50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1931.
de hier voorgestelde te dempen sloot ligt aan den Oost
kant en de heer Hooiring had het, meen ik, alleen over
het gedeelte, dat voor de huizen ligt
De heer Hooiring: Over allebei.
De heer O. F de Vries (wethouder)Over allebei
Nu die kwestie zit zoo. Er is, zoodra dit adres is inge
komen er was al meer over gesproken bij Burge
meester en Wethouders door het college gedaan, wat
wij direct konden doen. Dit gedeelte sloot behoort in
vollen eigendom aan de gemeente, maar de sloot aan
den Westkant van den weg behoort nog niet heelemaal
aan de gemeente, terwijl de sloot voor de huizen langs
voor de helft behoort aan de aanliggende eigenaars. Er
zijn deze week ook nog met verschillende van die eige
naars besprekingen gevoerd en zij zijn wel genegen om
tot demping mede te werken, zoodat er alle kans is, dat
ook die sloot binnenkort kan worden gedempt, maar de
gemeente kon dat nu nog niet doen, evenmin als met de
sloot aan den Westkant, die ook nog niet heelemaal
gemeente-eigendom is. Ook daaromtrent zal overleg
worden gepleegd met de eigeqaars, om te komen tot
demping, want ik stem den heer Muller volkomen toe,
de toestand van die sloot is bijna even erg als van die,
welke nu zal worden gedempt. Wij hebben echter direct
gedaan, wat wij konden doen; wij konden toch alleen
beschikken over gemeente-eigendom, meer konden wij
voorloopig niet doen.
De heer Muller heeft gevraagd of de wijze, waarop
men deze sloot gaat dempen, wel goed is en of Burge
meester en Wethouders wel hebben onderzocht en over
wogen of deze manier van dempen met goeden kleigrond
geen verkeerde gevolgen zal hebben. Deze demping
heeft echter op precies dezelfde wijze plaats als bij zand-
slemping; de sloot wordt eerst uitgegestoken en uitge
graven en van alle losse modder en blabber ontdaan en
daarna wordt er laag voor laag een goede kleilaag in
gestampt. Nu zou men dat niet doen, als er binnen één
of twee weken een straat op moest worden gelegd, maar
als daar in 't laatst van 't jaar of het volgend jaar een
straat wordt gelegd en het blijkt dan, dat de demping
wat meer is ingeklonken dan wanneer de sloot met zanct
was geslempt, dan is het een kleinigheid, om er nog
wat meer grond op te brengen en dan de straat er op
te leggen
De heer Visser: En dan zakt ie weer.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Het klinkt mis
schien iets meer in, dan wanneer men met zand gaat
slempen, dat stem ik toe
De heer Muller: Ik zou er niet graag op bouwen
De heer O. F. de Vries (wethouder)Er is mij door
de deskundigen van Gemeentewerken verklaard daar
is niets geen bezwaar tegen, als wij het zelf in handen
houden en als er maar laag voor laag wordt opgebracht.
Na een half jaar zal het misschien iets meer zijn inge
klonken dan wanneer de sloot met zuiver zand was ge
dempt, maar daar is absoluut geen bezwaar tegen, om
dat er toch straks volgens het uitbreidingsplan een
straat op komt te liggen. Van deskundige zijde was
daartegen geen enkel bezwaar.
Bovendien is het verschil in kosten zoo aanmerkelijk;
het scheelt op dit eind sloot van 60 M. bijna 1800.
en er is mij van deskundige zijde uitdrukkelijk verze
kerd, dat er geen enkel bezwaar tegen deze wijze van
dempen is.
De heer Hooiring: Het was mij natuurlijk ook bekend,
dat de demping langs dien weg op moeilijkheden stuit
in verband met de mede-eigenaren van de sloot en daar
om heb ik dan ook geen voorstel willen maken. Maar
wel meen ik te mogen concludeeren uit de woorden van
den wethouder, dat de ernstige aandacht, waarop ik heb
aangedrongen, bij het college aanwezig is en dat wij
dus redelijkerwijs kunnen verwachten, dat er pogingen
in het werk zullen worden gesteld om in samenwerking
met de eigenaren tot demping van de sloot te komen.
