belas ting te laten betalen De heer Muller: Waar dan wel De heer Peletier: Het is niet aan ons om dat uit te zoeken, dat moeten de heeren, die daarvoor zijn aange wezen, maar uitzoeken. Dat is al gebeurd, we hebben al een instantie gehad bij Gedeputeerde Staten en het is niet de eerste keer dat deze zooiets behandelen. Dit zijn zaken, die zij van dag tot dag onder de oogen krijgen en ik geloof niet, dat zij in dezen een besluit zullen nemen, dat niet op goede gegevens is gebaseerd. Ik geloof dat zij hier, wat wettelijk is, niet met voeten zullen treden De heer Dijkstra: Wat een vertrouwen De heer Peletier: Ja, mijnheer Dijkstra, in dezen heb ik dat vertrouwen wel. De heer Ritmeester (wethouder)Wat de heer Pele tier opmerkt is, dat wij reeds een beroepsinstantie heb ben gehad, n.l. Gedeputeerde Staten. Volkomen juist, maar er is nog een hoogere instantie, dat is de Kroon. Als wij nu toch eenmaal met een dergelijke zaak aan het vechten zijn in dezen Voorwijk met de belasting administratie dan lijkt het mij het beste, dat daarover door de hoogste instantie wordt beslist en niet door een j tusscheninstantie. Ik ben het er niet mee eens, dat Gede puteerde Staten in belastingzaken steeds gelijk hebben; dat is wel eens anders geweest en dat ben ik dus niet met den heer Peletier eens. Daarom, laat de hoogste instantie het hier uitmaken. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt j met 23 tegen 2 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Visser, Van der Veen, Tam- nringa, Botke, Hooiring, J. de Boer, Vromen, Muller, mevrouw Van Dijk-Smit, de heeren Balk, Westerhuis, B. Molenaar, IJ. de Vries, Hofstra, Westra, Oosterhoff, Lautenbach, Tiemersma, Dijkstra, O. F. de Vries, Rit meester, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer H. de Boer. Tegen stemmen: de heeren Peletier en Terpstra. 2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afstand in erfpacht van bouwterrein ten Noordoosten van den Mr. P. J. Troelstraweg aan E. de Waard, W. Boontje en H. Pols, alhier. Dit voorstel luidt als volgt Bij adres van 4 Februari j.l. verzoeken E. de Waard, W. Boontje en H. Pols, ondernemers van het Leeuwarder Auto Bedrijf voorheen Kiinp, de Waard en Boontje, alhier, hun voor den bouw van een garage met boven woningen en showroom in erfpacht af te staan bouw blokken VI en VII van de gemeentelijke terreinen aan de Noordoostzijde van den Mr. P. J. Troelstraweg. Op Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Maart 1931. 27 de hierbij overgelegde situatieteekening zijn de betref fende bouwblokken in roode arceering aangeduid. De grondwaarde kan worden gesteld op 8.per M2., welke som voldoende is te achten en waarmede de adressanten hebben verklaard genoegen te nemen, even als met de overige te stellen gebruikelijke voorwaarden. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten aan E. de Waard, W. Boontje en H. Pols, alhier, tot 31 December 1990 in erfpacht af te staan de bouw blokken VI en VII van de gemeentelijke terreinen ten Noordoosten van den Mr. P. J. Troelstraweg, gelijk op de bijbehoorende situatieteekening in roode arceering is aangegeven, ter gezamenlijke grootte van ongeveer 1367 M2., de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voorwaarden 1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een grondwaarde van 8.per M'-\ en een rentevoeit van 6 per jaar; 2. de erfpachters storten binnen tweemaal 24 uren, nadat zij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht kennis hebben bekomen, een bedrag van 547.ten kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag hun, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden teruggegeven 3. de rooiïng voor de bebouwing zal door den dienst der Gemeentewerken worden aangegeven; 4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be bouwing door derden niet plaats hebben; 5. