56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931. weilanden aan den Lekkumerweg waren tot 5 Maart 1.1. verpacht aan J. Hellinga te Lekkum. Deze is genegen die landen opnieuw voor een tijdvak van 5 jaren te pachten tegen den prijs van 45.per 36% Are. Blijkens het hierbij overgelegde advies van den des kundige voor de gemeentelijke landerijen, met wiens gevoelen wij ons vereenigen, acht deze dit bedrag in de tegenwoordige omstandigheden voldoende, ook in aanmerking genomen dat drie van de vier perceelen nieuw weiland zijn, die nog niet een gewas kunnen geven als van de oudere gronden mag worden verwacht. Behalve de gebruikelijke bepalingen omtrent de ver huring van landerijen achten wij het met het oog op een mogelijke totstandkoming en inwerkingtreding van nieuwe wettelijke bepalingen omtrent de pacht (z.g. Pachtwet) raadzaam, dat in het pachtcontract een clau sule wordt opgenomen, volgens welke de gemeente zich voorbehoudt de pachtovereenkomst hetzij geheel of voor een deel van het verpachte tusschentijds te ontbinden wanneer daaraan een bestemming wordt gegeven in het belang van volkshuisvesting, handel of nijverheid (vergelijk het nieuw voorgestelde art. 1636a van het Burgerlijk Wetboek). Vermits de inlichtingen, welke wij omtrent den pachter met name op het punt van geschiktheid en soliditeit hebben verkregen, gunstig zijn en er niet te verwachten is, dat bij een openbare verhuring een hoogere pacht kan worden bedongen, geven wij U in overweging te besluiten aan Johannes Hellinga, veehouder te Lekkum, voor den tijd van vijf jaren, gerekend te zijn ingegaan 5 Maart 1931 en eindigende 5 Maart 1936, in pacht af te staan de perceelen weiland aan den Lekkumerweg te Leeu warden, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie F nos. 903, 904, 905 en 947, samen groot 4.16.60 H.A. (H3/io X 36% Are), tegen den prijs van 45.per 36% Are per jaar, in totaal voor de som van vijf hon derd tien gulden 510.per jaar en verder onder de overeengekomen voorwaarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Westerhuis Wij hebben de vorige verga dering een voorstel van Burgemeester en Wethouders gehad om een aantal huurders tegemoet te komen in de huur of liever, om hun een schenking te doen over het vorige jaar. In verband daarmee zou ik graag over dit voorstel van Burgemeester en Wethouders iets willen zeggen. Dat is n.l. dit, dat het mij voorkomt, dat het stelsel, dat hier wordt gevolgd, wel eenige critiek ver dient. Ik meende oorspronkelijk, dat de deskundige van de gemeente het bedrag van de pacht vaststelde en dat men daarmee in zee ging, maar uit de considerans van het stuk van den deskundige blijkt nu, dat het eigenlijk een beetje anders gaat en dat hij niet is de deskundige, die het bedrag vaststeltmaar de man, die namens de gemeente onderhandelt en door loven en bieden ten slotte tot een bepaalde pacht komt. Er staat woordelijk in zijn brief „dat eerst na lang over en weer praten het bod van 45.door den heer Hellinga is aan vaard" en er staat verder in dat de pachtsom „flink voldoende is en niet te laag" en dat het weiland, waarop dit voorstel betrekking heeft, „op verre na nog geen goed weiland is". Als ik nu bedenk dat den vorigen keer land is ver huurd aan Jurna voor een bedrag wanneer men de huur van de woning rekent op 6.per week, dus 300.per jaar van 42.per pondemaat, en dat Stienstra 50.per pondemaat betaalt, dan ziet men daaruit, dat er wel eenig verschil is, maar dat is volstrekt onbegrijpelijk voor dengene, die in de beschou wing van den deskundige leest, dat men hier te doen heeft met „op verre na nog geen goed weiland". Ik wil met hetgeen ik hier zeg betoogen, dat mij het stelsel, althans zooals dat naar voren komt in den be geleidenden brief van den deskundige, niet juist toelijkt en wanneer het niet zoo kort dag was, zou ik zeker nog in den Raad met een voorstel komen om hierin wijziging te brengen en b.v. aan Burgemeester en Wet houders willen verzoeken om te overwegen of het niet wenschelijk is de pacht te laten bepalen door de bekende commissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw. Maar omdat het kort dag is, begrijp ik, dat er op dit moment eigenlijk niets meer bereikt kan worden. Ik stel mij echter wel voor, althans als de kiezers ons mandaat vernieuwen, dat er bij de volgende begrooting gelegen heid zal zijn, om over deze kwestie in het algemeen te spreken. Wat dit bijzondere geval betreft, ofschoon het hier gaat over een bescheiden aantal pondematen en het bedrag, waarop deze zaak betrekking heeft, niet bijzonder hoog is, komt het mij toch voor, dat niet aan iederen lezer van de stukken duidelijk is, waarom ver schillen, zooals wij hier aantreffen, bestaan en zeker niet waarom in dit geval dit bedrag is genoemd en gevonden. Ik zou