Ik geloof dan ook dat het argument van mevrouw Buisman, dat er niet genoeg open ruimte en niet genoeg groen in dat deel van de stad is, niet opgaat. 60 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931. echter dat, als zij dat deel van het uitbreidingsplan had nagegaan, zij dat niet naar voren zou hebben gebracht. Wanneer men op het oogenblik het uitbreidingsplan bekijkt, dan ziet men, dat daar een ruime open be bouwing zal komen, ruimer dan in eenig ander deel van de stad is geprojecteerd. In de directe nabijheid van dit terrein, n.l. een 30 M. daarvan af, is een groot sport park geprojecteerd van ruim 9 H.A. en vlak bij de nieuwe school is een park geprojecteerd van 4/2 H.A. Zooals de teekening er thans uitziet, moet men de con clusie trekken, dat geen stadsdeel een zoo ruime open bebouwing heeft als hier het geval zal zijn. De tweede spreker, de heer Muller, heeft gevraagd, of Burgemeester en Wethouders een pertinent antwoord kunnen geven op de vraag, of het vast staat, dat direct in die omgeving een park of een sportpark komt. Dat kan straks alleen de Raad doen, alleen deze kan daarop een pertinent antwoord geven. Ik kan alleen dit zeggen, dat de plannen voor den aanleg van een sportpark bij Burgemeester en Wethouders in zeer verren staat van voorbereiding zijn, vooral met het oog op de werk verruiming en dat die plannen binnenkort zullen worden ingediend, ten minste, dat aan den Raad de plannen zullen worden voorgelegd om een principieele beslissing te nemen, waarna zij dan verder kunnen worden uitge werkt. Den heer Hofstra heb ik, wat betreft de belofte, die in 1925 en 1926 zou zijn afgelegd, al beantwoord. De heer Vromen heeft, dunkt mij, een zeer eigen- I aardig punt naar voren gebracht en een klank laten hooren, die hier nog niet in den Raad is gehoord, n.l. dat er ten opzichte van het uitbreidingsplan geen vaste lijn aanwezig is. Mij dunkt juist, dat dit voorstel, waar mee Burgemeester en Wethouders bij den Raad komen en dat slechts een geringe afwijking omvat van het voorloopige uitbreidingsplan, reeds bewijst, dat Burge meester en Wethouders het met het concept-uitbreidings plan zeer ernstig nemen. Anders toch hadden zij zich wel in het geheel niet kunnen storen aan de teekening. Ik ben het absoluut met den heer Vromen eens, dat wij het zooveel mogelijk moeten bespoedigen, dat het uitbreidingsplan door den Raad wordt vastgesteld, maar ik heb het al meer gezegd, er wordt op het oogenblik druk aan gewerkt en er is zelfs al een speciale teekenaar aangesteld, die de noodige teekeningen maakt. Als het heelemaal is uitgewerkt, dan kan het oogenblikkelijk worden vastgesteld. Maar juist, nu het nog niet is vast gesteld, houden Burgemeester en Wethouders zooveel mogelijk vast aan het voorloopig uitbreidingsplan; dat bewijst, dat zij daarvan niet willen afwijken, tenzij daarvoor eenige reden is. Een vaste lijn wordt dus wel degelijk gevolgd. Dan heeft nog de heer IJ. de Vries de kwestie van den grondprijs naar voren gebracht. Die zaak is ook in het college besproken toen dit besluit is genomen. Die kwestie is dus wel degelijk onder de oogen gezien; juist omdat wij weten, dat er bij open bebouwing bij elk huis meer grond noodig zal zijn, hebben wij in het college gezegd, dat wij bij het bepalen van den erfpachtsprijs met die factor rekening zouden moeten houden. Er is nu nog geen grondprijs vastgesteld, maar er is wel direct in het college naar voren gebracht, dat er bij het vaststellen van den grondprijs rekening zal moeten worden gehouden met de open bebouwing. Ik meen hiermee de voornaamste punten te hebben beantwoord. Mevrouw BuismanBlok WijbrandiHet antwoord van den wethouder heeft mij niet heelemaal bevredigd. Ik