216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. wilde het laten afhangen van de omstandigheden. De wijziging der denkbeelden in die partij ging echter verder en thans is de groote verdediger van de bedrijfs winsten de heer Wibaut. Wanneer wij nagaan wat hiervan de oorzaak is, dan kom ik tot een conclusie, die hier vandaag wel gezegd mag worden, n.l. dat aan vankelijk maar zeer weinig gas en electriciteit aan groote afnemers werd geleverd. Voor een zeer groot deel werd toen de winst door den kleinen man aange bracht, vandaar dan ook de actie tegen de bedrijfs winsten. Thans zijn het niet meer de minder goed gesi tueerden, maar de particuliere ondernemingen van han del, nijverheid en landbouw, die de winsten aanbrengen. Mijnheer de Voorzitter, ik citeer in dat verband, wat mr. De Wilde, die als wethouder voor de Bedrijven in een van de grootste steden bevoegd is tot oordeelen, heeft gezegd. Hij zegt „Met vrij groote zekerheid mag worden aangeno men, dat de kleinverbruikers beneden kostprijs be talen. Het zijn voornamelijk groot-afnemers, die in vele bedrijven de winst aanmerkelijk verhoogen." Mijnheer de Voorzitter, op mijn vraag aan den direc teur of dit in onze stad ook het geval is, antwoordde deze, dat ook hier zeer zeker velen zijn, die door het weinige gebruik een schadepost beteekenen voor het bedrijf. Hoezeer de woorden van mr. De Wilde, dat de kleinverbruikers beneden kostprijs betalen, volko men waar zijn, blijkt uit wat de heer Goslinga, wet houder voor de Bedrijven te Leiden, hieromtrent bij de behandeling der Leidsche begrooting voor 1931 op merkte. Hij zeide op 22 Januari 1931, bladzijde 77 van het verslag ,.Er wordt met verlies geleverd aan 44 °/c van de gasverbruikers spreker laat de industrie hier bui ten bespreking en aan 40 ft van de electriciteit- verbruikers." De vraag in de sectie gedaan, om een overzicht, waar uit kan blijken, welk winstpercentage wordt gemaakt op elk tarief afzonderlijk, zou ook ik gaarne beant woord zien. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders dat het niet mogelijk is, aan dezen wensch te voldoen. Ik wil niet ontkennen, dat er moeilijkheden aan een der gelijke berekening verbonden zijn, maar het lijkt mij toch vreemd, dat, wat elders kan, niet mogelijk is te Leeuwarden. Het moge dan waar zijn, dat een algemeen voor eiken gebruiker gelijke kostprijs van gas en elec triciteit niet te maken is, voor bepaalde personen en groepen is daarom nog wel uit te maken hoeveel aan hen boven of beneden kostprijs wordt geleverd. En ik acht het wel van belang, dat eens te weten. Het is bij de Gasfabriek toch mogelijk uit te rekenen, wat de productie van een M3. gas, geleverd in den gashouder, kost. Gaan wij een M3. gas, waarvan wij de kosten kennen, uit den gashouder brengen naar den verbrui ker, dan zal al spoedig komen vast te staan, dat de kosten van vervoer grooter zijn, naar gelang de ver bruiker minder gas gebruikt. Hoe meer hij gebruikt, hoe kleiner het aandeel wordt, dat in den leveringsprijs voor eiken kubieken meter gas dient te worden bere kend, als aandeel in de kapitaalkosten voor den aanleg der leidingen, de rente en afschrijving, enz. Mijnheer de Voorzitter, dit geldt ook voor andere kosten, zooals bijv. de algemeene kosten, die door dc gemeente voor het bedrijf in rekening worden ge bracht. Een kleine gebruiker kost bijna evenveel aan administratie als een groot verbruiker, die misschien honderd maal zooveel gebruikt. Billijk zou dus zijn. dat naar mate men meer gebruikt men minder zal moeten betalen. Dit geldt niet slechts tusschen gewone gebruikers en grootgebruikers, maar ongetwijfeld zou uit een onderzoek ook blijken, dat eenerzijds arbeiders en