7ö Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1931.
zoodat er geen voldoende gegadigden komen, dan zal
er, ook al mocht er een enkele gegadigde komen, toch
nader over beslist moeten worden. Daarom stellen
Burgemeester en Wethouders voor, ten minste ik per
soonlijk want Burgemeester en Wethouders hebben
dit niet besproken om dit adres aan te houden tot
de eventueele uitslag van de advertentie bekend is. Dan
kan worden nagegaan of het mogelijk is, dit terrein uit
te geven op de manier, zooals door den Raad is beslist
en blijkt dat niet mogelijk, dan zal er toch nader over
moeten worden besloten.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra: Ik vraag het woord, omdat ik
feitelijk voorloopig althans niet met Uw voorstel
kan meegaan. Het was mij bekend, dat er een adres
was ingekomen van 38 personen en naar aanleiding van
dat adres heb ik van morgen de moeite genomen, de
zaak nog eens ernstig te onderzoeken. Ik ben daarbij
tot de conclusie gekomen, dat deze zaak mij hoe langer
hoe duisterder wordt, in plaats van helderder en daarom
zou ik graag voorstellen dit adres naar Burgemeester en
Wethouders terug te sturen om praeadvies. Zooals U
voorstelt, hangt de zaak af van toevallige omstandig
heden en het is mij er om te doen om voldoende licht
te krijgen met betrekking tot deze zaak.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik heb van U
begrepen, mijnheer de Voorzitter, dat bij het voorstel,
dat U doet, dit adres toch in elk geval weer in behan
deling komt. Het wordt alleen maar aangehouden. Als
dat het geval is, kan ik daar volkomen in meegaan.
De heer Vromen: Ik voel toch een groot verschil
tusschen hetgeen door den heer Terpstra wordt voor
gesteld en den steun, dien mevrouw Buisman geeft aan
Uw voorstel. Want er zit toch ten slotte een groote
kloof tusschen beide voorstellen. Ten slotte is toch de
wijze, waarop U het voorstelt waarmee ik niet wil
zeggen, dat de zaak zoo niet is deze wanneer er
zich werkelijk gegadigden voordoen om het terrein te
bebouwen op de wijze, zooals Burgemeester en Wet
houders aan den Raad hebben voorgesteld en zooals
de Raad ook heeft aanvaard ai is de zaak ten slotte
niet in finesses in den Raad geweest, maar is hier alleen
maar besloten het terrein voor open bebouwing uit te
geven dan zal de zaak vrij logisch gaan, want dan
zal, volgens U, zonder meer de consequentie van het
Raadsbesluit moeten zijn, dat het terrein wordt bebouwd
en dat dan het adres ter zijde wordt gelegd. Dat is
Uw voorstel, terwijl de heer Terpstra meent, dat dit
adres op zichzelf voldoende reden is om nog eens de
overwegen, of het vorige besluit wel juist is. Er is dus
een groot verschil. En zelfs al zou er op het oogenblik
geen gegadigde zijn, het is toch niet uitgesloten ik
begrijp hier ook de groote haast niet dat er misschien
over eenige maanden of over een half jaar wèl gega
digden zijn en dan dient de Raad toch voldoende klaar
te zijn om te weten wat de portée van deze zaak is.
Daarom dient de Raad zich over dit adres op zichzelf
te beraden of hij zijn besluit zal herzien of dat hij het
terrein zal beschikbaar stellen voor bouwterrein. Nu is
er tusschen de uitreiking van de agenda voor deze ver
gadering en de vergadering zelf betrekkelijk weinig tijd.
althans in zekeren zin een ongunstige tijd geweest om
de stukken te bestudeeren en het is voor mij persoonlijk
dan ook heel moeilijk om deze zaak juist en precies
te beoordeelen.
Zonder nu het voorstel van de>n heer Terpstra te
ondersteunen, om dit adres om praeadvies te zenden
waar ik evenwel geen bezwaar tegen heb zou ik het
toch op prijs stellen, waar ik niet den tijd heb gehad
om deze zaak te onderzoeken, om dit adres op zichzelf
als zoodanig in de volgende vergadering weer aan de
orde te doen stellen, het zij met of zonder praeadvies.