De heer Muller: Wat het laatste betreft, sluit ik mij
bij den heer Hooiring aan.
Wat het dempen zelf betreft, wil ik op het oogenblik
geen voorstel doen om het te doen op de wijze, zooals
aanvankelijk het plan was van den heer Maas, die de
kosten daarvan heeft berekend op 2500.Ik wil dat
voorstel op het oogenblik niet doen, maar als ik wist,
dat dit deel sloot straks moest worden gebruikt om er
huizen op te zetten, stemde ik hier vast niet voor. Als
daar echter eventueel een straat op zal komen te liggen,
is het niet zoo erg, ofschoon ik wel van oordeel blijf,
dat men er straks weer grond zal moeten uithalen, om
dat het weer gaat verzakken. Ik ga nu met het advies
van de deskundigen mee en stem hier voor, maar ik
vertrouw het niet.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake tegemoetkoming in de huur over 1930 van onder
scheidene huurders van gemeentelijke landerijen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij adres ingekomen 15 September van het vorige
jaar, verzochten enkele huurders van gemeentelijke lan
derijen hun in verband met de critieke tijdsomstandig
heden eenige tegemoetkoming in de betaling van de
verschuldigde huurpenningen te verleenen. Een verzoek
van gelijke strekking bereikte Uwen Raad den 17den
October 1930 van M. J. Bottema, te Lekkum, in zijne
hoedanigheid van borg voor zijn broeder J. S. Bottema.
Laatstgenoemd verzoek werd bij Uw besluit van 28
October 1930 in onze handen om praeadvies gesteld.
Wij hebben in onze vergadering over de ingekomen
verzoeken van gedachten gewisseld met den gemeente
lijken deskundige voor de landerijen, die daarbij met
ons van oordeel was, dat in verband met de zeer bij
zondere omstandigheden waarin de huurders van lan
derijen tengevolge van de crisis in het veehouders-
en landbouwbedrijf verkeeren, er inderdaad termen aan
wezig zijn om belanghebbenden in deze eenigszins
tegemoet te komen, door hun eenige verlaging van de
pachtsom te verleenen.
Het wil ons echter voorkomen, dat de hierbe,doe!de
verlaging zich alleen dient te bepalen tot het vorige
jaar. Wij wijzen er met nadruk op, dat ons voorstel van
thans niet inhoudt dat wij ook het volgend jaar met een
soortgelijk voorstel bij U zullen komen. Voor de huur
ders van gardenierslanden kan de vermindering in het
algemeen worden gesteld op 20 van de huursom,
voor de huurders van bouwlanden op 15 en voor de
huurders van landerijen, waaronder de boereplaatsen
begrepen, op 10 Enkele huurders, ten aanzien van
wie bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, komen
niet voor huurverlaging in aanmerking.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten
de pachtsommen voor de gemeentelijke boereplaatsen,
weilanden en bouwlanden, over het huurjaar, dat geheel
of waarvan het grootste gedeelte in 1930 valt, te ver
minderen met ten hoogste 20 van het bedrag over
een vol jaar, het juiste bedrag vast te stellen door Bur
gemeester en Wethouders.