kleine burgers, die om welke oorzaak dan ook weinig gas of electrisch licht gebruiken, een schadepost voor het bedrijf opleveren en weer anderen eveneens ar beiders of kleine burgers die om welke reden dan ook meer noodig hebben en dit tekort moeten betalen. Waarom aan een klein arbeidersgezin beneden en aan een groot arbeidersgezin en anderen boven kost prijs geleverd wordt, ontgaat mij ten eenen male. De Gemeenteraad dient er voor te waken, dat de een niet voor den ander betaalt. Verder moet op den voorgrond staan, dat een Overheidsbedrijf niet het maken van winst tot oogmerk moet hebben, maar allereerst moet het gaan om het dienen van de gebruikers. De kostprijs plus de distributiekosten moeten door de gebruikers worden betaalddat deze berekend worden met een kleine winst, daar kan ik mij geheel I mee vereenigen, mits deze winst het bedrijf ten goede komt. Beneden kostprijs te leveren acht ik verderfelijk omdat dan een ander deel verbruikers belast wordt en dit tekort extra moet betalen. Blijven Burgemeester en Wethouders van meening, dat dit niet bereikbaar is, dan zal ik het zeer op prijs stellen, nader te onder zoeken op welke wijze men te Leiden dit wel heeft kunnen oplossen. Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het aanstellen van een schooltandarts, daarover heeft de heer Feitsma al gesproken, maar omdat hier veel afhangt van de besprekingen en de algemeene beschouwingen dien indruk krijg ik ten minste uit de stukken wil ik er toch iets van zeggen. Ik heb in de sectievergadering reeds betoogd, hier niets voor te gevoelen, omdat dit! volgens mijn overtuiging geheel gaat in de lijn van staatsverzorging. Dit verslapt het verantwoordelijk heidsgevoel van de ouders. Daarbij komt, dat in het algemeen het tandlijden volstrekt niet een kwaad is, dat ontstaat door het naar school gaan, terwijl het schoolgaan op zich zelf niet aan grooter nadeel in dit opzicht wordt blootgesteld. Verbetering der tandver- zorging is toe te juichen, mits niet door middel van schooltandartsen. Dit moet worden overgelaten aan de verantwoordelijkheid van een ieder persoonlijk en aan de ouders, voor zoover het aangaat de verzorging var. hun kinderen. Mijnheer de Voorzitter, ik kom thans even terug op het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de vraag of er niet meer rekening gehouden moest worder. met de moeilijke jaren, die wij zeer zeker tegemoet gaan. Burgemeester en Wethouders zeggen daarop: mocht de noodzakelijkheid van het in het verslag be doelde lagere niveau in volgende jaren blijken, dan zullen wij niet aarzelen de daartoe noodig geachte maatregelen voor te stellen. Bij mij rijst thans de vraag: is het dan ook te laat Regeeren is vooruitzien. Het is nu al gebleken dat de moeilijke omstandigheden waarop gedoeld wordt, steeds nader komen en dat zij reeds aangekondigd zijn in financieele stroppen. Ik wijs in dit verband op de verhuring van landerijen, op dc subsidie van het Sint-Anthonygasthuis, die al niet meer zijn overeenkomstig de oorspronkelijke begrooting Komen er nog meer stroppen Zijn Burgemeester en Wethouders er wel zoo zeker van, dat, gezien den alge meenen toestand, de belastingdruk niet te zwaar wordt! Zeker, Burgemeester en Wethouders kunnen ingrijpen wanneer het naar zij meenen noodig is. Goed beschouwd zou men kunnen concludeeren het is best mogelijk dat het niet noodig wordt, maar dan staan Burge meester en Wethouders op een standpunt, waarop zii vrijwel alleen staan. Wij zijn nu toch wel zeker zoover gekomen, dat het tot de massa begint door te dringen dat het met handel, nijverheid en landbouw mis loopt En nu moge het waar zijn, dat onze gemeente zich nog kan handhaven, Leeuwarden als