170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931
aanwijzing van deze haven voor woonschepen terug
willen nemen, uit overweging, dat die haven er nu een
maal is en het moeilijk zal zijn om voor die woonsche
pen op het oogenblik een andere plaats te vinden en
ook, omdat het mij bekend is, dat op het oogenblik
een onderzoek naar den toestand van de woonschepen
wordt ingesteld op grond van de Wet op de woon
schepen en woonwagens en het resultaat van dat on
derzoek misschien aanleiding kan geven om hier nader
op terug te komen.
Maar mijn ander bezwaar zou ik willen handhaven,
omdat dit terrein is gelegen in de onmiddellijke nabij
heid van het terrein der Gemeentereiniging en de geu
ren, die daaruit opstijgen, de voorgestelde plaats voor
de woonwagens niet tot de meest aangewezen verblijf
plaats van menschen maken. Ik geloof, dat men bij tijden
in die omgeving zoozeer zal vergaan van de stank, dat
naar mijn meening iedere andere plaats beter is dan
die plaats. Ik geloof ook, dat die meening van mij b.v.
wordt gedeeld door dengene, die het uitbreidingsplan
heeft vastgesteld, want ook op het voorloopig uitbrei
dingsplan is het geheele terrein om de gebouwen van
de Gemeentereiniging heen niet bestemd voor bebou
wing met woningen.
Ik geloof dat er ook wel een ander terrein geschikt
kan worden gemaakt voor de woonwagens; ik denk
daarbij aan het terrein meer aan den Westkant van de
Gemeentereiniging aan den kop van de haven, waar
men niet zoozeer zit onder den heerschenden wind, die
komt van de gebouwen van de Gemeentereiniging en
er is ook geen bezwaar om meer naar de stad toe een
terrein aan te wijzen.
De heer Vromen: Ook ik behoor tot de leden van de
Commissie voor de Strafverordeningen, die bezwaren
hebben geopperd, speciaal tegen het denkbeeld om het
terrein, in deze verordening genoemd, aan te wijzen als
plaats voor de woonwagens. Ik heb daarbij een ander
bezwaar genoemd als de heer Van der Meulen; het leek
mij n.L ongewenscht om de bevolking, die de woon
wagens bewoont, te brengen indien dat niet hoog
noodig is bij de bevolking van de woonschepen. Ik
heb daar twee motieven voor. In de eerste plaats geldt
het hier een kwestie van orde; ik meen dat wanneer
wij deze twee soorten van bevolking, die zich sociaal
niet geheel op één lijn stellen, bij elkaar brengen, wij de
vrees gewettigd mogen achten, dat er dan meer kans
zal zijn op ordeverstoring en waar het verstandiger is
te voorkomen dan te genezen, lijkt het mij beter, die
twee groepen niet bij elkaar te brengen.
Een tweede bezwaar, dat ik ernstiger acht, is het
hygiënisch bezwaar. De bewoners van de woonschepen
in de haven vormen ten slotte in hoofdzaak een meer
blijvende bevolking, een bevolking echter, die reeds
onder ongunstige hygiënische omstandigheden leeft, en
wanneer men deze nu in aanraking brengt met de meer
vlottende bevolking van de woonwagens, die hier en
daar komt, dan is, juist door het contact tusschen de
woonwagen- en woonschepenbewoners, de kans groot,
dat er via de bevolking van de woonschepen ziekten van
buiten over de stad worden gebracht. Die kans lijkt
mij niet gering en daarom zou ik dit willen voorstellen.
Als ik mag afgaan op het advies van den Commissaris
van Politie, dan is misschien het vraagstuk van de orde
niet zoo zwaar, maar ik zou het toch op prijs stellen,
wanneer Burgemeester en Wethouders in dezen nog
eens het gevoelen van den medicus in algemeenen dienst
wilden vragen ten opzichte van de door mij genoemde
hygiënische bezwaren, die m. i. niet geheel ondenkbaar
zijn.