De beraadslagingen worden geopend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1931. 51
De heer Westerhuis: Ik heb niet het woord gevraagd
omdat ik mij wil verklaren tegen dit voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, maar ik heb met zorg porte
feuille no. 23 nagekeken en ik moet zeggen, dat deze
griezelig leeg was. leder heeft het tegenwoordig over
malaise en nu wil ik heel graag gelooven dat door de
huurders op het oogenblik de huur niet kan worden ge
maakt en dat er voor een tegemoetkoming alle reden is,
maar ik betreur het toch dat de Raad geen enkel cijfer
onder de oogen heeft gekregen. Er staat wel in het
voorstel dat Burgemeester en Wethouders hebben ge
confereerd met den deskundige, maar van de argu
menten van den deskundige heb ik niets gezien. Het is
best mogelijk dat Burgemeester en Wethouders het niet
geschikt vinden om daarover in openbare vergadering
te discussieeren, maar dan zou ik willen voorstellen, dat
Burgemeester en Wethouders ons in besloten vergade
ring inlichtingen geven. Willen zij die hier in openbare
vergadering geven, dan is mij dat ook lief, maar ik her
haal, dat ik in de stukken eigenlijk niets heb kunnen
vinden, behalve dan wat wij alle dagen hooren, dat er
malaise is. Ik zou dus graag door Burgemeester en Wet
houders nader ingelicht worden.
De Voorzitter: Ik wil wel even namens Burgemeester
en Wethouders antwoorden. Ik meende, hoewel dat voor
de argumentatie, waarnaar de heer Westerhuis vraagt,
voor de vraag wat voor argumenten Burgemeester en
Wethouders hebben gehad en waarop hun voorstel
steunt, van geen belang is, dat bij de stukken was ge
legd de staat, waar de verschillende verminderingen op
staan. Daar staat op dat deze 20 vermindering krijgt,
die 15 en die 10 maar dat blijkt ook uit dit voor
stel. Die staat is dan ook slechts de uitwerking van een
eventueel hier aangenomen voorstel en daar zal men
dan ook geen argumenten uit kunnen putten, waaróm
dit is voorgesteld; men zal er hoogstens het bedrag der
vermindering uit kunnen zien. Burgemeester en Wet
houders hebben trouwens ook geen ander argument
kunnen bijbrengen en ik geloof dat er ook geen ander
argument bij te brengen is, dan dat deze perceelen zijn
verhuurd in een tijd, toen er van de tegenwoordige
malaise nog geen sprake was en dat nu intusschen de
tijden zijn achteruitgeloopen. Het gaat hier speciaal over
het afgeloopen jaar, het huurjaar 1930, al zullen daar
nog wel een paar maanden van 1931 in vallen; wij heb
ben hier te doen met het boerejaar 1930, dat loopt van
Mei 1930 tot Mei 1931 en in dat jaar is het zoowel voor
de tuinderij als voor het bouwland als voor de gewone
greide een zeer slecht jaar geweest, blijkens de uitkom
sten van verschillende bedrijven en van de centrale
landbouwboekhouding. Burgemeester en Wethouders
wenschten nu daaraan eenigszins tegemoet te komen en
zij meenden dat te moeten doen op gronden van billijk
heid. Eenig ander argument hebben ook Burgemeester
en Wethouders daarvoor niet kunnen bijbrengen en dus
hebben zij dat ook niet in hun voorstel kunnen zetten.
Het is eenvoudig de bedoeling om in verband met de
malaise in den tegenwoordigen tijd de menschen eenigs
zins tegemoet te komen.
De heer Muller: Ik ben het gedeeltelijk met den heer
Westerhuis eens, dat wij moeilijk een oordeel kunnen
vellen, wat de portée van deze kwestie is, maar daar
naast weten wij ook nog niet eens, wat ons dit grapje
kost. Is er misschien in dat opzicht ook iets mede te
deelen en als dat niet in openbare vergadering kan, wil
het college het dan in besloten zitting zeggen
De heer Vromen komt ter vergadering.
De Voorzitter: Het totale bedrag, zooals de staat is
opgemaakt, is ongeveer 3600.a 4000.of, pre
cies uitgerekend, 4034.Het totaal bedrag aan huren
is 36.600.en de betrokkenen krijgen daarvan groo-
tendeels 10 terug, enkelen krijgen 15 en enkelen
20 10 van 36.600.is ruim 3600.en de
verminderingen met 15 en 20 eischen dan nog een
bedrag van 400.meer. Zoodoende wordt het een
totaal bedrag van 4034.