centrum van onze provincie is op de provincie voor een groot deel aan gewezen en de noodtoestand rondom moge ook voor ons een waarschuwing zijn, om niet af te wachten, maar voor te bereiden. In dit verband wil ik dan ook thans zeggen, dat onze fractie niet zal meegaan met verschillende voorstellen tot het uitvoeren van groote werken, tenzij op over Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 217 tuigende wijze de noodzakelijkheid alsnog zal blijken en deze werken aanleiding zijn tot werkverruiming van beteekenis voor onze werkloozen. Mijnheer de Voorzitter, er is in de sectievergadering betoogd, dat de gewichtsgrens bij de slacht- en keur- loonen aanleiding gaf tot onbillijkheden. Gevraagd werd, of Burgemeester en Wethouders zouden willen overwegen een billijker verdeeling. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders komt hierop neer: daar moeten wij niet aan beginnen. Het schijnt dat de billijk heid ten aanzien van de slagers bijzaak is,een onbillijk heid zal wel altijd blijven bestaan, bovendien zullen daardoor echter de inkomsten terugloopen, er zal meer werk aan verbonden zijn, zoodat het zelfs niet uitge sloten is, dat op drukke dagen meer personeel in dienst moet worden genomen." Ik kan mij voorstellen, dat hij die deze vraag heeft gesteld, van dit antwoord ge schrokken is, immers wanneer de zaak zoo zit, dan dient men zich eerst nog wel ernstig te bedenken, om een wijziging als deze voor te stellen. De onbillijkheden blijven bestaan, vermoedelijk uit breiding van personeel en lest nog best mindere in komsten. Intusschen blijkt, dat Burgemeester en Wet houders het met hun eigen antwoord niet ernstig hebben gemeend, want vrij wel terzelfder tijd hebben zij, zonder daarin den Raad te kennen de Raad, die als de Overheid ten slotte heeft te beslissen de tarieven herzien, en wel zoo, dat het vast staat, dat hiervan het gevolg is mindere inkomsten voor de gemeente. Wat schier niet mogelijk was, is gebeurd, niet na rijp beraad, niet na dit eerst in den Raad te brengen, neen plotse ling. In eens zijn Burgemeester en Wethouders tot de ontdekking gekomen, dat de practijk heeft geleerd, dat de gewichtsgrens onjuist is. Er moet dunkt mij wel iets ingrijpends gebeurd zijn, dat het mogelijk maakte, dezen grooten ommekeer in eens te weeg te brengen en nu te meer, omdat de wijziging de onbillijkheid allerminst heeft weggenomen. Wanneer Burgemeester en Wet houders dan ook niet nader aantoonen de noodzakelijk heid van deze wijziging, die geheel in strijd is met hun eigen antwoord op het Sectieverslag, dan stel ik voor, deze wijziging in te trekken en Burgemeester en Wet houders uit te noodigen, binnen afzienbaren tijd met een voorstel te komen, waarbij vaststaat, dat ten aan zien van het heffen van keur- en slachtloonen de on billijkheden zijn weggenomen. De eerste daad van den desbetreffenden wethouder moge een financieel voor deel zijn voor de slagers, de gebruikers van het abat toir, deze daad heeft mijn bewondering niet. De algemeene beschouwingen worden geschorst. De Voorzitter: Ik zou thans willen voorstellen nog een onderwerp te behandelen, dat wij elk jaar plegen te behandelen en daarna een kopje thee te drinken, maar alvorens dat jaarlijksch onderwerp in behandeling te nemen, zou ik nog even weer aan de orde willen stellen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat heden ochtend is aangehouden, de zaak van de W aterleiding. Aan de orde is wederom 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het garandeeren van een geldleening ten behoeve van de N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeu warden. De Voorzitter: De bedoeling was, dat over de re dactie van het