het vrij akelig vinden dat wij een volgend jaar, als wij hier weer bij elkaar zijn, aan dezen huurder weer een gedeelte van de huur zouden moeten terug geven en dat is toch op deze manier niet on mogelijk. Het lijkt mij dan ook toe hoewel men natuurlijk over den economischen toestand geen voor spellingen durft te doen dat het in dit geval zeer zeker beter was geweest dat dit land niet werd ver huurd voor 5 jaar maar b.v. voor 1 jaar, dan kon men er na 1 jaar nog weer op terug komen. Ik wil nu geen voorstel doen omdat, zooals ik al zeg, ik meen, dat dit op dit moment geen effect meer zal sorteeren. We zijn te dicht bij den datum van aan vaarding, misschien is het land zelfs reeds aanvaard. Maar ik heb dit alvast in het midden willen brengen, omdat mij het stelsel, dat de pachtsom niet wordt be paald door den deskundige, maar dat die na lang loven en bieden tot stand komt, niet juist toeschijnt. De heer Dijkstra: Naar aanleiding van het betoog van den heer Westerhuis wil ik wel zeggen dat ik ook veel voel voor zijn eerste gedachte, dat in de toekomst onder de oogen wordt gezien of het niet beter is, de pacht van de landerijen te doen vaststellen in overleg met de pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw. Dat punt kan ik wel ter overweging aan het college aanbevelen. Met één opmerking, die de heer Westerhuis plaatste, dat het hem misschien geschikter voorkwam om dit land eventueel voor 1 jaar te verhuren, kan ik mij niet ver eenigen; als ik het bruut zou zeggen, dan zou ik zeggen: ga het dan maar heelemaal niet verhuren, want land, dat men maar voor één jaar gaat verhuren, daar kan de pachter natuurlijk niets mee. Men kan natuurlijk wel een korter huurtijd aanbevelen met het oog op de schom melingen van de pacht, maar het is een van de grootste nadeelen van den pachter om maar voor een blauwe Maandag op een perceel te zitten. De heer Westerhuis zal het natuurlijk wel anders bedoeld hebben, maar zoo ziet men, er zitten verschillende kanten aan. Wat echter het andere deel van het betoog van den heer Westerhuis betreft, ja, ik wil daar nu niet over uitweiden, maar daar voel ik ook wel voor en ik wensch ook in de aandacht van het college aan te bevelen om die gedachte te onderzoeken. De Voorzitter: Ik wil dit antwoorden, dat Burge meester en Wethouders graag over de kwestie, of de pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw hierin gekend of gemoeid zal worden, zullen denken. Ik wil er echter direct bij zeggen, of daardoor de huurders een lageren huurprijs zullen krijgen te be talen, is een tweede kwestie. Verder wil ik even opmerken, dat de zaak hier toch iets anders is dan met Jurna. Bij die verhuring betrof Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931. 57 het een perceel, dat wel vrij was van huur, maar dat Hellinga toch altijd in huur gehad had en het was alleen door verkoop van de perceelen, dat hij ze vermoedelijk kwijt zou raken. Wij meenden dus Hellinga een genoe gen te doen door hem eerst in de gelegenheid te stellen de perceelen weer te huren en toen is de deskundige naar hen gegaan, eigenlijk niet officieel maar officieus, om hem een bod te laten doen. Was het land gewoon te huur aangeboden, dan zouden wij niets met hem te maken hebben gehad; dan had men verder den huurprijs kunnen bepalen en dan was de verhuring in de krant gekomen en had men gegadigden gevraagd. Dat heeft het college echter niet gewild ter wille van Hellinga, omdat hij de afgaande huurder was, zij het dan ook van een anderen eigenaar. De deskundige is dus eerst naar hem toe gegaan en toen heeft niet de deskundige maar Hellinga zelf 45.geboden. De deskundige acht die huur zeer voldoende en hij stelt voor om de perceelen aan Hellinga te verhuren. Het is hier dus eenigszins anders gegaan dan bij de verhuring aan Jurna en het is dus ook iets anders dan de heer Westerhuis het voorstelt. Er komt nog bij de moeilijkheid volgens den heer Westerhuis dat Hellinga huurt voor 5 jaar. Wanneer echter blijkt, dat de toestand zich over 2 jaar of des noods over 3 jaar herstelt, dan zal bij dien herstellenden toestand een pachtsom van 45.per pondemaat voor land onder de rook van Leeuwarden want wij weten allen dat dergelijk land méér doet dan land in de vlakte van Friesland voor de laatste huurjaren zelfs aan den lagen kant zijn. Dat is het risico, dat men aanvaardt bij het aangaan van een pacht voor 5 jaar. Het is daar tegenover ook mogelijk, dat de toestand nóg slechter wordt en dat zelfs een pachtsom van 45.over 3 jaar nóg te hoog is, maar zooals ik zei, de mogelijkheid be staat ook, dat over 3 jaar de huurder zegtik héb er gelukkig nog 2 jaar aan. Die mogelijkheid bestaat ook; dat risico heeft hij en dat risico hebben wij, maar hij heeft toch altijd iets minder risico dan wij, omdat ook