De heer Westerhuis: Ik ben niet erg dankbaar en ook
niet heelemaal voldaan. U hebt wel het een e,n ander
meegedeeld over datgene, wat wij allemaal wel weten,
n.l. dat uit de centrale landbouwboekhouding blijkt, dat
de resultaten van landbouw en veeteelt den laatsten tijd
slecht zijn, maar als wij hier als vertegenwoordigers van
de gemeente bij elkaar komen om te besluiten over wat
hier wordt voorgesteld, dan dienen wij toch, dunkt mij,
met betrekking tot deze menschen te beschikken over
eenig cijfermateriaal.
Nu vraag ik waarom komt het college met deze
cijfers van 10, 15 en hoogstens 20 Is dat voldoende?
En kan ik een antwoord van Burgemeester en Wethou
ders krijgen op deze vraagals deze menschen die
tegemoetkoming krijgen, hebben zij dan allen nog een
behoorlijk bestaan, al is het dan ook maar een beschei
den bestaan En zoo neen, wat is dan de maatstaf ge
weest voor die vermindering met 10, 15 en 20
Ik heb de stukken met zorg nagekeken, maar ik heb
daaromtrent niets kunnen vinden. Er staat alleen dat het
college met den deskundige heeft geconfereerd, maar
meer hebben wij daar ook niets van kunnen lezen.
Ik kan mij voorstellen, dat U in het openbaar de cijfers
niet kunt en wilt geven, maar ik zou U dan willen ver
zoeken, die in besloten vergadering te willen geven. Ik
meen dat de Raad goed doet, zich daarvan op de hoogte
te stellen en niet willekeurig een zeker percentage vast
te stellen. Want dat is dan toch volkomen willekeurig
als wij het alleen doen op grond van wat ons is mee
gedeeld.
De heer IJ. de Vries: Naar aanleiding van één uit
drukking van den heer Westerhuis zou ik wel een kleine
opmerking willen maken. Hij maakt deze opmerking, dat
wij geen cijfers hebben gehad en dat betreur ik óók,
maar hij voegt daaraan toe, dat wij niet de zekerheid
hebben, dat die menschen een bestaan hebben gehad.
Ja, maar dat is iets, waar wij absoluut niet aan kunnen
beginnen om dat den menschen te verzekeren; daarvoor
hebben zij hun risico van het bedrijf, dat is nu eenmaal
het risico van handel en bedrijf. Iemand kan een betrek
kelijk groote boerderij exploiteeren en een buitengewoon
best jaar hebben wat betreft het gemaak, maar hij kan
tegelijk wel zooveel sterfte onder zijn vee hebben, dat
hij meer verliest dan hij heeft gewonnen. Dat is het
risico van handel en bedrijf. Dus als ik een klank hoor
in het betoog van den heer Westerhuis, dat wij niet de
zekerheid hebben, dat die menschen een behoorlijk be
staan hebben gehad, dan zeg ik dat kunnen wij dien
menschen niet verzekeren. Dan zou al het particuliere
risico van het bedrijf aan de gemeente komen als wij
dat systeem volgden, óf de gemeente zou op alle boer
derijen een zetbaas moeten zetten.
Maar wel is het de vraag waarom Burgemeester en
Wethouders voorstellen op de huurprijzen van bouwland
20 terug te geven en op die van tuinen 15
De heer Dijkstra: 't Is net andersom.
De heer IJ. de Vries: O. ik meende dat het 20 was
op het bouwland. Ik stel mij n.l. voor, dat verschillende
huurders, die dit jaar hun bouwland hebben bebouwd
met aardappelen, niet alleen niet een te hooge huur
hebben betaald, maar dat zij daardoor zoo'n jaar heb
ben gehad, dat zij absoluut geen steun noodig hebben,
noch een terugbetaling van huur voor hun bouwland,
omdat de aardappelen behoorlijk goede prijzen hebben
opgebracht, ten minste de consumptie-aardappelen.