102
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Juli 1931.
weggehaald, omdat hier altijd groote hoeveelheden
slachtafval moeten worden vernietigd en deze ook door
de Thermo-Chemische-Fabriek worden opgehaald. Men
komt hier dagelijks wat bijna in geen enkele ge
meente het geval is om de slachtafval op te halen.
De toestand is dan ook van dien aard, dat het zeker is
dat, wanneer die gelegenheid in Bergum niet bestond,
de kosten van vernietiging van de cadavers en van
slachtafval verre zouden uitgaan boven het bedrag, dat
het nu aan de gemeente kost. Dat staat vast.
Wat verder betreft de berekening, daarbij heeft men
een tweetal criteria gesteld en die criteria zijn ten
slotte gebleken de beste te wezen, die gesteld konden
worden om de kosten te betalen. De zaak komt ten
slotte practisch hier op neer, dat de gemeenten, waar
voor de fabriek werkt, gezamenlijk een subsidie van
40.000.zullen betalen aan die fabriek gedurende
een zeker aantal jaren, waarin geen voldoende winst
wordt gemaakt om dividend uit te keeren.
Het gaat hier dus om twee dingen, die voor de ge
meente van belang zijn en zoo hebben ook Burgemeester
en Wethouders het bekeken. In de eerste plaats geldt
de,ze vraag, die ik zooeven reeds heb beantwoord, of
deze zaak voor de gemeente voldoende belang heeft om
dit geld er voor uit te geven en of wij daardoor op de
goedkoopste manier worden geholpen. En daartegenover
staat de vraag of het subsidie wel op de juiste wijze is
verdeeld, dus of de gemeente wel het juiste aandeel
daarin betaalt.
Nu is het zeer moeilijk om vast te stellen, dat dit op
de juiste wijze geschiedt, maar als wij nagaan dat, als
aan de berekening volgens de beide criteria geen mini
mum en maximum was verbonden, zoodat de juiste
oppervlakte in H.A. en het aantal inwoners ook voor
Leeuwarden volledig zou gelden, Leeuwarden dan on
geveer 1000.zou moeten betalen, dan blijkt, dat het
voorstel dus voor Leeuwarden betrekkelijk zeer gunstig
is. Bovendien heeft Leeuwarden juist zeer veel belang
bij de fabriek voor haar slachtafvailen, doch er komt bij
dat deze voor de fabriek betrekkelijk géén waarde heb
ben. De fabriek heeft meer belang bij een groot aantal
cadavers, dus feitelijk is Leeuwarden voor de fabriek
een slechte klant. Nu wordt dat weer eenigszins ver
goed, doordat de fabriek de slachtafvailen hier steeds
op één plaats kan afhalen, wat voor haar gemakkelijk is.
Dit zijn ten slotte alle overwegingen, die met elkaar
maken dat wij vrij goed uitkomen en dat ook de fabriek
er op deze wijze het beste mee uitkomt.
De heer Terpstra heeft een vraag gesteld, omdat in
het voorstel o. a. dit wordt gezegd
„Deze betaling geschiedt slechts zoolang en voor
zoover als dit ter beoordeeling van de Directie van
de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten noodig
is, ter verzekering van een normaal rendement over
de jaren, dat de destructor van de N. V. in bedrijf is
geweest."
Die uitdrukking heeft m. i. en kan m. i. geen andere
beteekenis hebben dan deze, dat rekening zal worden
gehouden met het feit, dat er over de jaren, die verloopen
zijn, géén rendement op het kapitaal is geweest, zoodat
dus blijkens deze overeenkomst de uitkeering van
400.per jaar die geschiedt vanaf 1 Januari 1931
zal moeten plaats hebben zoo lang tot het rendement
ook over de verloopen jaren voldoende tot zijn recht zal
zijn gekomen. Ik meen dat er aan dezen zin geen andere
beteekenis kan worden toegekend.
De heer Terpstra heeft er nog op gewezen, dat hij er
bezwaar tegen heeft, dat voor altijd het recht op een
uitkeering wordt prijsgegeven. Als de heer Terpstra
echter hoort de bedragen, waarop Leeuwarden het recht
van uitkeering heeft gehad, dan zal zijn bezwaar mis
schien vervallen. In 1926 was dat bedrag 41.55, in
1927 73.64 en in 1928 61.28, dus werkelijk zeer mini
male bedragen. Bovendien zou de tegenwoordige over
eenkomst nog slechts 4 of 5 jaar van kracht zijn en het
gaat hier juist om het vervangen van het tegenwoordige
contract door een ander. Waar het nu toch wel vrij zeker
vast staat, dat in den loop van de komende 4 of 5 jaren
van een uitkeering in geen geval sprake kan wezen,
geloof ik, dat het niet van beteekenis is, dat van deze
uitkeering voor altijd afstand wordt gedaan, omdat het
„altijd" hier eigenlijk maar is „de tijd dat deze overeen
komst nog zou gelden".
