206 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. fractie heeft natuurlijk haar aandacht aan bovenge noemd schrijven geschonken en een vergadering be legd, waar het aanbod van de S. D. A. P. wij be doelen de aangeboden medewerking om een college te vormen als voorheen een punt van bespreking heeft uitgemaakt. Het resultaat van die bespreking werd medegedeeld aan de S. D. A. P.-fractie in een schrijven, waarvan de inhoud luidt als volgt „Aan de S. D. A. P.-fractie van den Gemeenteraad te Leeuwarden (3 Juli 1931). M. Ingevolge Uw schrijven d.d. 27 Juni j.l. hebben wij de eer Uw fractie het volgende mede te deelen. Onze fractie zou het op prijs stellen a.g. boven genoemd schrijven met Uwe fractie eene conferentie te beleggen. Wij meenen onzerzijds, dat op grond van den uitslag der gehouden verkiezingen de recht- sche partijen recht hebben op twee zetels in het Col lege van Burgemeester en Wethouders. Vertrouwende, dat Uwe fractie aan de onze een conferentie zult toestaan, zoo mogelijk Dinsdag a.s. na de Raadszitting, teekenen wij met hoogachting (w.g.) M. Visser." Uit dit schrijven blijkt, dat wij absoluut geen positieve toezegging hetzij in de een of andere richting aan de S. D. A. P. hebben gedaan. Wij hebben alleen gevraagd om een conferentie zonder meer en als onze meening te kennen gegeven, dat in het college van Bur gemeester en Wethouders gezien het resultaat dei- gehouden verkiezingen twee leden van rechts moes ten zitting nemen. Intusschen hebben wij getracht voe ling te krijgen met de Anti-Revolutionnaire Raads fractie. Eerst heb ik een persoonlijk onderhoud met den heer Feitsma gehad, daarna een onderhoud met den heer Feitsma en den Voorzitter der Anti-Revolution naire kiesvereeniging ter plaatse. Op deze conferenties werd door mij met alle klem er de aandacht op geves tigd, dat de Anti-Revolutionnaire fractie nu be staande uit vier leden evenveel recht had om zitting te nemen in een college van Burgemeester en Wethou ders als de Katholieke fractie. Ik heb getracht hen te winnen voor de samenwerking met de Katholieke frac tie en te bereiken, dat zij het als een recht zouden op- eischen, dat een hunner in het college van Burgemeester en Wethouders zou zitting nemen en dat zij dit als een eisch zouden stellen. De door mij uitgeoefende drang heeft echter geen resultaat opgeleverd. Dat blijkt uit een schrijven, hetwelk onze fractie enkele dagen later ontving van de Anti-Revolutionnaire fractie en waarvan de inhoud luidt als volgt „Leeuwarden, 1 Juli 1931. Aan de Roomsch-Katholieke Raadsfractie alhier. Mijne Heeren. Hiermede heb ik de eer U mede te deelen, dat door onze fractie is besloten, dat wij genegen zijn Uw candidatuur voor benoeming van een wethouder te steunen, zonder tegenprestatie. Het ligt in onze be doeling, om een eigen candidaat te stellen. Een aangename samenwerking zal door ons op prijs worden gesteld. Namens de Anti-Revolutionnaire fractie, (w.g.) Feitsma." Uit bovengenoemd schrijven blijkt dus overduidelijk, dat onzerzijds zeer zeker contact is gezocht met de Anti-Revolutionnaire fractie. De Anti-Revolutionnaire fractie wist, dat de onze genegen was, om met haar samen te werken. De Anti-Revolutionnaire fractie ant woordt: wij zullen Uw candidaat steunen zonder eenige tegenprestatie. Het schrijven, dat dus bij monde van den heer Terpstra aan den nieuwen Raad ter kennis werd gebracht en waarin werd medegedeeld, dat zonder erkenning van de overige fracties werd gehan deld en hetwelk mede onderteekend is door de Anti- Revolutionnaire fractie, is dus in strijd met de waarheid. De Anti-Revolutionnaire fractie had aan deze manoeuvre onder leiding van generalissimus Terpstra niet moeten meedoen. Uit de door mij verstrekte lectuur blijkt overduide lijk, dat de Anti-Revolutionnaire fractie wel geraad pleegd is en dat zij het aan haar eigen passieve houding te danken heeft, dat door haar niet meer bereikt is. Er zij vooral op gelet, dat toen wij contact zochten met de Anti-Revolutionnairen, nog niets was toegezegd aan de S. D. A. P. Wij hadden slechts gevraagd om het houden van een conferentie. Men zou nu de vraag kunnen stellen waarom trachtte de Katholieke fractie wel contact te krijgen met de Anti-Revolutionnaire en niet met de Christelijk- Historische fractie Op die vraag moet ik antwoorden omdat de Anti-Revolutionnaire de grootste fractie van rechts is. Als van rechts twee leden moeten zitting nemen in het college van Burgemeester en Wethouders, dan komen daarvoor in aanmerking de Anti-Revolu tionnaire en de Katholieke Raadsfractie met elk vier leden. Daarbij komt en nu spreek ik