concept-besluit in de pauze nader overleg zou worden gepleegd. Het blijkt dit valt niet te ont kennen dat misschien uit een formeel oogpunt het besluit iets beter ware te redigeeren dan op het oogenblik het geval is, maar er is ook nagegaan dat de wijze, waarop het besluit thans is geredigeerd, niet eenig bezwaar voor deze gemeente oplevert. Om nu niet de andere 19 gemeenten te verplichten het besluit alsnog te wijzigen, stellen Burgemeester en Wethouders voor het te laten, zooals het is voorgesteld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 14. De Voorzitter: Vervolgens zou ik aan de orde willen stellen de jaarlijksche kwestie, de vraag of er een avondvergadering zal worden gehouden of niet. Ik acht het niet noodig daarvan de voor- en nadeelen te be spreken, ik zal die kwestie direct in stemming brengen. Het voorstel om heden avond te vergaderen, wordt met 19 tegen 8 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Ritmeester, Weima, Van Kollem, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Wester huis, Peletier, Westra en Hettinga. Tegen stemmen: de heer Terpstra, mevrouw Buis man—Blok Wijbrandi, de heeren Van der Schoot, Stobbe, Dijkstra, Hofstra, De Vries, De Boer, Wiersma, Visser, Koopal, Feitsma, Hooiring, Oosterhoff, Botke, B. Molenaar, Muller, Van der Meulen en Balk. Te 3.27 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 3,50 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De algemeene beschouwingen over de ontwerp begrotingen worden voortgezet. De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter, na de rede van mijn fractieleider, den heer Oosterhoff, zal ik mij beperken tot het maken van enkele opmerkingen. Bij de behandeling van de begrooting in de secties heb ik de opmerking gemaakt, dat op mij, evenals op vele anderen, de begrooting niet een ongunstigen in druk heeft gemaakt. Ik heb mij dus in betrekkelijken zin aangesloten bij degenen, die hulde hebben gebracht aan het college, maar ik heb er onmiddellijk aan toegevoegd, dat de omstandigheden m. i. zoo waren, dat in de naaste toekomst met meer nauwlettendheid een zuinig beheer noodzakelijk is. Ik heb dat zuinig beheer en die nauw lettendheid niet kunnen ontdekken in deze begrooting, omdat daarop dingen voorkomen, die niet zoo noodza kelijk zijn, dingen, die men in ieder geval nog wel in petto had kunnen houden, om in den loop van het jaar te beoordeelen of dit zaken zijn, waarvan het noodig en nuttig is, dat zij worden uitgevoerd. Ik heb, wat dat betreft, in hoofdzaak gezinspeeld op de uitvoering van werken aan den Wirdumerdijk en aan de Nieuwestad, werken waarin misschien niet zoo veel werkloon zal worden verwerkt, dat zij gezien mo gen worden als werkverruiming. Ter zelfder tijd heb ik in de sectie ook de opmerking gemaakt, dat het wellicht noodig is, dat het Gemeente bestuur en ook de Raad zich rekenschap geeft van de noodzakelijkheid om uit te zien naar punten, waarop bezuinigd kan worden. Ik heb genoemd als één van de punten van bezuiniging het onderwijs en ik heb daarbij de aandacht gevestigd op de kwestie van de bovental lige onderwijzers, die bij de nieuwe Rijksregeling geheel ten laste van de gemeente zullen komen. Wij hebben hier nu ook boventallige onderwijzers, al zijn dat dan niet zoo veel. Nu heeft het mij eenigszins bevreemd, of laat ik dat niet zeggen, maar toch wel teleurgesteld, dat Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Ant woord ten opzichte daarvan een zoo absoluut afwij zende houding hebben aangenomen. Ik schrijf dit toe aan de samenstelling van het college, dat, zooals het thans is samengesteld, een dergelijk idee reactionair vindt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 15