De Voorzitter: Dus, U doet een voorstel tot uitstel
De heer Vromen: Ja, tot aanhouding, maar ik laat
daarbij de keuze aan Burgemeester en Wethouders of
zij er de voorkeur aan geven praeadvies uit te brengen.
Ik heb daar absoluut geen bezwaar tegen.
De heer Tamminga: Ik zou het op prijs stellen wan
neer over deze zaak praeadvies werd uitgebracht. Wij
hebben hier een adres, geteekend door een betrekkelijk
groot aantal personen, die meenen in hun belangen ge
schaad te worden en ik acht het zeer gewenscht, dat dit
nauwkeurig wordt onderzocht. Dat kan langs dien weg
gebeuren, maar dat gebeurt niet, als volgens het voor
stel van den Voorzitter wordt gehandeld en als het van
bijkomstige omstandigheden afhangt, hoe er op dit adres
wordt beslist. Mij dunkt, dat deze menschen er recht
op hebben, dat aan hun bezwaren behoorlijk aandacht
wordt geschonken en daarom stel ik er prijs op, dit
adres in handen te stellen van Burgemeester en Wet
houders om praeadvies. Dan kan de zaak serieus worden
onderzocht en zullen wij kunnen beoordeelen, waar de
betrokkenen recht op hebben.
De Voorzitter: Ik kan wel antwoorden, dat ik per
soonlijk geen bezwaar heb, om dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies.
Dat komt waarschijnlijk ongeveer op hetzelfde neer als
het voorstel, dat ik heb gedaan, maar ik zou eigenlijk
niet weten wat Burgemeester en Wethouders nog moeten
praeadviseeren. Den vorigen keer is er een besluit
genomen, nadat verschillende leden hebben gezegd,
wat wij nu ook hooren van de bewoners: dat deze grond
is bestemd geweest voor plantsoen en dat men zijn huis
daar heeft gekocht onder de voorwaarde neen, dat
is het woord niet maar dan in de sterke gedachte,
dat daar een plantsoen zou komen.
Burgemeester en Wethouders hebben toen ontkend,
dat positief zou hebben vastgestaan, dat daar een plant
soen zou komen. Ik heb dat toen nog hiermee verdedigd:
indien dat vast stond, dan zou wel eens bij de begrooting
uit den Raad de vraag zijn naar voren gekomen: wanneer
komt dat plantsoen daar en hebben Burgemeester en
Wethouders daarvoor geen geld noodig Het terrein
heeft daar jaren open gelegen, zonder dat iemand er
zich iets van heeft aangetrokken. Was het voor plant
soen bestemd, dan was daarvoor alleen noodig geweest
het maken van paden, het leggen van graszoden, het
planten van boomen en het aanleggen van perken.
Waarom zou men dat dan zoo lang hebben laten
wachten Men heeft dit terrein juist zoo lang open
laten liggen, omdat feitelijk de bestemming niet vast
stond.
Nu mag het waar zijn, dat sommige bewoners zich
gedupeerd achten, maar ik vermoed, dat zij lang niet
allen in rechtstreeksch contact met de gemeente zijn
geweest; ik vermoed dat heel veel van de tegenwoor
dige bewoners zich beroepen op hetgeen hun is gezegd
door dengene van wien zij hun huis hebben gekocht,
dus van iemand die zelf wel of misschien ook nog niet
eens met de gemeente in contact is geweest. Op welke
voorwaarden nu deze bewoners hun huizen hebben ge
kocht van den bouwer of van een ander, is iets, waar
wij absoluut buiten staan. De vraag is slechts deze, of
wij bij de uitgifte van bouwterrein in die omgeving de
bouwers in den waan hebben gebracht, dat daar een
plantsoen zou komen. De tegenwoordige bewoners
mogen in de meening verkeeren, dat daar een mooi
plantsoen zou komen, maar men weet hoe het bij allen
verkoop gaat; het gaat als in eiken winkel, de koopwaar
wordt smakelijk gemaakt, als iemand iets wil koopen.