wil best gelooven, dat er in den loop van den tijd een open bebouwing zal komen aan dien kant van de stad en meer open ruimte en groen en ik ben er ook wel van overtuigd, dat er wel een sportpark en een stadion zal komen, maar dat is toch heel iets anders dan een plantsoen. Open bebouwing hebben wij ook wel aan den Westkant van de stad, aan den Harlingerstraatweg hebben wij ook een z.g. open bebouwing en wij hebben daar op meer plaatsen wel lucht en water en land en toch zijn daar parken, die niet alleen in een behoefte voorzien, maar die m. i. ook de stad enorm verfraaien. Ik zie werkelijk geen reden, waarom dit stuk land, dat m. i. is aangewezen voor een plantsoen, moet worden bebouwd. Op het nieuwe uitbreidingsplan staat het ook aangegeven als plantsoen en de teekening. daarvan maakt ook niet den indruk: wat komen daar een plant soenen. Dit terrein ligt er voor om plantsoen te worden tusschen die huizenzee, zooals de wethouder zegt. Dat er verderop een meer open bebouwing komt, juich ik van harte toe, maar dat is voor mij geen reden, om dit terrein te bebouwen. Ik voel het absoluut noodzakelijk, dat er aan dien kant van de stad meer plantsoenen komen. Wat daar op den duur zal komen, wil ik graag gelooven, ofschoon ik daar ook wel eenigszins sceptisch tegenover begin te staan, nu ook dit terrein, dat toch ook op het voorloopig uitbreidingsplan staat aangegeven als plantsoen dat staat ook in den Raadsbrief zal worden bebouwd. Ik sta daar wat sceptisch tegenover, maar ik geloof toch dat inen in geen geval later zal zeggen dit plantsoen heeft geen zin. Ik blijf het dan ook betreuren, dat dit terrein bebouwd zal worden ik zie de noodzakelijkheid daarvan niet in. De heer Muller: Ik heb na het antwoord van den wet houder feitelijk geen reden meer om deze zaak nog nader te bespreken, maar de heer IJ. de Vries noopt mij, om nog een paar woorden te zeggen. Inderdaad is het juist, zooals de heer IJ. de Vries zegt, dat ik er indertijd een groot voorstander van was, om dit terrein te reserveeren voor plantsoen. Maar wij wisten toen nog niet, wat wij nu wèl weten. Wij hebben nu van den wethouder gehoord, dat op een afstand van 30 M. zoo'n groot terrein wordt gereserveerd voor sport park. En nu is het zeer zeker waar, dat de heer IJ. de Vries ook heeft gezegd, dat hij liever had dat het groen werd, dan dat het een sportpark werd, maar als ik goed ben ingelicht, dan kan de heer De Vries tevreden wezen, want dan komt er een belangrijk stuk bij, dat groen wordt gehouden, met banken. Het zal dus misschien den heer IJ. de Vries inderdaad meevallen, als hij aanstonds ziet, hoe het sportpark wordt geprojecteerd. Als dat inderdaad juist is, wat Burgemeester en Wet houders ten opzichte van deze zaak van plan zijn en daarop mogen wij vertrouwen dan ben ik inderdaad van oordeel, dat dit terrein tusschen de woningen in gevoeglijk op de wijze, zooals door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, kan worden bebouwd. Ik ben van oordeel dat, als het daar een gesloten be bouwing zou worden, zoodat het terrein dus heelemaal zou worden volgebouwd, het een mislukking zou wor den. Maar als het gebeurt op de wijze, zooals Burge meester en Wethouders van plan zijn, met eenige hoo rnen aan den kant, dan kan het inderdaad een heel aar dig geheel worden. En ik veronderstel dat degenen, waarvoor hier nu ook wordt gesproken en aan wie in dertijd een bepaalde belofte zou zijn gedaan, waarna ze zijn gaan bouwen, misschien zelfs wel over een paar jaar tot de conclusie zullen komen, dat het voor hun woningen beter en meer gewenscht is, dat dit voorstel is aangenomen, dan dat er een plantsoen was gekomen. De heer Hofstra: In de eerste plaats ben ik niet be vredigd door het antwoord van den wethouder. Ik heb het zoo aangevoeld en ik sta nog op hetzelfde standpunt, als door den Raad voorloopig is aangenomen, n.l. om dit terrein te bestemmen voor plantsoen. En in de ver gadering van 25 Mei 1926 heeft de toenmalige wethou der aan de menschen, die daar grond in erpacht hebben ontvangen, een belofte gedaan, dat daar een plantsoen zou worden aangelegd. Ik voel dat nog zoo aan; men is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931. 