212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. dus nog met 20 verhoogd worden. Indien dit gedaan wordt - misschien zou ook kunnen worden volstaan met een verhooging van 10 of 15 kunnen de lagere aanslagen of wel de minst draagkrachtigen verlaagd worden tot beneden 60; misschien te beginnen bij een heffing van 30 of 40. Een en ander heeft dus tot gevolg, dat de minst draagkrachtigen iets worden ontlast en de beter gesitueerden iets worden verhoogd De heer Muller: Komt U met een voorstel De heer Wiersma: Wacht U maar even af M. a. w. men krijgt dus m. i. een meer billijke heffing waarbij inderdaad rekening wordt gehouden met het gezonde democratische begrip van belasting naar draagkracht. Dit klemt in onze gemeente te meer, waar hier een bedrijfspolitiek wordt gevoerd, die zich richt op het maken van een hooge winst, waarover straks nog wel een en ander gezegd zal worden door een mijner fractiegenooten. Waarschijnlijk zal het niet onmogelijk zijn, dat bij een progressieve heffing bij aanslagen van b.v. f 2000.de 60 opcenten reeds weer bereikt zouden zijn, doch het groote voordeel zou dan in elk geval zijn, dat de lagere, die daar beneden liggen, rechtstreeks de minst draagkrachtigen, iets worden ontlast. In meerdere gemeenten heeft men een progressieve opcentenregeling. 't Heeft ons ten slotte ook iets te zeggen dat de Rijkswetgever progressieve heffing mo gelijk heeft gemaakt; zulks in overeenstemming met aandrang van diverse politieke zijden in het Parlement. Ik heb derhalve de eer, mijnheer de Voorzitter, een motie van den volgenden inhoud bij U te deponeeren ,,De Raad, Van oordeel, dat zoo ooit, dan toch vooral in dezen tijd, gestreefd moet worden naar belasting heffing naar draagkracht, Noodigt het college van Burgemeester en Wet houders uit, tot het doen van voorstellen aan den Raad, waarin een progressieve opcentenregeling op de hoofdsom der Gemeentefondsbelasting is neerge legd." De heer Peletier: Dat is toch zoo De heer Wiersma: Geen sprake van, mijnheer Pele tier. Ik hoor hier ook al spreken van progressie op pro gressie, maar wij zullen daar later wel over spreken. Ten overvloede zij nog opgemerkt, mijnheer de Voor zitter, dat ik bij een progressieve regeling ook vasthoud aan een geraamde opbrengst van 360.000.—. Met betrekking tot de winkelsluiting wensch ik Bur gemeester en Wethouders gaarne tot eenigen spoed aan te manen. Naar ik meen is ook bij het college een verzoek van de kapperspatroons om te komen tot een verplichte Maandagmiddagsluiting. Waar dit adres de instemming heeft van bijna alle patroons in dit bedrijf, zou ik willen vragen wat het college belet om zoo spoe dig mogelijk met voorstellen in dezen te komen. Eenige patroons hebben hun zaak op Maandagmiddag reeds gesloten de Overheid dient dit gezonde particuliere initiatief te steunen en te schragen. Tot mijn blijdschap is in de sectiën ook ter sprake gebracht de radiodistributie. De weinige voortvarend heid van het college in deze zaak heeft niet mijn be wondering. Evenals in andere gemeenten, meen ik dat Burgemeester en Wethouders ook hier bedacht hadden moeten zijn op gemeentelijke radiodistributie. Dit was een belang voor de gemeente geweest en tevens voor de aangeslotenen, lettende op de uitkomst in andere gemeenten. Burgemeester en Wethouders achten voor opzegging van de verleende vergunningen geen termen aanwezig, doch ik meen dat deze wel bestaan. Ik dring er bij het college dan ook ernstig op aan om deze zaak onder de oogen te zien, hoewel ik vrees dat het college door de vroeger m. i. gepleegde nalatigheid thans voor moeilijk heden komt te staan. Met Uw verlof, mijnheer de Voorzitter, zou ik over een paar punten nog graag enkele woorden willen zeggen, hoewel deze in de schriftelijke stukken niet voorkomen, doch welker beantwoording voor het col lege m. i. niet moeilijk is. De Voorzitter: Als we daar allen mede beginnen, dan komt er geen eind aan; wanneer ik het U toesta, moet ik dat ook aan anderen toestaan; de leden hebben allen gelijke rechten. Ik kan moeilijk zeggen: daar mag U niet over spreken, maar namens Burgemeester en Wethou ders wil ik U wel zeggen, dat Burgemeester en Wet houders U eventueel niet zullen antwoorden. Die vrij heid wenschen Burgemeester en Wethouders zich voor te behouden. De heer Wiersma: Als U mij maar 7 of 8 minuten toestaat. De Voorzitter: Ik wil het U wel toestaan, maar ik beloof U geen antwoord. De heer Peletier: U kunt een interpellatie tot Burge meester en Wethouders richten. De heer Wiersma: Ik dank U in elk geval, mijnheer de Voorzitter, dat U mij toestaat deze punten te be spreken. De heer Peletier zegt wel om een interpellatie tot Burgemeester en Wethouders te richten, maar die zou misschien nog meer tijd kosten. 