De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders
wil ik het volgende antwoorden. Zooals de Raad weet,
bestaat er al jaren een Wet op de woonwagens en
woonschepen en al die jaren heeft de Raad de macht
gehad om op grond van de artikelen dier wet een lig
plaats voor woonschepen en een terrein voor woon
wagens aan te wijzen. Was dat gebeurd, dan was het
verboden geweest elders standplaats of ligplaats in te
nemen, zelfs op particulier terrein, men zou dan géén
andere lig- of staanplaats mogen innemen dan in dat
water of op dat terrein en dus óók niet op particulier
terrein, tenzij Burgemeester en Wethouders een uitzon
dering zouden maken in bijzondere gevallen. Dat zou
natuurlijk gebeuren, wanneer iemand in een keurige
woonwagen bij zijn werk woont, zooals menschen, die
b.v. waterwerken moeten uitvoeren. Het is dan meestal
de baas, die daar staanplaats neemt met een woonwagen
of er gaat liggen met een woonschip en daarvoor zou
natuurlijk een uitzondering worden gemaakt; daar slaat
deze verordening niet op.
Er is echter tot nog toe niet veel behoefte gevoeld
om hier een dergelijke verordening te maken en een
bepaald terrein en ligplaats aan te wijzen, maar den
laatsten tijd hebben zich toch een paar gevallen voor
gedaan, die het wenschelijk hebben gemaakt om een
dergelijke verordening te maken en achter de hand te
hebben. Tot nog toe was men vrij in het kiezen van zijn
staan- of ligplaats er is wel eens iemand door den
Kantonrechter veroordeeld, omdat hij een plaats had
ingenomen, die hem verboden was, maar den laatsten
tijd meende de Kantonrechter steeds ontslag van rechts
vervolging te moeten geven, omdat er geen verordening
was, waarin een vaste plaats werd aangewezen en dit
had practisch ten gevolge dat men ook z'n woonwagen
maar overal neerzette.
Nu wil ik er direct bij zeggen dat Burgemeester en
Wethouders zelf ook dit terrein bij de woonschepen
haven als staanplaats voor de woonwagens niet ideaal
vinden. De vorige Commissaris van Politie heeft er ook
reeds op aangedrongen dat dit terrein daar officieel
voor werd aangewezen, maar ik heb mij daar altijd tegen
verzet. Wij voelen daar dus ook niet zoo veel voor, niet
alleen om de kwestie van de geuren van het aschland
- want dat bezwaar kan misschien wel worden voor
komen door een beetje een andere plaats aan te wijzen,
waar men niet voortdurend zit onder den Zuidwesten
wind vanaf het aschland, b.v. wat meer naar de stad
toe maar ook om andere reden meen ik, dat dit ter
rein niet zoo geschikt is.
Ik voor mij heb deze zaak dan ook meer beschouwd
als een noodverordening, waarbij wij ten minste een
terrein achter de hand hebben. Op het oogenblik is er
in de gemeente ook een woonwagen, waarvan de ei
genaar bezig is zich geheel op zijn staanplaats in te
richten, door een stal tegen zijn woonwagen aan te
bouwen, enz. Wij kunnen daar echter niets aan doen,
omdat die wagen staat op particulier terrein. Dit is wel
een terrein, waarop, naar ieders oordeel, niet zooiets
zou moeten gebeuren, maar waar het particulier terrein
is, hebben wij er niet de beschikking over. Tegen zoo
iemand nu moet de gemeente kunnen optreden en als
die persoon in de gemeente wenscht te blijven, zal hij
voorloopig naar het daarvoor aangewezen terrein moe
ten overgaan.
Ik beschouw dit dus eigenlijk geheel als een tijdelijke
kwestie om de zaak op te lossen. Nu is er ook wel
gesproken over een meer afgelegen terrein, waar het
hygiënische bezwaar, dat de heer Vromen heeft aan
gevoerd, absoluut zou zijn uitgesloten, maar daar tegen
over staat dan weer dit bezwaar, dat een dergelijk ter
rein practisch niet zou zijn aan te sluiten aan de water
leiding. En dan krijgt men weer wat de infectie betreft
het omgekeerde van wat thans in de woonschepenhaven
geschiedt; daar wordt het water door de menschen ge
ïnfecteerd, maar hier zouden de menschen door het
water worden geïnfecteerd. Er moet toch waterleiding
bij zoo'n staanplaats zijn, want anders krijgt men op
een andere manier weer met andere infecties te doen.