61 zedelijk gebonden aan de belofte, dat daar een plantsoen zal komen en ik zal daarom tegen het voorstel van Bur gemeester en Wethouders stemmen. De heer Dijkstra: Ik zou deze korte opmerking willen maken. Ik hoor met groote belangstelling, dat men thans van de overzijde ook gaat betoogen voor den aanleg van plantsoenen. Dat kan te pas komen bij de voorstel len, die nog komen. Ik kan mij in dit geval met het voorstel van het college wel vereenigen, omdat dit heel iets anders is dan een gewone gesloten bebouwing. Men houdt hier een betoog voor kleinere plantsoenen, maar ik meen dat daarvan ook wel iets overblijft bij deze be bouwing, omdat dit heel iets anders is dan een huizen complex zonder meer. Maar ik hoop dat, als het college straks komt met een plan voor een flink sportpark en daar wil ik ook onder verstaan, dat daar ook een behoorlijke beplanting bij komt en dat het niet eenvoudig een kale vlakte is dat dan ook het college zal kunnen rekenen op de steun van hen, die nu zoo ijveren voor dit plantsoen. Ik meen dat zoo'n sportpark een aanwinst voor de stad zal zijn en ik hoop dat het binnen betrekkelijk korten tijd tot stand zal komen. De heer Terpstra: Ik was niet van plan het woord weer te vragen, maar naar aanleiding van een uitdruk king van den heer Dijkstra, moet ik dat toch doen, om dat hij de conclusie trekt, dat wij hier ijveren voor plant soenen. Dat ligt gansch niet in onze bedoeling, ten minste niet in de mijne. Maar wat wèl in mijn bedoeling lag, is om achter de waarheid te komen, of er indertijd een belofte is gedaan, ja of neen De heer Dijkstra: Dat is niet van zooveel belang De heer Terpstra: Dat is juist van zeer groot belang De heer Muller: Dat had U toch uit de stukken kunnen zien De heer Terpstra: Ja, ik beschik niet over de hersen kas van den heer Muller De heer Muller: Die is tamelijk goed, hoor De heer Terpstra: Daar spreek ik niet over; als ik daarover ging oreeren, dan was ik nog niet klaar. Daar gaat het niet om en voor mij is het ook niet de vraag of daar een sportpark komt met plantsoen of wat dan ook, maar het gaat bij mij over de vraag of er een be lofte is gedaan, ja of neen. Nu heeft de wethouder wel enkele inlichtingen gegeven, maar die inlichtingen zijn van dien aard, dat zij mij niet bevredigen. Als ik het voorstel, dat voor ons ligt, goed lees, dan maakt dat op mij dezen indruk men heeft indertijd gedacht daar een plantsoen aan te brengen, men wist echter nog niet op welke wijze en hoe en daarom staat er ook in de stuk ken, dat men toen heeft gezegd wij zullen daar latei- definitief over beslissen. Als de zaak zoo is, dan maakt het voorstel verder op mij den indruk, dat het tot die definitieve beslissing, waarop men de menschen 5 of 6 jaar heeft laten wachten, nu gekomen is, nu men bekend is met het nieuwe uitbreidingsplan en nu dat nieuwe uitbreidingsplan bestaat. Men meent nu op goede gron den dat geloof ik voorwaar en zeker dat het beter is, daar geen klein park of plantsoen aan te leggen, maar op een andere plaats. Welnu, laat men dat dan eerlijk zeggen; elk mensch is voor verandering vatbaar en dus ook het college van Burgemeester en Wethouders. Dat is gelukkig heelemaal geen schande. Als men dus nu