altijd nog de mogelijkheid bestaat, dat de Raad er, als het noodig is, 5 of 10 af doet, terwijl hij er bij herstel van den toestand niets bij doet. Dat doen de pachters niet. De kwestie van het vaststellen van de huren door de Pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw willen Burgemeester en Wethouders graag onder de oogen zien, maar of dan zal blijken dat wil ik er direct bij zeggen dat de huren in doorsnee lager zullen worden, dan zij de laatste jaren geweest zijn, zal dan moeten blijken. Dat is moeilijk vooruit te zeggen, maar ik zou wel zeggen dat, als het zoover kwam, de Raad dan ook zou moeten zeggen: wij leggen ons neer bij de taxatie van de Pachtcommissie. De heer H. de Boer: Het doet mij genoegen, dat op het oogenblik ook uit den Raad een drang komt, om op deze wijze den pachtprijs te doen vaststellen. Hoewel ik daar uit den aard der zaak op het oogenblik niet dieper op wil ingaan, wil ik toch ook getuigen, dat het mij verwonderd heeft, dat het college van Burgemeester en Wethouders ook vroeger niet reeds met voorstellen in dien geest naar voren is gekomen De heer IJ. de Vries: En U is pas uit het college De heer H. de Boer: Ik wil alleen vaststellen, dat, als een dergelijk voorstel niet gekomen is, dit niet kan heb ben gelegen aan de aanwezigheid van sociaal-demo craten in het college, omdat die altijd op dat standpunt hebben gestaan. De heer Vromen vraagt het woord. De Voorzitter: Toch over de verhuring van weiland aan Hellinga De heer Vromen: Ja zeker, mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van de laatste opmerking van den heer De Boer. Dan betreur ik het wel, dat de Raad nooit ge merkt heeft aan de Sociaal-Democratische leden in het college, dat zij ook in het college uiting hebben gegeven aan hun opvatting in dezen. Dank U wel. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om een perceel open grond ten Zuiden van de Delistraat te bestemmen voor uitgifte in erfpacht en tot vaststel ling van rooilijnen voor de op dat terrein te stichten gebouwen. Dit voorstel luidt als volgt Bij het dezerzijdsche voorstel van 10 December 1925 (Handelingen 1925, blz. 390) in zake den aanleg o. m. van straten ten Oosten van den Weg naar Cambuur en ten Noorden van het Vliet werd medegedeeld, dat een op het voorloopige uitbreidingsplan aan de Oost zijde tusschen de bouwblokken ontworpen plantsoen, in afwachting van de nadere bestemming daarvan in ver band met verderen plantsoenaanleg in die omgeving, aanvankelijk open zou blijven liggen. Uwe Vergadering heeft zich in hare zitting van 22 December 1925 hier mede vereenigd. Nu sindsdien het ontwerp-uitbreidings- plan is herzien en dit voor deze stadswijk voldoende open ruimte bevat naar alle waarschijnlijkheid zal binnen afzienbaren tijd een voorstel tot het aan leggen van een sportpark aan de Oostzijde' van de stad aan de orde komen meenen wij, dat de tijd is aangebroken om aan het bovenbedoelde terrein, dat gelegen is aan de Delistraat, een bestemming te geven. Naar ons oordeel is het met het oog op het bovenstaande niet wenschelijk dezen grond tot plantsoen te be stemmen; veeleer eigent het terrein zich voor den bouw van woningen. Met name zouden wij op het terrein dat daartoe, zooals gebruikelijk is, in erfpacht ware uit te geven een z.g. open bebouwing willen zien toegepast, in dien zin, dat in den regel niet meer dan twee woningen aan één blok worden gebouwd en met behoorlijke ruimte tusschen de blokken onderling. Op de hierbij overgelegde teekening is dit denkbeeld nader uitgewerkt. Indien Uwe Vergadering zich hiermede ver- eenigt, hopen wij te zijner tijd voorstellen tot uitgifte van grond aldaar bij U aanhangig te kunnen maken. Voorts dienen thans ook de rooilijnen voor de be bouwing van het terrein te worden vastgesteld. Wij geven U derhalve in overweging te besluiten a. te bestemmen voor uitgifte in erfpacht, ter be bouwing volgens de z.g. open bebouwing, het perceel open grond gelegen ten Zuiden van de Delistraat, op de hierbij behoorende teekening nader aangegeven b. als rooilijnen voor de op het onder a bedoelde terrein te stichten gebouwen vast te stellen de op de mede bij dit besluit behoorende teekening getrokken zwarte lijnen. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik kan mij niet heelemaal met dit advies vereenigen. Indertijd is dooi den Raad aangenomen om dit gedeelte voor plantsoen te bestemmen en nu staat er wel in den Raadsbrief, dat volgens het nieuwe uitbreidingsplan daar in de buurt een sportpark zal komen met stadion, maar ik voor mij zie daarin geen reden, om dit terrein, dat zich zoo uit stekend leent om daarop een plantsoen te stichten, te gebruiken voor huizenbouw. Men zegt nu dat hier een groot park zal komen, maar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 3