Laten wij daarom dit terrein aanwijzen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931.
171
De woonschepenhaven is destijds al voor de woon
schepen gekozen en om nu te zeggen, zooals de heer
Van der Meulen doet, dat daar geen bebouwing is ge
projecteerd omdat het aschland daar was, is naar mijn
meening niet juist, want ik geloof, dat het uitbreidings
plan er al eerder was dan het aschland. In zooverre is
dat argument dus niet juist, maar dat doet er nu verder
niet toe. Om echter te ontkomen aan de bezwaren van
den heer Van der Meulen, dat de grenzen van het aan
te wijzen kadastrale perceel voor de woonwagens zeer
eng zijn, zou ik willen voorstellen het eerste lid van art. I
2 der verordening zoo te wijzigen, dat daar wordt ge
lezen
„Als plaats voor het doen verbijven van woonwa
gens binnen de gemeente wordt aangewezen een ge
deelte van de terreinen nabij den Greunsweg, thans
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie G
nos. 3663 en 11965."
Het is n.L gebleken, dat op het kadaster de geheele
woonschepenhaven nog onbekend is...
De heer Van Kollem: Dan krijg ik toch gelijk, mijn
heer de Voorzitter
De Voorzitter: De oorzaak hiervan zal zijn, dat de
haven toch onbelast is; daarom kon het het kadaster
niet zooveel schelen en het geeft maar weer een heele
verdeeling in nummers, enz. Maar het gevolg er van is
dat de tegenwoordige haven deel uitmaakt van veel
grootere kadastrale perceelen; deze perceelen worden
doorsneden door den haven, die daarmede onder 3
kadastrale nummers valt. Het is daarom beter ook het
terrein, kadastraal bekend Sectie G no. 11965, er bij te
nemen als staanplaats voor de woonwagens, dan heeft
nien niet alleen het terrein aan den Zuidkant van de
haven, maar ook dat aan den Noordkant en aan den
kop van de haven ter beschikking en dan wordt het te
kiezen terrein voor Burgemeester en Wethouders wat
ruimer gemaakt. Dat is naar mijn oordeel voorloopig
de beste oplossing.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik dacht eigen
lijk dat de heer Vromen op de zaak terug zou komen.
Ik kan mij voorstellen dat men, zooals U zegt, voor
loopig dit terrein neemt, maar ik ben zoo bang dat, als
men het voorloopig neemt het dan blijvend zal worden
en dan zou ik hier tegen zijn.
De Voorzitter: Ik geloof dat deze zaak zich toch iets
anders voordoet dan de meeste Raadsleden meenen.
Het is hier niet te doen om daar een woonwagenkamp
te maken, neen, liever niet, maar het is eigenlijk het
aanwijzen van een terrein, waarheen men woonwagens
kan dwingen die, hetzij op particulier terrein of op den
openbaren weg, een staanplaats hebben ingenomen waar
men ze liever niet heeft. Het is alleen de bedoeling om
te kunnen zeggen: ,,u mag alleen daar staan en heeft
u daar geen zin in, dan spijt het ons erg, maar dan is
hier in deze gemeente geen plaats voor u". Dat is de
bedoeling, maar wij willen niet hopen, dat hier tien
tallen van woonwagens zullen komen; ten eerste is het
terrein daar niet groot genoeg voor en verder hebben
wij hier ook nooit de bedoeling gehad om daar een
groot woonwagenkamp te maken. Dat zouden wij hier
trouwens m. i. ook nooit krijgen, omdat hier veel minder
woonwagens zijn dan in Holland; ik meen dat wij hier
eigenlijk net het omgekeerde hebben; hier zijn veel meer
woonschepen, maar met woonwagens zijn wij hier veel
minder bedeeld dan in Holland, zoodat wij niet bang
behoeven te zijn dat daar een woonwagenkamp zal
komen. Het is dus meer te doen om de menschen in de
hand te hebben en om tegen hen te kunnen zeggen
wij kunnen u daar niet toelaten, wilt u daar staan, dan
kunt u daarheen gaan, maar anders moet u weggaan.