de zaak zoo inziet, dat het beter is, daar geen plantsoen aan te leggen, laat men dat dan ridderlijk erkennen. Maar ik blijf er bij dat degenen, die daar gebouwd hebben, dat in den loop der jaren hebben gedaan in de veronderstelling, dat daar een parkje zou komen. Dat valt niet te ontkennen De heer Tiemersma: Op eigen risico De heer Terpstra: Ja, maar een risico, dat het gevolg is van een belofte, die is gedaan. In de ingezonden stukken is daar ook op gewezen. Ik spreek hier dus niet over het al of niet aanleggen van parken, maar een belofte is mij ontzettend veel waard. De heer IJ. de Vries: Naar aanleiding van het betoog van den heer Dijkstra wil ik opmerken, dat ik geloof, dat er van dezen kant meerdere malen is aangedrongen op het aanleggen van een plantsoen in het Oosten van de stad. Dat is meerdere malen gebeurd, maar dan is er over het algemeen op deze wijze op geantwoord Er wordt niet ontkend, dat op dit moment het Oosten van de stad misdeeld is, maar het komt in orde, het komt secuur in orde, want naast Patrimonium zijn wij van plan niet alleen een behoorlijk sportterrein maar ook een behoorlijk plantsoen te leggen en in elk geval komt er langs de heele Potmarge een prachtig mooi plantsoen met een wandelweg, enz. Het komt dus in orde. Nu is er wel eens aangedrongen op het leggen van een kleiner plantsoen op den weg, die vroeger bestemd was voor de tram, dus een breeder spoorbaan te maken en daar een plantsoen op te leggen, maar dat is alles verschoven. Nu is het eigenaardige hier en het blijkt ook uit den Raadsbrief dat de Raad altijd heeft gemeend, dat hier een plantsoen zou worden aangelegd. Daarom heb ik den heer Muller daaraan herinnerd; hij zegt dat zijn hersenkas heel goed in orde is, maar het schijnt toch dat hij vergeten heeft, dat hij meermalen heeft aange drongen om dat plantsoen aan te leggen. Het staat ook in den Raadsbrief dat aanvankelijk het plan was, dat daar een plantsoen zou komen en ik meen daarom, dat de Raad moreel verplicht is, daar een plantsoen aan te leggen. Nu zegt de heer Dijkstra als gij zoo'n groot voor stander zijt van plantsoenen, kom dan met voorstellen omtrent het andere. Ja, maar dat is misschien tien maal zoo duur als dit. Dit plantsoen zal misschien met 5000.in orde zijn te krijgen en, ik ben straks geen lid van den Raad meer, zoodat ik er niet meer mee over kan beslissen, maar dan mag de Raad wel bedenken, dat, als hij nu voor 5000.klaar kan komen, er dan aan het andere terrein vast wel 50.000.zal moeten worden besteed. Dat bedrag kunnen wij dan beter nog even op rente zetten. De VoorzitterIk wil de verdediging van Burge meester en Wethouders nog wel even aanvullen, omdat ik ook destijds de zaak heb meegemaakt. Naar mijn oordeel is er noch door den Raad, noch door Burge meester en Wethouders ooit een beslissing genomen, dat dit terrein plantsoen zou worden. Die beslissing is niet genomen. Op het oorspronkelijke uitbreidingsplan niet op dit, dat nu bestaat, maar op het plan, dat daarvóór was stond dit terrein aangegeven als plantsoen oorspronkelijk stond het terrein dus op het uitbreidings plan geheel aangegeven als plantsoen, maar op het nieuwe plan staat het slechts voor de helft als plant soen geprojecteerd. Toen men het eerst over de plannen hier sprak, was deze grond met groene kleur aangegeven, evenals daar dichtbij ook een stuk grond groen was geprojecteerd. Burgemeester en Wethouders hebben er echter nooit voor gevoeld, om daar een plantsoen aan te leggen en vandaar dat zij destijds hebben getracht de beslissing daaromtrent tegen te houden. Ook de Raad heeft nooit positief verder iets gedaan met betrekking tot plantsoen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 5