't Eerste punt betreft de Zondagssluiting van de bruggen. In den zomer is deze zaak in onze gemeente in overeenstemming met de provinciale regeling. Anders is het echter voor wat betreft den winterdienst. Dan geldt n.l. voor de provincie de bepaling, dat de bruggen gesloten zijn van Zaterdagsavonds 10 uur tot Maan dagsmorgens 6 uur. Dat hier in de stad de bruggen dan open zijn, heeft geenerlei beteekenis, want de sche pen kunnen zich toch niet buiten de stad begeven. Practisch ligt de scheepvaart in de stad dan ook eigen lijk geheel stil. Ik zou het college beleefd willen ver zoeken om ter bevordering van den Zondagsrust de regeling van den winterdienst in de stad aan te doen sluiten bij die, welke voor de provincie geldt. Dan, mijnheer de Voorzitter, meen ik dat het college wellicht ietwat partijdig is bij het in dienst nemen van gemeentepersoneel. Naar ik meen is aan twee groote bedrijven de toestand aldus Gemeente-Lichtbedrijven 83 Sociaal-Democraten. 9 Protestant-Christelijken. 9 Roomsch-Katholieken. De heer Muller: Dat zijn natuurlijk de lijsten van de Vakbeweging. De heer Wiersma Gemeentereiniging 70 Sociaal-Democraten. 17 Protestant-Christelijken. 10 Roomsch-Katholieken. Ik meen dat de S. D. A. P. en de moderne Vakbeweging hoe langer hoe meer vereenzelvigd worden, volgens de heeren zelf. De samenstelling van den Raad is aldus, dat de drie groepen, die hier aangegeven zijn, gesplitst in Sociaal- Democraten en Rechts, elk 11 zetels hebben. Dan springt de achterstand toch wel sterk in het oog en mag met recht betwijfeld worden, of hier wel de volstrekte onpartijdigheid wordt betracht. Ten aanzien van de reorganisatie van het Burgerlijk Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 213 Armbestuur hoop ik, dat wij binnen niet al te langen tijd voorstellen kunnen verwachten. Als voorloopig mijn laatste punt, mijnheer de Voor zitter, nog het volgende. Hebben de drie groepen, v/aaruit het college van wethouders is samengesteld, voor de eerste vier jaren een program ten opzichte van het gemeentebeleid? Indien niet, is men dan met elkaar in zee gegaan op hoop van zegen? Waaraan dan de qroote lust tot het bezetten van wethouderszetels mis schien niet vreemd was. Mag men een verkiezingsbiljet van de Vrijzinnig- Democraten gelooven, dan zijn vrijwel al de belangrijke maatregelen, die de laatste 4 jaren in onze stad geno men zijn, gevolg van vrijzinnig-democratischen aan drang. Gaan de andere twee partijen, die mede het col lege samenstelden, ook dan, indien dit verkiezingsbiljet juist is, de volgende 4 jaren weer tegemoet met deze pretentie van de kleinste groep Graag werd ik dus ingelicht over den inhoud van een z.g. werkprogram indien dit bestaat. Is dit er dan heb ben ook de andere groepen er recht op, hier kennis van te nemen. Ten slotte is het toch zoo dat, indien de lust tot het hebben van wethouderszetels niet al te overheerschend is, de gemeentepolitiek ook in een college van Bur gemeester en Wethouders beheerscht wordt door beginselen, Voor onze fractie klemt zulks te meer, om dat dikwijls blijkt dat de Sociaal-Democraten en ook de Vrijzinnig-Democraten een gemeentepolitiek trachten te voeren, die gewoonlijk gericht is op de verwerkelij king van het socialistische ideaal indien dit althans door de begeerte naar wethouderszetels niet wordt los gelaten dat geheel het leven wil doen buigen onder de absolute autoriteit van den mensch en de Anti- Revolutionnaire gemeentepolitiek steunt op beginselen, die het leven terugvoeren naar de gehoorzaamheid aan den Drieëenigen God. De heer Oosterhoff: Ook de fractie van den Vrij heidsbond wil gaarne gebruik maken van de gelegen heid, die op het oogenblik bestaat, om enkele opmer kingen te maken bij de algemeene beschouwingen. Dit is de eerste begrooting, die aan den Raad wordt aan geboden nadat de verkiezingen voor den Raad en de benoeming van het college van Burgemeester en Wet houders hebben plaats gevonden. De verleiding zou dus groot kunnen wezen, om daar op dit oogenblik in den breede over uit te weiden, doch wij hebben te dien opzichte al een en ander gehoord. Ik zal dus het voor beeld van de andere heeren niet volgen, maar mij be palen tot een paar opmerkingen dienaangaande. Ik meen toch, dat dit noodig is, omdat er bij dien verkie zingsstrijd enkele uitlatingen zijn gedaan en voorvallen zijn gebeurd, waarvan het wenschelijk is, dat zij goed en degelijk in de memorie van den Raad en van de kie zers worden vastgelegd. Mijnheer de Voorzitter, ik zou op den voorgrond willen