geheel persoon lijk dat ik mij meer gevoel aangetrokken tot de Anti- Revolutionnaire partij dan tot de Christelijk-Historische partij. Wanneer wij van de gedachte uitgaan, dat de zuiver godsdienstige belijdenis, die men er op na houdt, moet worden uitgeleefd en zoo mogelijk gerealiseerd op het terrein van het politiek-staatkundig en maat schappelijk gebeuren, dan staan wij Katholieken met onze godsdienstige overtuiging het dichtst bij de Anti- Revolutionnairen dat zijn onze meest vertrouwde vrienden, ook in het parlementaire leven. Dit in tegen stelling met de Christelijk-Historischen zonder van deze partij iets ten nadeele te willen zeggen -zij is ons minder verwant dan de Anti-Revolutionnaire partij. Voortkomende uit een kerkgemeenschap, zonder eenige positieve richtlijnen in zake godsdienst, ontbreekt ook aan de Christelijk-Historische partij de vaste lijn bij de oplossing van kwesties van politiek-staatkundigen aard. Onzerzijds is dus onderhandeld èn met de S. D. A. P. èn met de Anti-Revolutionnaire fractie. Waarom niet met de overige fracties? De Vrijzinnig-Democraten tellen slechts drie leden en kwamen dus op grond van hun ledental niet allereerst in aanmerking. Ook de Christelijk-Historischen tellen slechts drie leden. En als de heer Terpstra dus vraagt: waarom niet met alle fracties onderhandeld, dan zou ik deze vraag kunnen renvoyeeren aan het adres van den heer Terpstra en kunnen vragen: waarom heeft de Christelijk-Historische fractie zelf geen contact gezocht met alle fracties? Dat dit niet gebeurd is, blijkt uit het volgende schrijven, hetwelk wij ontvingen van de Christelijk-Historische fractie en dat luidt als volgt „Aan den heer Voorzitter van de Roomsch-Katholieke Raadsfractie te Leeuwarden. Bij dezen heb ik de eer Uw fractie beleefd uit te noodigen tot het houden eener voorloopige samen- spreking met Vrijheidsbonders, Anti-Revolution nairen en Christelijk-Historischen omtrent de a.s. wethoudersverkiezing op Maandag a.s. te 8J^ uur. Met de meeste hoogachting, (w.g.) Terpstra.' De heer Muller: Die verwijt ons wat De heer Visser: Mijnheer de Voorzitter. De Chris telijk-Historischen sloten dus de S. D. A. P. uit en ook de Vrijzinnig-Democratische fractie, terwijl zij zich nu zoo beroepen op de algemeene samenwerking zonder Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 207 uitschakeling van een enkele fractie. Hieruit blijkt wel, dat zij in gebreke zijn gebleven. De heer Terpstra: Zegt U den datum er even bij. De heer Visser: Ja, dat komt straks. De Christelijk- Historischen sloten dus de S D. A. P.-fractie en V. D.- fractie uit. De heer Botke: Dat zijn 11 leden of 14 leden. De heer Visser: Zij wenschten met de Vrijheids bonders, de Katholieken en de Anti-Revolutionnairen een bespreking aan te gaan en dat achtten wij niet noodig. Dit schrijven is door den heer Westra beant woord ondergeteekende was uitstedig met de volgende verklaring „Leeuwarden, 4 Juli 1931. Den Weled. Heer Terpstra. Zeer Geachte Heer. Naar aanleiding van Uw schrijven van gisteren in zake bespreking wethoudersverkiezing heb ik mij in verbinding gesteld met de andere leden der Raads fractie een is er uit de stad, maar de beide anderen zijn met mij van meening, dat er op dit oogenblik voor de Roomsch-Katholieke Raadsfractie geen aan leiding is, om aan eene bespreking over dit onder werp met de door U aangegeven fracties deel te nemen. Naar ons inzicht is op dit oogenblik de tijd daarvoor niet gekomen. Dezerzijds zal derhalve aan de door U opgeroepen vergadering geen deel worden genomen." Mijnheer de Voorzitter, het bovenstaande is dus een resumé van feiten omtrent de houding van de Katho lieke Raadsfractie in zake de gehouden wethoudersver kiezing en dit was noodig, om de zaak juist en zuiver te stellen. Daarna is gekomen de conferentie tusschen de S. D. A. P.-fractie en onze fractie. De heer Muller: Naar aanleiding van welken brief De heer Visser: Naar aanleiding van het eerste schrijven. De heer Muller: Naar aanleiding van een tweeden brief: daarop komt het neer. De heer Visser: Ik heb geen tweeden brief. In elk geval naar aanleiding van een schrijven van de S. D. A. P.-fractie hebben wij als Katholieke fractie met de S. D. A. P. een conferentie belegd. Op die conferentie heeft ondergeteekende, daarvoor door onze fractie aan gewezen, het woord gevoerd namens die fractie. Op die conferentie is erkend, dat alsnog de S. D. A. P.- fractie recht had op twee zetels in het college van Bur gemeester en Wethouders De heer Peletier: Op grond waarvan De heer Visser: Daar was ik net aan toe op grond van haar getalsterkte Raadsleden in den Leeuwarder Raad. Evenwel is aan de S. D. A. P.