Hoe dus den bewoners de huizen zijn verkocht, staan wij
buiten; het is maar de vraag: heeft de gemeente
besloten, dat daar een plantsoen zou komen? Het eigen
aardige is toch ook, dat er steeds van een „ontworpen"
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1931.
77
plantsoen is gesproken. Heel oorspronkelijk is het wel
de bedoeling van den dienst van Gemeentewerken ge
weest dat geef ik direct toe -om voor te stellen
daar een plantsoen aan te leggen; toen de verkaveling
is gemaakt, is daarop een plantsoen geprojecteerd, al
thans er is een vierkant stuk grond besloten door 4
straten voor open gelaten, maar een besluit daartoe is
door den Raad nooit genomen. Het is eenvoudig een
idee van Gemeentewerken geweest: het zou wel aardig
zijn, als daar een plantsoen kwam. Waarom is dat idee
nu ineens weg? Omdat het de bedoeling was, dat daar
misschien in de toekomst iets anders zou komen. Men
moet niet vergeten, de heeie zaak speelt ten slotte voor
al eenige jaren terug; zij is niet van recenten datum,
maar al van ongeveer 1926 of 1925, omdat toen in dien
tijd zeer sterk naar voren kwam het maken van een j
plantsoen in dat gedeelte van de stad. Ongeveer tegelijk
met dat plan kwam echter ook naar voren het maken
van een wandelpark, in plaats waarvan op het oogen
blik de Raad misschien t. z. t. een voorstel zal kunnen
verwachten tot het maken van een sportpark. Welnu,
toen dat idee van het wandelpark opkwam, heeft men
gezegd: dan is het toch te gek om daar ook een plant
soen te maken.
Den vorigen keer hebben de heeren ook hun bezwaren
namens de bewoners naar voren gebracht en toen heb
ik ook ongeveer hetzelfde gezegd. De Raad is daarop
meegegaan met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders en nu er uitvoering is gegeven aan dat voor
stel, zegt de heer Terpstra ik zou toch wel precies
willen weten, hoe de zaak in elkaar zit. Ik geloof echter
dat Burgemeester en Wethouders het eerlijk gezegd,
niet beter kunnen zeggen; misschien dat het wel met
iets mooiere woorden kan worden gezegd en men kijkt
de zaak dan natuurlijk nog eens extra na, maar de con
clusie van het gedrukte stuk kan, dunkt mij, toch niet
anders zijn.
De heer Vromen stelt aanhouding voor en wil er den
volgenden keer nog eens over praten. Dan zijn wij nog
even ver als nu, maar misschien dat er dan gegadigden
zijn voor het terrein en nu was mijn idee, dat er dan een
beslissing werd genomen of men het terrein dan zou
uitgeven voor open bebouwing of voor iets anders of
dat men het weer zooveel jaren renteloos zou laten
liggen.
Handhaaft de heer Vromen zijn voorstel tot aanhou
ding
De heer Vromen: Ja.
De Voorzitter: Dan zal ik dat voorstel, als zijnde van
de verste strekking, het eerst in stemming brengen.
De heer O. F. de Vries (wethouder)'t Is jammer,
dat wij als college hierover niet hebben gesproken, maar
ik voel in deze omstandigheden, nu ik het adres nog
eens onder de oogen krijg, toch wel iets voor prae
advies. Daar staan enkele beweringen in, die wel direct
weersproken kunnen worden, maar waarvan ik het toch
ook van belang acht, dat zij in het publiek worden be
sproken. Er staat o. a. in het adres, dat de kosten van
het plantsoen op den erfpachtsprijs van het omliggende
terrein zijn omgeslagen of daarin zijn verdisconteerd.
Mij dunkt toch, dat dit in een gedrukt stuk, dus in een
praeadvies, moet worden weersproken. Ik voel er dus
alles voor, dat Burgemeester en Wethouders de zaak
nog eens onder de oogen zien; wij hebben dan ten slotte,
als het praeadvies is uitgebracht, de meening van Bur
gemeester en Wethouders zwart op wit en dan kunnen
meteen ook de hier genoemde beweringen worden recht
gezet of weerlegd. Ik voel dus wel iets voor praeadvies.
De heer Vromen: Dan trek ik mijn voorstel in ten
gunste van dat van den heer Terpstra.