Ik meen hiermee ongeveer de verschillende vragen te
hebben beantwoord.
De heer Vromen: Ik ben den wethouder zeer dankbaar
voor het antwoord, dat hij op mijn vraag heeft gegeven,
maar ik zou den wethouder en het college toch nog
dankbaarder zijn, als zij bij de stukken hadden over
gelegd een wat meer gemotiveerde argumentatie van
hetgeen hier wordt verzekerd, n.l. dat deze wijze van
doen voor de gemeente goedkooper is. Ik wil dat nu
op gezag en op verzekering van den wethouder wel aan
nemen, maar ik acht dat toch niet de juiste wijze. Een
van tweeën óf de wethouder is tot zijn overtuiging
gekomen door bestudeering van concrete gegevens, die
hij voor zich heeft gehad en waarvan het dan niet meer
dan gewoon was geweest, dat ze ook aan den Raad
waren voorgelegd, dan wel, de wethouder is ook tot
zijn conclusie gekomen, omdat hij het aanneemt, omdat
een deskundige het hem heeft verzekerd en dan handelen
de wethouder en de Raad niet op concrete gegevens.
De door hem gegeven verzekering, dat deze wijze van
doen goedkooper is, wil ik nu wel op gezag van den
wethouder aannemen ik ben nog al goedgeloovig
maar ik zou het meer op prijs hebben gesteld, wanneer
dat was aangetoond.
De heer Terpstra: Ik wil ook beginnen met mijn dank
te betuigen aan den wethouder voor de inlichtingen, die
hij mij gegeven heeft en waaruit ik zelf de conclusie
trek, dat ze ten voordeele zullen wezen van het voorstel.
Wat betreft de kwestie, die de heer Dijkstra er bij
heeft gehaald, ik bewonder den heer Dijkstra, als hij
deze zaak zóó goed verstaat als zij moet worden ver
staan, maar ik wil hem wel de verzekering geven, dat
ik niet alléén sta in mijn opvatting, maar dat er méér
geweest zijn, die deze deelden. En waar de heer Dijkstra
de leer is toegedaan, dat de meerderheid het weet en
het wil, zou ik zeggen, dat hij aan mijn zijde zou moeten
staan.
De heer Westra (wethouder)Ik wil nog even den
heer Vromen antwoorden. Als ik de verzekering meende
te moeten geven, dat wij duurder zouden uitkomen, als
wij niet van de diensten der Thermo-Chemische-Fabriek
gebruik maakten, heb ik dat meegedeeld, omdat ik daar
omtrent inlichtingen heb ingewonnen bij den directeur
van het abattoir. Deze heeft mij verzekerd, dat hij dan
dagelijks belangrijke hoeveelheden slachtafvailen zou
moeten laten vervoeren naar den gemeentelijken ver
brandingsoven op het terrein van de Reiniging en dat
de kosten daarvan in elk geval een bedrag van 400.
belangrijk zouden overschrijden, ja, dat die kosten zeker
meer dan het dubbele zouden worden. De directeur kon
mij de juiste cijfers niet opgeven, maar in elk geval
zouden de kosten belangrijk hooger worden.
In het algemeen en ook naar aanleiding van wat de
heer Terpstra heeft gezegd, wil ik nog dit mededeelen,
dat ook Burgemeester en Wethouders oorspronkelijk
zeer gereserveerd hebben gestaan tegenover deze voor
stellen. Maar wij hebben inlichtingen ingewonnen bij
den directeur van het abattoir en bovendien hebben wij
een vergadering meegemaakt van de afdeeling Friesland
van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, in
welke vergadering allerlei vragen zijn gesteld aan de
Directie van de Thermo-Chemische-Fabrieken en waar
in het algemeen nog vrijwat is gedebatteerd en bij dat
alles hebben Burgemeester en Wethouders de zeker
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Juli 1931
103
heid gekregen, dat het hier de juiste weg is om het
advies, gegeven door de Directie van de Vereeniging
van Nederlandsche Gemeenten, te volgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de verordening, houdende voorwaarden
en tarieven voor het verstrekken van diensten door de
Gemeentereiniging (bijlage no. 12).
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van eene verordening tot regeling van de
toelating van leerlingen uit andere gemeenten op de
Lagere Avondhandelsschool en den Gemeentelijken Cur
sus voor opleiding van bewaarschoolonderwijzeressen
en tot wijziging van de verordeningen op de heffing
en de invordering van schoolgeld voor dien cursus
(bijlage no. 13).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 12 en 13.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.