Het is misschien den Raad bekend dat op een terrein
achteraan bij den Tijnjeweg, dat nu is uitgegeven aan
de draad fabriek, ook eenige jaren een paar woonwagens
hebben gestaan. Die menschen hinderden daar niemand,
als was dat dan niet een officieel terrein voor woon
wagens en zoo beschouw ik dit ook, maar niet om er
een speciaal woonwagenkamp te vestigen.
De heer Vromen: Het bezwaar, dat door mevrouw
Buisman is genoemd, is ook bij mij aanwezig; ik vrees,
dat het in de practijk wel eens kan tegenvallen. U zegt
wel, dat men hier niet gesteld is op woonwagens en
ik begrijp best dat men daar niet op gesteld is, maar
als ze komen, zullen we ze daar toch brengen. Nu
wordt in het volgend voorstel, dat nu nog niet aan de
orde is, maar waarop ik met Uw verlof even zou willen
vooruitloopen, voorgesteld, om bij de woonschepen
haven er staat alleen voor de woonschepen, maar
het zal ook mee voor de woonwagens bedoeld zijn
eenige voorzieningen te treffen, laat ik zeggen, om die
plaats bewoonbaarder te maken. Ik vrees nu van twee
dingen een van beiden: die bewoonbaarmaking van dat
terrein, als men daar ook woonwagens neerzet, brengt
dan voor de gemeente ook een zekere verantwoording
mede, men zal dan ook moeten zorgen dat die menschen
daar een eenigszins behoorlijke plaats hebben met
drinkwater en andere hygiënische voorzieningen en het
gevolg zal zijn dat dan de woonwagens van buiten daar
graag zullen komen en zich daar zullen ophoopen öf
aan den anderen kant vrees ik dat de angst om die
menschen daar te krijgen er toe zal leiden om zoo
weinig mogelijk voorzieningen te treffen, maar daarmee
treft men dan ook de bevolking van de woonschepen
haven, die wij weliswaar ook liever kwijt zouden zijn,
maar waarvoor toch geen mogelijkheid bestaat. Op die
wijze zou dus het eene de vijand van het andere worden.
Verder zal het hygiënisch bezwaar ook niet denk
beeldig blijken mij is het feit bekend dat dit jaar in
Groningen in het woonwagenkamp een zeer ernstige
besmetting van dysenterie heeft plaats gehad. De kans
op dergelijke besmettelijke ziekten is betrekkelijk ge
ring, als men hier heeft te doen met een bevolking, die
steeds hier is, maar als men de woonwagens bij de
woonschepen brengt, kan het contact van de eene groep
van die bevolking met de andere de weg zijn, waarlangs
de bevolking van deze gemeente meer en meer wordt
geïnfecteerd.
Als Burgemeester en Wethouders dan ook nog eens
wilden overwegen om een ander terrein voor de woon
wagens te zoeken dan dat bij de woonschepenhaven,
zou ik dat graag willen en om hygiënische reden toe
juichen.
De VoorzitterIk wil wel toezeggen, dat Burge
meester en Wethouders nog naar een ander terrein zul
len uitzien, maar zij hebben dat ook al gedaan en ten
slotte zijn zij hier terecht gekomen, omdat er haast bij
was. Anders was het er misschien nog bij gebleven.
Burgemeester en Wethouders zijn dus gaarne bereid
om daar nog naar om te zien, maar men zal ook hebben
gezien dat ook punt 12 hierbij in 't geding komt, de
kwestie, die de heer Vromen al even heeft aangehaald
waar overigens geen bezwaar tegen was Ook
onafhankelijk van dit punt was het toch reeds de be
doeling om dat voorstel te doen dat was reeds heel
lang in de maak, maar het is door bijzondere omstan
digheden wat heel lang blijven hangen maar wij
vonden dat, nu voor een dergelijke voorziening toch
geld moest worden uitgegeven, deze ook wel zou kunnen
dienen voor een tweeledig doel. Wij hebben dus ge
zegd: wij trekken dat terrein voor de woonwagens er
ook bij om dan voor beide groepen hygiënische voor
zieningen te maken; anders zou men straks voor een
ander terrein weer dezelfde kosten moeten maken.
De heer Vromen: Ja, dat betreft de privaten, daar
hoop ik straks nog over te spreken.