De heer Botke: Naar aanleiding van wat hier is be
sproken, zou ik ook wel een enkel woord willen zeggen.
Ik zou dan de zaak toch nog even verder willen door
voeren dan de heer Terpstra, ik wilde dan in verband
met het praeadvies, dat aan Burgemeester en Wethou
ders wordt opgedragen, voorloopig de uitgifte in erf
pacht van dit terrein opschorten. Anders heeft prae
advies misschien geen zin en zal dit geen resultaat kun
nen hebben; als Burgemeester en Wethouders op de
advertenties, die zij geplaatst hebben, het terrein even
tueel gaan uitgeven, is het toch verloren, dan is prae
advies verder overbodig. Ik zou dus praeadvies willen
vragen, maar voorloopig de uitgifte van dit terrein als
bouwterrein willen opschorten.
De heer Vromen: Ik zou er toch op willen wijzen, dat,
wat de heer Botke wil, geheel en gansch overbodig is,
aangezien Burgemeester en Wethouders niet terrein in
erfpacht uitgeven, maar de Raad. Burgemeester en Wet
houders zouden hoogstens met een voorstel kunnen ko
men tot uitgifte in erfpacht van dit terrein, maar ik be
grijp heel goed althans dat verwacht ik dat Bur
gemeester en Wethouders dat in deze omstandigheden
niet zullen doen. Het idee van den heer Botke lijkt mij
dus gansch overbodig.
De Voorzitter: Ik zou mij bij de woorden van den
heer Vromen willen aansluiten.
De heer Terpstra: lk ben begonnen met te zeggen,
dat er over deze zaak volkomen duisternis heerscht en
daarom heb ik moeite gedaan en getracht opheldering
te krijgen. Wat blijkt nu, als men de stukken nagaat?
Dat sedert 22 December 1925 de zaak, in volkomen
duister zal ik niet zeggen, maar toch in donkerheid is
gehuld. Zelfs is op 22 December 1925 bij de behan
deling van deze zaak door den heer B. Molenaar, nadat
U enkele inlichtingen had gegeven, de vraag gesteld
wanneer beginnen Burgemeester en Wethouders met
dat plantsoen? Zelfs uit die opmerking blijkt, dat ook
toen al de zaak in duisternis was gehuld. In de verga
dering van 14 April ben ik begonnen met te zeggen,
dat er volgens velen een belofte was gedaan. U hebt
toen. althans voor mij, die zaak voldoende opgehelderd,
maar nu wordt in dit adres, dat door 38 personen is
ingezonden, gewezen op een andere zaak, n.l. deze, dat
Burgemeester en Wethouders indertijd hebben beloofd,
dat dit terrein niet bebouwd zou worden. Men kan die
verklaring opvatten in absoluten en in relatieven vorm.
Ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders het in rela
tieven zin hebben bedoeld en dat zij er niet aan hebben
gedacht, dat het terrein nooit zou worden bebouwd,
maar de betrokken bewoners hebben het wèl zoo opge
vat. Ook daaromtrent meen ik, dat het heel goed zou
zijn, indien Burgemeester en Wethouders omtrent deze
donkere zaak opheldering zou geven. Ik hoop dan ook
dat mijn voorstel, om het adres in handen van Burge
meester en Wethouders te stellen om praeadvies, zal
worden aangenomen; dan hebben Burgemeester en Wet
houders tegelijk ook de gelegenheid en ik hoop dat
dit hun gelukken zal om de kaars op den kandelaar
te plaatsen.
De Voorzitter: De heer Terpstra zegt, dat er in 1925
al duisternis heerschte. Dat is wel mogelijk en Burge
meester en Wethouders zullen trachten, als het voorstel
van den heer Terpstra wordt aangenomen, om die duis
ternis op te heffen. Maar als er in 1925 al duisternis
was over de kwestie, of er al of niet een plantsoen zou
komen, dan kunnen de koopers van 1926 en later er
zich toch ook moeilijk op beroepen, dat er positief een
plantsoen zou komen. Dat wilde ik hier toch nog even
in het openbaar constateeren.
De beraadslagingen worden gesloten.