plaatsen, dat het mij toeschijnt, dat zoo ooit, het zeker in den tegenwoordigen tijd gewenscht is dat wij trachten, met ter zijde stelling van kleine groepsbe langen, zooveel mogelijk het algemeene belang te be hartigen. En ofschoon ik graag wil toegeven, dat ook onze groep, evengoed als iedere andere, wel eens van dat beginsel zal zijn afgeweken, toch frappeerden mij bij de voorbereiding van de verkiezingen enkele uitla tingen, die in een geheel andere richting wijzen en die in den tegenwoordigen tijd in het geheel niet op haar plaats zijn. Dat is een uitlating in een courant, die ik voor mij heb, dat is in het verkiezingsblad van de Katholieken geweest, waarin met zooveel woorden te lezen staat „Hebben wij, Katholieken, dan speciale Katho lieke belangen te verwezenlijken op het terrein van de gemeentepolitiek? Wij meenen op deze vraag een bevestigend antwoord te moeten geven." Zooals ik zeg, dat schreef men in een tijd, waarin, zoo als ik reeds zeide, het van het grootste belang is, dat wij met ter zijde stelling van onze verschillen zooveel mogelijk bevorderen de belangen van het algemeen. En dan bevreemdt het zeker van die zijde te hooren, dat zij hier zitten ter bevordering van Katholieke belangen. Nu weet ik wel, dat Katholiek algemeen beteekent, maar wij hebben, als wij spreken over algemeene be langen, toch andere belangen op het oog dan Katho lieke belangen. In de tweede plaats komt het mij voor, dat het niet alleen gewenscht is, dat wij, zooveel mogelijk met ter zijde stelling van de verschillen, het algemeen belang moeten behartigen, ik meen ook, dat wij dat moeten doen door eerlijkheid en de oprechtheid tegenover elkaar. Ook in dit opzicht zondigen wij allen wel eens, doch door een van de partijen is dat wel in zeer sterke mate gedaan. Ik heb nu het oog op de groote adver tentie in de Leeuwarder Courant, waarin staat het financieel beheer van Leeuwarden onder de Vrijzinnig- Democraten. Mijnheer de Voorzitter, ik heb nooit ge weten, dat er hier een financieel beheer onder de Vrij zinnig-Democraten gevoerd is geworden. Ik vind die uitlating van een lid van een college van vijf personen en van drie leden tegenover den Raad van 29 leden aanmatigend, zoo niet belachelijk. Want daarmede wordt toch eigenlijk gezegd, dat het financieel beleid in Leeuwarden wordt gevoerd door de Vrijzinnig-Demo craten en niet door het college van Burgemeester en Wethouders. Dat is absoluut in strijd met de waarheid en de werkelijkheid. Mijnheer de Voorzitter, wanneer men die advertentie leest en ziet, wat dan zoogenaamd onder dat financieel beheer van de Vrijzinnig-Demo craten in Leeuwarden tot stand gebracht is, dan kan ik mij niet begrijpen, dat de Leeuwarder kiezers niet alleen Vrijzinnig-Democraten naar den Raad gestuurd hebben. Zij hebben dom gedaan dat dan niet te doen. want dan zouden wij binnenkort in een dorado zijn gekomen. Ik vermoed echter, dat dit niet is gebeurd, omdat een van de leden te kennen heeft gegeven, dat hij, als hij moest kiezen tusschen den Vrijheidsbond en de S. D. A. P., hij de S. D. A. P. zou kiezen en men in het algemeen van die innige verwantschap niets moest hebben. Dan is er nog een derde opmerking, die ik naar aan leiding van de gehouden verkiezingen zou willen plaatsen en dat is deze: aan den Vrijheidsbond is altijd verweten zijn te groot pessimisme. Bij iedere gelegen heid is weer te kennen gegeven, dat wij de zwartzie- ners waren; dat wij daarvoor geen reden hadden en dat de toekomst zou uitwijzen, dat wij de zaken verkeerd hebben gezien. In het verkiezingsblaadje „De Volks- candidaat" is dit door een van de leden van de Sociaal- Democratische fractie nog weer eens gezegd: „Waar der heer Vromen sprak van zeer donkere perspectieven voor de toekomst, meenden de Sociaal- Democraten op grond van verschillende cijfers dat de financieele horizon een niet duister beeld ver toonde" en dan verder „De feiten hebben de Sociaal-Democraten in het gelijk gesteld" en nog een eindje verder en dat tot slot „Het is met de financiën der gemeente dus uit stekend gegaan; de zienswijze van de Sociaal- Democraten is juist geweest, niet die van den Vrijheidsbond." Nu heeft de Vrijheidsbond nooit te kennen gegeven, dat de toestand niet behoorlijk gunstig geweest is; maar hij heeft altijd gewaarschuwd voor hetgeen komen kon. En nu zou ik wel aan de Sociaal-Democratische fractie willen vragen of zij nu nog met de hand op het hart durven verklaren, dat de vooruitzichten nog gunstig zijn. En als zij dat durven doen: waaraan zij die mee ning ontleent. Over het verleden hebben wij het nu

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 13