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht van toepassing voor zoover mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tus- schen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot overneming van den grond der stoepen van de perceelen Slotmakersstraat nos. 18 en 20 van de Nederlandsch- Israëlietischc Gemeente, alhier. Dit voorstel luidt als volgt Van het Kerkbestuur der Nederlandsch-lsraëlietische Gemeente, alhier, ontvingen wij de mededeeling dat het genegen is den grond van de stoepen, gelegen voor zijne perceelen Slotmakersstraat nos. 18 en 20, in eigen dom aan de gemeente over te dragen. Vermits wij het bezit van den grond dezer stoepen voor de gemeente gewenscht achten, geven wij U in overweging te besluiten A. in eigendom over te nemen van de Nederlandsch- Israëlitische Gemeente, alhier, den grond van de stoepen, gelegen voor de thans bestaande gevellijn van de nog niet verbouwde perceelen Slotmakersstraat nos. 18 en 20, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie A nos. 430 en 1548, zulks onder de volgende voorwaarden: 1. de koopprijs bedraagt 1.in totaal; 2. alle kosten, op de overdracht vallende, zijn voor rekening der gemeente Leeuwarden; 3. bij trottoiraanleg door de gemeente blijft het uitkomende materiaal desverlangd het eigendom van den verkooper en wordt het door de gemeente kosteloos naar een door hem aan te wijzen plaats binnen de gemeente vervoerd; 4. wanneer ten gevolge van den trottoiraanleg werkzaamheden aan de gevels van bovenvermelde gebouwen noodig zijn, geschieden deze door en voor rekening der gemeente; en overigens op de gebruikelijke en andere, door Burgemeester en Wethouders noodig geachte, voor waarden; B. de onder A bedoelde strooken grond te be stemmen voor den publieken dienst. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van de woning Steenhouwerij no. 29. Dit voorstel luidt als volgt In openbare veiling hebben wij voor de gemeente aangekocht, tegen een prijs van 105.de onbewoon baar verklaarde woning Steenhouwerij no. 29. Met het oog op de verkrijging van andere perceelen grond in die omgeving, met name van bleekjes aan Oldegalileën, achten wij het bezit van genoemde woning voor de ge meente van belang. De koopprijs is niet te hoog. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten tot aankoop van de woning Steenhouwerij no. 29, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie F no. 963, ter grootte van 34 centiare, tegen een prijs van 105. vermeerderd met de op den aankoop vallende kosten ad 8.40, te zanren alzoo 113.40. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van perceelen weiland aan en nabij den Lek- kumerweg. Dit voorstel luidt als volgt Gelijk U bekend is, zijn onlangs in openbare veiling gebracht de perceelen weiland, kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, Sectie F nos. 903, 904, 905 en 947, ter gezamenlijke grootte van 4.16.60 H.A., gelegen aan en nabij den Lekkumerweg. Aangezien de eigendom van deze perceelen in verband met de voortgaande uit breiding van de stad aan de Oostzijde en de vraag naar bouwterrein aldaar voor de gemeente van belang is, hebben wij, gebruik makende van Uwe daartoe strek kende machtiging, genoemde perceelen aangekocht voor de som van 25.145.40. Wij geven U derhalve in overweging te besluiten tot aankoop van de perceelen weiland, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie F nos. 903, 904, 905 en 947, ter gezamenlijke grootte van 4.16.60 Hec tare, gelegen aan en nabij den Lekkumerweg tegen een prijs van 25.145.40, vermeerderd met de op den aan koop vallende kosten ad 1508.72, te zamen alzoo 26.654.12. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub 25. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring van het perceel St. Jacobsstraat no. 33 aan mej. A. A. M. Duijm, alhier. Dit voorstel luidt als volgt De huurder van het perceel St. Jacobsstraat 33 heeft ons, met inachtneming van de bepalingen van het huur contract, medegedeeld dat hij de huur op 12 Mei 1931 wenscht te beëindigen, terwijl mej. A. A. M. Duijm, alhier, ons heeft verzocht als nieuwe huurster in aanmerking te mogen komen. Zij is genegen de tegenwoordige huur- som van 625.per jaar te betalen en de voorwaarden van de thans geldende huurovereenkomst te aanvaarden. Hoewel naderhand nog eene aanvrage is ingekomen, zijn wij van oordeel, dat het verzoek van mej. Duijm, omtrent wie gunstige inlichtingen zijn verkregen, be hoort te worden ingewilligd. Onder overlegging van de stukken geven wij U mits dien in overweging te besluiten aan mej. A. A. M. Duijm, alhier, met ingang van 12 Mei 1931 voor het tijdvak, eindigende 12 Mei 1934, te verhuren het perceel Sint Jacobsstraat no. 33, tegen den prijs van zes honderd vijf en twintig gulden 625.per jaar en verder op de thans geldende voorwaarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 2