-fractie te kennen gegeven, dat deze fractie niet te hoog van den toren moest blazen. Die fractie had achteruitgang te boeken. Waren vroeger elf van de 27 Raadsleden S. D. A. P.-er, thans waren er maar elf van de 29. Dat beteekent op zich zelf dus een achteruitgang. Door ons is aange drongen om ook een Anti-Revolutionnair te doen zitting nemen in het college in plaats van den Vrijzinnig-De mocraat. De S. D. A. P.-fractie was daartoe niet te bewegen. Ik heb toen op die bewuste conferentie ge zegd: welnu, dan zijn beide partijen vrij en is de zaak voor mij als afgedaan te beschouwen. Ik zeg, dit was mijn persoonlijke meening. Mijn fractiegenooten hebben zich minder positief uitgelaten en meenden achteraf, dat men den eisch, om een Anti-Revolutionnair op te nemen, maar moest laten varen. Daarna is een vergadering belegd met het bestuur van de Roomsch-Katholieke kiesvereeniging te Leeuwarden, ten einde deze aange legenheid te bespreken. Op die vergadering heeft ondergeteekende bepleit opneming van een Anti-Revo lutionnair in het college, ook al zou daarvoor het con tact met de S .D. A. P. moeten worden verbroken. Het bestuur van de Roomsch-Katholieke kiesvereeniging kon slechts adviseeren, dat spreekt vanzelf, maar advi seerde om maar samen te werken met de S. D. A. P. en de Vrijzinnig-Democratische fracties. Persoonlijk was ik daar tegen, ik ben ten slotte meegegaan, maar niet con amore. Als het aan mij gelegen had, was na de bedoelde conferentie de samenwerking met de S. D. A. P. verbroken. De toekomst zal leeren, wie gelijk heeft gehad. De S. D. A. P. had met de V. D. nooit een meerderheid kunnen vormen. De S. D. A. P. heeft nu twee zetels in het college, maar bepaalt bovendien ook nog, wie naast haar afgevaardgden zullen zitting nemen in dat college. Dat is niet juist: dat acht ik een fout. Mijnheer de Voorzitter, dit wat betreft de wethou dersverkiezingen. De conclusie van dit betoog is deze waren de Anti-Revolutionnairen meer positief geweest, dan hadden zij een zetel in het college kunnen bemach tigen. Men schijnt in die fractie niet eenparig van oor deel te zijn geweest, wat moest geschieden. Op de ver gaderingen, waar deze materie ter sprake kwam, ver wees men telkens weer naar de in het schrijven van de Anti-Revolutionnaire fractie voorkomende passage, welke luidtwij zullen Uw candidaat steunen zonder tegenprestatie. Dit was het passieve in de houding der Anti-Revolutionnairen en deze passiviteit heeft hun parten gespeeld. Tenzij het hun onverschillig is of al of niet een Anti-Revolutionnair wethouder in het col lege zetelt. Wij Katholieken hebben dus twee wethouders van rechts gewild en in die richting gewerkt. Dit is ons eenerzijds onmogelijk gemaakt door de S. D. A. P., maar in niet mindere mate door de Anti-Revolution naire partij zelf. Ten slotte is wel eens gezegd: de Anti- Revolutionnairen hebben er zelf geen belang bij: het schijnt, dat wij er meer belang bij hebben dan zij. Mijnheer de Voorzitter, wat nu de begrooting betreft en den toestand der gemeentedaarover zijn in het Sectieverslag en de Memorie van Antwoord verschil lende opmerkingen gemaakt. Er zijn er die lof en hulde brengen aan het college en er zijn er, die nog al critiek uitoefenen. Wat mij betreft, ik behoor tot geen van beiden. Laten wij aannemen, dat het college zijn plicht doet ik neem dat gaarne aan maar ieder mensch is verplicht om de taak ten uitvoer te brengen, die hem is opgelegd. In de Sectieverslagen wordt gezegd, dat hulde gebracht moet worden aan het college. Met hulde brengen moet men voorzichtig zijn. Het brengen van hulde, zoowel als het critisch optreden, mag nimmer een gevolg zijn van al of niet politieke verwantschap met degenen, die zetelen in het college. Vaak loopt de critiek en de hulde daarmede parallel. Wij hebben de feiten te beoordeelen zonder meer. Wanneer wij als maatstaf nemen bij de beoordeeling van den financi- eelen toestand van de gemeente Leeuwarden de opcen- tenheffing op de Gemeentefondsbelasting, n.l. 60, dan kunnen we tevreden zijn. De heer Terpstra zegt wel: we krijgen zooveel uit de fondsbelasting. Natuurlijk, een gemeente als Leeuwarden, die veel doet, krijgt meer dan een andere gemeente, waar weinig geschiedt. Im mers de basis voor de uitkeering zijn de uitgaven voor politie, onderwijs, enz. Het is dus zuiver logisch, dat een gemeente, die meer presteert, meer uit het fonds krijgt, dan een andere gemeente. Dat beteekent dus op zich zelf heel weinig. Wel is waar zijn er gemeenten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 10